Klucht van de Koe, vs. 952 vlg.
Joosje de Optrecker en Vriesse Grietje, de Waerdin van 't Swarte Paart, vereren elkaar met allerlei averechtse komplimenten en Joosje zegt dan:
Giertjen, ick word so tochtich, seecker myn lust nou wel wat groens:
Heer hoe gaen mijn ooghen in gras-duynen graesent weyen:
Men souw wel Petercely leely in jou aasent seyen.
Dr. J. te Winkel tekent hierbij aan: ‘Men zou wel peterselie (als iets wat bij uitstek groen is) in je aangezicht zaaien, dus: je aangezicht met kussen bedekken’. Deze verklaring is mij niet duidelik, maar Bredero bedoelt ook heel iets anders; hij laat Joosje zeggen: ‘Je gezicht is zoo smerig, het vuil zit er zoo dik op, dat men er wel peterselie in zou kunnen zaaien, die zou er wel in willen groeien’, een opmerking, die door Giertje met soortgelijke liefelikheden wordt beantwoord, totdat Joosje zegt: ‘Nou Giertje, soenmen of! wel, wil gy dan geen Peys’?
Deze aardigheid komt bij onze kluchtspelschrijvers meer voor; één voorbeeld volsta:
Men zou wel pieterceli in 't aansigt zaaijen, je dient 'er troni wel wat af te schueren:
En nog vat jij dat staal op straat bij 't hoofd, dat lijkt voorwaar wel gek of gek stalf.
Van Paffenrode, Hopman Ulrich (Gedigten, 1705) bl. 73.
Leeuwarden.
k. poll.