De Cnape van Dordrecht.
Bij het lezen van Dr. Prinsen's stukje in Taal en Letteren 16, 251-257, 524, over de boerde van den Cnape van Dordrecht, waarin het hem te doen is om te bewijzen, dat de kern van dit verhaal, waaraan ‘de zuidelijke oorsprong te ruiken is’, misschien in Italië te vinden is, heeft het mij verwonderd, dat de schrijver heelemaal niet aan Boccaccio heeft gedacht. Die verwondering is nog te grooter omdat hij op blz. 256 wel La Fontaine's nouvelle l'Ermite noemt, die blijkens de opgave van dien eerlijken Franschman is ‘tirée de Boccace’. De goede verstaander weet nu wel, dat de 2e vertelling van den 4en dag bedoeld wordt, het verhaal van den engel Gabriël, alias den schijnheiligen Alberto van Imola, en Lisette da Quirino.
In Landau's Quellen des Dekameron en in tome 4 (blz. 453 vlg.) van Régnier's uitgave van La Fontaine is natuurlijk behalve veel van wat Dr. Prinsen geeft, nog veel meer te vinden, wat de bronnen, de herkomst en de verbreiding van het verhaal betreft en zijn verschillende motieven. Over het thema van den slimmen minnaar, dat we reeds in Plautus' Miles gloriosus en in de 1001 Nacht vinden, spreekt ook de hr. G. Busken Huet in zijn Gidsartikel (Oct. 1902, blz. 73): Komen onze sprookjes en vertellingen uit Indië?
Het zou ons te ver voeren, indien wij dit alles, hoe interessant ook, dieper ophaalden, het doel van dit stukje is erop te wijzen, dat ook in een tijd, die nog niet zoo heel ver achter ons ligt (einde 16e eeuw) en door een schrijver, die als Duitscher ons na verwant is, den Nürnberger notaris Jacob Ayrer, ons thema tweemaal behandeld is, 1o in een ‘Singspiel’: Der verlarft Franciscus mit der venedischen jungen Wittfrauen, 2o in een vastenavondspel. Zie Dr. Bolte's Die Singspiele der Englischen Komödianten und ihrer Nachfolger, blz. 12/13. Zie ook Kalff, Gesch. Ned. Lettk. II, 200.
g.a. nauta.