| rijk in de minderheid zijn bij die met gebaren. Een samenstelling met ge- kan echter bezwaarlik een Friesisme zijn! |
3. | Mnl. gebaren kwam blijkens de bewijsplaatsen bij Verdam uitsluitend of bijna uitsluitend in mystieke e.a. godsdienstige teksten voor. Het talrijkst zijn de plaatsen uit Ruusbroec en de Bijbel van 1477. Dat maakt ook Friese oorsprong onwaarschijnlik, - en de drie door mij genoemde punten maken samen deze veronderstelling onaannemelik. |
Waar komt dan gebaren vandaan?
Dat het een echte ndl. vorm zou wezen, op wgerm. *ʒi-bārian of *ʒi-bāran(-ōn) of *ʒi-baran(-ōn) teruggaande, is niet te geloven: zo'n vorm komt elders niet voor, en dan zou 't ook al heel toevallig wezen, dat juist de godsdienstige literatuur hem voor zich had gereserveerd. Voorzover ik zie, is de enige mogelikheid, dat gebaren uit mhd. gebërn ontleend is. Dat mhd. woorden in mndl. mystieke en religieuze literatuur zijn overgenomen, is bekend: vgl. De Vooys, Ndl. arch. v. Kerkgesch., N.S. III (1905) blz. 55 v.. De daar gegeven voorbeelden laten zich gemakkelik vermeerderen, als men met aandacht in het Mnl. Wdb. leest en let op de teksten, waarin de woorden voorkomen. Wat gebaren aangaat, zie ik geen andere uitweg: een Friese vorm is 't niet, een Nederlandse waarschijnlik ook niet. Wat zou 't dan anders zijn dan een Duitse? Deze verklaring zal echter nog overtuigender worden, als het eens gelukken mag, andere ontleende woorden te vinden, waarin voor de mhd. ë, die opener was dan de mnl., een a gesubstitueerd is.