oogen in den 3den of in den 4den nv. staat?) met de beteekenis van: zich (over iets, naar aanleiding van 't gebeurde, enz.) bedroefd (gaan) maken. In elk geval schijnt er hier van een heimelijk betreuren of beschreien wel geen sprake te zijn.
Een tweede plaats is uit de Nederl. Historien van Hooft (uitg. 1703), blz. 608. Daar leest men, na 't verhaal van de verkrachting eener boerendeerne door een Franschen kolonel:
Dit zestienjaarigh boermeysken, oovertreffende, in eedelaardigheit en moedt, zyn' soort en ouderdoom, verbeet zyn wee, en klaaghd' het meer zyner ziele, dan zyn' ooghen.
Het meisje veinst zich niet beleedigd, en plaatst zich - na ook door de ‘dronken gezellen’ van den kolonel gewelddadig mishandeld te zijn - met hem aan den disch, doch wacht de gelegenheid af om een mes te grijpen en hem te verwonden. Hier schijnt de zegswijze zijn wee (aan) zijn oogen klagen duidelijk te beteekenen: zijn leed beschreien, en wel openlijk, blijkbaar. Immers, het meisje liet van hare smart (zoo goed als) niets merken: zij beschreide die inwendig, in haar hart, (bijna) niet op zichtbare wijze (: met tranen). Men zou dus welhaast geneigd zijn de zegsw. iets (aan) zijn oogen klagen te verklaren met: het met tranen beschreien; er over weenen.
Op eene derde plaats is sprake van iets zijn eigen oogen klagen, en de beteekenis kan daar in 't verband kwalijk eene andere zijn dan die van: er een ander geen verwijt van maken.
Men vindt deze plaats in een gesprek tusschen een Katwijkschen visscher met zijne manschappen, bewaard in een handschrift uit het midden van de 18de eeuw, eigendom van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden (Hs. no. 126, bl. 24 a, eerste kolom), in het volgend verband. De schipper zegt:
Wij hebbe van de wal gehoord, dat het om de zuy me (mee, d.i. ook) maager is. Wy zulle daar (er is gesproken van de ‘Kaapenblenk’) wel een goeye lek (vischplaats) vinde, hier of daar. Een misse week is geen mis jaar. Zy (de manschappen) zegge: Zoo als jij het overlegt, benne wij te vreede. Wij weete wel dat het maar een raasel (raadsel) is; vald het kwaad uyt, da zulle (dan zullen) wij het onse eyge ooge klaage.
a. beets.