Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 24
(1905)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdAnglosaxonica II en IIIGa naar voetnoot1).II. Waelstówe gewald agan. Er komen in de Angelsaksische Chroniek enkele plaatsen voor, waar het gebruik van deze uitdrukking aanleiding tot misverstand zou kunnen geven. Niet waar b.v. op het jaar 871 verhaald wordt, dat koning AEþeréd | |||
[pagina 219]
| |||
en zijn broeder Alfréd de Saksische troepen (fierd) naar Réading voeren en tegen het Denenleger (here) kampen. Daar werd onder beide partijen een groot bloedbad aangericht en AEþelwulf aldormon wearþ ofslaegen and þá Deniscan áhton waelstówe gewald. Hierin zien we geen tegenstrijdigheid. Weinige regels verder, nog in 871, doet zich evenwel het eigenaardige verschijnsel voor, dat de Saksers de beide afdeelingen van het Deensche leger op de vlucht slaan en tot laat op den dag zegevierend blijven - wederom een groot bloedbad aan beide kanten - and þá Deniscan áhton waelstówe gewald. Het gebeurde in den slag bij Meretún. De Saksers jagen de Denen weg en ..... de Denen behouden de kampplaats! Iets dergelijks wordt verhaald van den slag bij Wiltún in het allereerste begin van koning Alfreds regeering, weer in 871: ‘and þaes ymb ánne mónaþ geféaht AElfréd cyning wiþ alne þone here lýtle werede aet Wiltúne and hine longe on daeg geflíemde, and þá Deniscan áhton waelstówe gewald’. De Denen worden op de vlucht gejaagd en behouden toch de kampplaats. Om deze en andere plaatsen van dien aard te verklaren (vgl. b.v. het jaar 837 in de volg. handsch. van de Chroniek: C.C.C.C.clxxiii, Cott. Tiber. A. vi en Cott. Tiber. B.i.) is het noodig te letten op de gesteldheid van de tegenover elkander staande legers. Dat der Denen was gewoonlijk wel niet zeer talrijk, maar goed gedisciplineerd; de troepen der Saksers waren in der haast van verschillende kanten bijeengebracht, de tucht liet te wenschen over. Ik stel mij op de laatst aangehaalde plaats (871) de zaak aldus voor: Alfred valt met een kleine, maar dappere schaar het geheele Norenleger op het lijf; de vijand zwicht, de achtervolging begint. Dit duurt een geruimen tijd (longe on daeg). De Saksers, trotsch op de behaalde overwinning, zeker van hun succes, verspreiden zich in de achtervolging; hunne slagorde is verbroken; de Denen houden plotseling stand en zijn thans in staat hun achtervolgers te verslaan. En ten slotte bleef de zegepraal aan de Denen: and þá Deniscan áhton waelstówe gewald. | |||
[pagina 220]
| |||
Een enkelen keer lezen wij, dat de Denen veinzen te vluchten, om daarna te beter hun slag te kunnen slaan; vgl. b.v. wat Lappenberg, Geschichte Englands I, 304 v. verhaalt. De oude Latijnsche kronieken hebben de zaak niet anders opgevat; ter vergelijking laat ik hier enkele plaatsen volgen. Over den slag van Wiltún lees ik bij Asserius, De rebus gestis AElfredi (in: Monum. Histor. Britann. I, 477): Pagani ....... hostium infestationem diutius non ferentes, terga in fugam verterunt. Sed, proh dolor! peraudacitatem persequentium decipientes, iterum in proelium prodeunt; et victoriam capientes, loco funeris dominati sunt.’ Over den slag van Mertún spreekt Asser niet, Florentius WigorniensisGa naar voetnoot1), waarnaast ik den tekst van de Angels. Chroniek (cf. Kluge, Ags. Lesebuch 3, bladz. 40) leg, heeft het volgende:
III. Kantteekeningen op Miller's Beda-vertaling. Beda (ed. Miller) I, 6425: Gif þonne hwylce preostas 7 Godes þeowas synd butan halgum hádum gesette, þa đe heo from wiifum ahabban ne maege, niman heom wiif 7 heora ondleofone utan onfongen. Deze woorden uit de bekende Responsiones van Paus Gregorius den Grooten aan Augustinus, den bekeerder der Angelsaksen, | |||
[pagina 221]
| |||
worden aldus vertaald: ‘If then any priests and servants of God, not included in the holy brotherhoods etc.’ Men zou geneigd zijn te zeggen, dat de Engelsche vertaler het woord hád opvat in de beteekenis van religieuze orde, godsdienstige broederschap of iets dergelijks. De woorden van Gregorius zouden dan een verschil maken tusschen geestelijken, die een broederschap vormen, en geestelijken, die niet gemeenschappelijk leven, met andere woorden tusschen de reguliere en de seculiere geestelijkheid. Beide richtingen waren van den beginne af in de Angelsaksische kerk vertegenwoordigd. Reeds onder Augustinus' gezellen bevonden zich wereldsche priesters, die van Gallië waren meegekomen en uitstekende diensten bij de bekeering bewezen hadden; zij waren de eenigen, die het Saksisch verstonden. Nu is mij uit de geschiedenis der oudengelsche kerk niet bekend, dat er omtrent het caelibaat voorschriften waren, die dat verschil zouden wettigen. Om die reden al kwam mij de vertaling van hád door brotherhood verdacht voor. Eene grootere vertrouwdheid met de termen der katholieke liturgie zou voorkomen hebben in de sacri ordines, waarvan de oorspronkelijke Latijnsche tekst spreekt, een synoniem te zien van status monasticus, munuchád. Een clericus extra sacros ordines constitutus (vgl. Beda (ed. Holder) I, 27) is een geestelijke, die de lagere wijdingen ontvangen heeft, maar tot de hoogere nog niet is opgeklommen. De wijdingen zijn zeven in getal en worden onderverdeeld in ordines maiores en ordines minores. De ordines maiores zijn: subdiaconatus, diaconatus, sacerdotium; zij worden ook ordines sacri genoemd, omdat zij in meer onmiddellijke betrekking staan tot de Eucharistie, het Offer van het Nieuwe Verbond. De ordines minores zijn: ostiariatus, lectoratus, exorcistatus, acolythatus. Eene duidelijke uiteenzetting van de beteekenis deze zeven hádas vindt men, om eene Angelsaksische bron te noemen, in de Canones van AElfric, 10-19, afgedrukt in Thorpe, Ancient Laws and Institutes of England II, 342 volg., eindigende met de woorden: þas hadas syndon halige and to heofenum ge- | |||
[pagina 222]
| |||
bringađ đaera preosta sawla đe hy syferlice healdađ. Vgl. ook Thorpe, l.c. II, 379 volg. Het was in de Angelsaksische kerk gebruik, aan de geestelijken, die nog niet tot de hoogere wijdingen waren toegelaten, het huwelijk toe te staan, op voorwaarde, dat zij op de hoogere waardigheid geen aanspraak maakten. Enkele plaatsen, welke op heel deze zaak betrekking hebben, wil ik even aanhalen: Excerptiones Ecgberti, Arch. Ebor. XXXI: Interdicit per omnia magna sinodus, non episcopo, non presbitero, non diacono, nec alicui omnino qui in clero est, licere subintroductam mulierem habere.’ Thorpe, Anc. Laws II, 101. Excerpt. Ecgb. CLX: ‘Duo igitur sunt genera clericorum; unum ecclesiasticorum sub episcopali regimine, alterum acephalorum, id est, sine capite; de quibus Gregorius dicit: Si qui clerici vulgares sunt, extra sacros ordines constituti, id est, nec presbiteri, nec diaconi, qui se continere non possunt, sortiri uxores debent, et stipendia sua exterius accipere: sacerdotes autem nequaquam uxores ducant, sed ecclesiam diligant, nec utantur bellicis armis, sed spiritualem militiam exerceant.’ Thorpe, l.c. II, 125. Ook uit Poenitentiale Ecgberti II, 4 blijkt, van hoe hooge waarde het caelibaat voor den geestelijken stand geacht werd (Thorpe, II, 197). De priester of de diaken, die het wagen dorst in 't huwelijk te treden, werd van zijn ambt ontzet (Poen. Ecgb. III, 1); mocht een geestelijke, die zich van zijne vrouw gescheiden had, om de priesterwijding te kunnen ontvangen, daarna weder tot haar terugkeeren, dan werd hij tot een boetpleging van 7 tot 10 jaar veroordeeld (Poen. Ecgb. IV, 8)Ga naar voetnoot1). Uit bovenstaand betoog zal reeds gebleken zijn, dat preostas op de aangehaalde plaats van Beda verkeerdelijk weergegeven is door ‘priests’. Preost beteekent hier niets anders dan clericus, | |||
[pagina 223]
| |||
en nog wel een clericus, die alleen de lagere wijdingen ontvangen heeft, ja zelfs wellicht iemand, die nog in het geheel geen wijding ontving, maar alleen de tonsuur (kruinschering) droeg. Het sceare onfon, bescoren beon op zichzelf is geen wijding, maar het eigenaardig kenmerk ontvangen, waardoor de clericus van den laicus onderscheiden wordt. Ndl. priester, Eng. priest is alleen hij, die de hoogste der zeven hádas n.l. het priesterschap, sacerdotium, ontvangen heeftGa naar voetnoot1). Een enkele maal wordt deze in het Ags. preost genoemd, b.v. AEđelbirhtes Domas, 1: Godes feoh and ciricean. XII. gylde. Biscopes feoh .XI. gylde. Preostes feoh .X. gylde. Diacones feoh .VI. gylde. Hier is spraak van de vergoeding, die bij diefstal moet gegeven worden aan het eigendom van God, de kerk, den bisschop enz. (cf. Beda. Hist. Eccles. II, 5). Het gewone woord voor priester is, zooals bekend, maessepreost. Behalve op de boven aangehaalde plaats uit de Canones van AElfric, vind ik o.a. nog een voorbeeld van preost = clericus in Hom. II, 9425. Wanneer ik deze plaats bij voorkeur citeer, dan geschiedt dit, omdat ze ook dienen kan ter verduidelijking van de woorden van Beda, die tot deze bespreking aanleiding gaven. Zij luidt als volgt: Gemaenes hades preostum is alyfed....... þaet hi syferlice sinscipes brucon. Witodlice đam ođrum þe aet Godes weofode þeniađ, þaet is maessepreostum and diaconum, is ealunge forboden aelc haemed. Het woord ‘brotherhood’ is elders door Miller goed gebruikt ter vertaling van ags. munuca framscype. Aidan wordt gezonden van het eiland Híí, waar hij met zijn kloostergemeente woonde, naar het Angelenvolk om er het geloof te verkondigen (Miller, 1606). De Lat. tekst heeft: ab hac ergo insula, ab horum collegio monachorum etc. (Beda, Hist. Eccles. III, 5). | |||
[pagina 224]
| |||
Beda (ed. Miller), I 1067: Is wel neah in middre þaere miclan cirican wigbed geseted 7 þaet on Se Gregorius naman gehalgod. In đaem aeghwylce Saeternes daege from þaere stowe maessepreost heora gemynde 7 forđfore mid maessesonge maersode syndon. De laatste zin wordt door Miller aldus vertaald: At that mass is celebrated every Saturday, and their memory and their death are set forth by the priest of that place.
Tegen de Engelsche vertaling heb ik dit bezwaar, dat er niet duidelijk uit blijkt, dat de Mis zelf bij die gelegenheid dienst deed als memoria mortuorumGa naar voetnoot1). Aan het Gregorius-altaar van de Peter en Paulus-kerk te Canterbury werd in de dagen van Beda elken Zaterdag een plechtige lijkmis gezongen voor de zielerust van de overleden aartsbisschoppen. De Latijnsche tekst heeft: in quo per omne sabbatum a presbytero loci illius agendae eorum sollemniter celebrantur. Men vergelijke het artikel ‘Agende’ in Wetzer und Welte's Kirchenlexicon 2I, 332. Gewoonlijk wordt Agenda (als neutr. plur.) gebruikt om de Mis of het Officie aan te geven. Het Concilie van Karthago (390) bedoelde met agenda bepaaldelijk het misoffer: ‘quisquis presbyter agenda voluerit celebrare’ (Hefele, Conc. Gesch. II, 50). Dat het in deze beteekenis niet uitsluitend als neutr. plur. voorkomt, blijkt uit de plaats van Beda, boven aangehaald. Wanneer wij nu verder bedenken, dat deze mis inzonderheid als een gedachtenis aan de overledenen, als een lijkmis voor hun zielerust bedoeld is, dan zal het ons niet bevreemden, dat de Ags. vertaler het woord agendae eorum weergeeft door gemynde and forđfore met de toevoeging mid maessesonge.
Nijmegen, Can. Coll., Febr.- Maart 1905. j. daniels s.j. |
|