Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 24
(1905)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nieuwe fragmenten van Jacob van Maerlant's Spieghel Historiael.Vóór eenige maanden werkzaam zijnde op het Rijks-Archief te 's-Hertogenbosch ontdekte ik, dat van de zich aldaar bevindende bundels met schepenregisters der stad Tilburg diegene, welke loopen over de jaren 1520, 1520/21 en 1522, omgeven waren door een perkamenten omslag, waarop Middelnederlandsché verzen stonden. Toen ik deze drie bundels opensloeg, zag ik, dat de bundel over 1520/21 en die over 1522 bovendien nog voorzien was van een perkamenten ruggestuk, hetwelk meer stevigheid aan de samengevoegde papieren registers moest geven. Ook op deze beide ruggestukken vond ik Middelnederlandsche verzen. Ten slotte ontwarde ik het stevige bindgaren, dat slechts bestond uit ineengedraaide strookjes perkament, en zelfs daarop kwamen dergelijke verzen voor. Nadat door de welwillendheid van den Rijks-Archivaris op mijn verzoek omslagen en ruggestukken van de registers waren afgenomen, kon ik gemakkelijk mijne vondst aan een nader onderzoek onderwerpen. Het perkament is van goede qualiteit, dun en buigzaam, en aan de vleeschzijde even glad en blank als aan de haarzijde. Gaten komen er niet in voor behalve die, welke de binder der registers er in maakte. Aan beide kanten werd het beschreven met keurige letters, die bij al de gevonden stukken overeenstemmen, zoodat het schrift ongetwijfeld overal van dezelfde hand afkomstig is. Ieder der 3 omslagen bestaat uit 1 dubbel gevouwen of 2 enkelvoudige folio-bladen, welke 30 c.M. lang en 21 c.M. breed zijn. Elk enkelvoudig blad heeft op iedere bladzijde 2 kolommen van 43 regels. De ruggestukken zijn ook 30 c.M. lang, doch slechts 7 à 8 c.M. breed en bevatten op iedere zijde slechts 1 of nagenoeg 1 kolom, eveneens 43 regels tellend. De geheele vondst bestaat derhalve uit 6 enkelvoudige folio-bladen en 2 ruggestukken, tezamen 28 kolommen met ruim 1200 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verzen uitmakend. De versregels op de draden zijn onleesbaar geworden en hebben daarom geene waarde. De gelijkheid van het schrift bij de overeenkomst in vorm en hoedanigheid van het perkament doet aanstonds het vermoeden rijzen, dat omslag en ruggestukken eenmaal moeten behoord hebben tot éénen gemeenschappelijken codex, waarvan het perkament door een binder werd gebruikt om er archiefbundels in te naaien. Wijl deze arbeid hoogstwaarschijnlijk in Tilburg en, blijkens de zestiende-eeuwsche registrale aanteekeningen op het perkament, vermoedelijk niet lang na 1522 werd verricht, zoo kan men veilig aannemen, dat de codex te dien tijde in de buurt van genoemde stad thuis behoorde. Nasporingen ter plaatse, waar thans het Gemeente-Archief in orde wordt gebracht, mochten evenwel niet tot verdere ontdekkingen leiden. Gelijk reeds werd opgemerkt, is het schrift keurig; toch onderging de codex niet de volledige bewerking der scribenten. De corrector heeft slechts hier en daar eenige verbeteringen aangebracht, doch in handen van den rubricator is het boek niet geweest, noch minder in die van den illustrator, al is ten behoeve van den laatste bij het begin van ieder nieuw caput eene ruimte open- en de te plaatsen initiaal weggelaten. Gewoonlijk springen daar twee of drie regels een eindje in, terwijl de tweede letter van het eerste woord uit den beginregel, dat is derhalve die letter, welke onmiddellijk op de initiaal volgt, als maiuscuul is geschrevenGa naar voetnoot1). Vergelijking met andere manuscripten en facsimilé's toonde aan, dat het schrift tot de 14e eeuw behoort. Op de recto-zijde van ieder folio-blad, d.i. op den buitenkant van den omslag, hebben de letters veel geleden door het voortdurend in handen nemen der registers; op de verso-zijde daarentegen zijn zij over het geheel goed bewaard gebleven behalve daar, waar het vocht ze bijna onleesbaar maakte. Meer schade deed de naald of priem van den binder, die geheele | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
woorden wegstak; doch het grootste nadeel berokkende het bindersmes, dat van tal van verzen op de ruggestukken òf kop òf staart wegsneed. Een vluchtig doorlezen deed reeds gissen, dat de tekst van het gevondene tot den Spiegel Historiael moest behooren. Werkelijk bleek mij door vergelijking met het bekende Amsterdamsche handschrift, in 1863 door De Vries en Verwijs uitgegeven, dat al de verzen uit de Derde Partie zijn en dat zij omvatten: Spiegel Partie III Boek 3 caput 22 vers 27-74, cap. 23 vs. 1-122, c. 24 vs. 1; caput 35 vs. 54-72, cap. 36 vs. 1-122, c. 37 vs. 1-73, c. 38 vs. 83-94, c. 39 vs. 1-30, c. 41 vs. 28-126, c. 42 vs. 1-74. Voorts Sp. III4 cap. 30 vs. 71-80, c. 31 vs. 1-98, c. 32 vs. 1-58, c. 33 vs. 1-3; caput 37 vs. 33-74, c. 38 vs. 38-79 en eindelijk Sp. III8 cap. 28 vs. 9-64, c. 29 vs. 89-106, c. 30 vs. 1-68, c. 32 vs. 1-24; caput 52 vs. 66-78; c. 53 vs. 1-78, c. 54 vs. 1-62, c. 57 vs. 1-10. Hierbij zij opgemerkt, dat Sp. III3 c. 41 der fragmenten in het geheel 2 verzen minder, Sp. III8 c. 54 daarentegen 2 verzen meer bevat, dan de overeenkomstige capita in het Astd. hs., terwijl Sp. III8 c. 29 in de fragmenten eerst begint met vs. 89 uit hetzelfde hoofdstuk in het Astd. manuscript. Verder zijn in de fragmenten cap. 31, c. 55 en c. 56 van het 8e Boek overgeslagen. Bij de berekening van den omvang der quaternen blijkt, dat ook elders, in de niet-teruggevonden gedeelten van den codex dezer fragmenten, capita moeten ontbroken hebben. De indeeling in onzen codex stemt derhalve niet geheel overeen met die van het bekende Amsterdamsche handschrift. Foliëering is niet te vinden. Een nieuw caput wordt aangeduid door eene interlinie en de reeds genoemde inspringing der verzen vóór de initiaal. Opschriften boven de capita ontbreken; slechts vindt men hier en daar aan den voet eener kolom een titel, die betrekkiug heeft op de daarboven staande verzen, doch deze titels verschillen van de opschriften boven de capita in het Astd. hs. Ook zijn zij door eene andere hand dan die van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den tekst (vermoedelijk door eene uit het laatst der vijftiende eeuw) geschreven, zoodat zij alleen aantoonen, dat Maerlant toen nog gelezen werd.Ga naar voetnoot1) Behalve om de reeds genoemde indeeling zijn de fragmenten nog in een ander opzicht merkwaardig. Voor zoover mij bekend is, zijn er tot nu toe geene fragmenten gevonden, welke tot hetzelfde handschrift behooren als deze; evenmin werden er stukken ontdekt, die hetzelfde gedeelte van den Spieghel behandelden. Zij zijn derhalve van groot belang voor de tekstcritiek. Zoo worden door de Bossche fragmenten de emendaties van De Vries en Verwijs op Sp. III3 c. 22, 35; c. 23, 15; c. 23, 59; c. 36, 45; c. 41, 45; c. 42, 37; Sp. III4 c. 37, 51 en Sp. III8 c. 54, 1 bevestigd; die op III4 c. 37, 41 en c. 37, 51 weersproken. Dit laatste lot treft ook de coniecturen van Franck op Sp. III4 c. 37, 52 en III8 c. 29, 94 (medegedeeld IIe Partie blz. 517 en 518). Op niet minder dan 29 plaatsen wordt de Amsterdamsche tekst door de Bossche lezing verbeterd; zij zijn: Sp. III3 c. 23, 4; c. 23, 15; c. 23, 59; c. 24, 1; c. 35, 68; c. 36, 28; c. 36, 40; c. 36, 45; c. 36, 56; c. 41, 43; c. 41, 76; c. 42, 6; c. 42, 11; c. 42, 37; Sp. III4 c. 31, 56; c. 32, 34; c. 32, 48; c. 37, 36; c. 37, 48; c. 37, 51 en Sp. III8 c. 28, 28; c. 28, 33; c. 29, 94; c. 30, 5; c. 30, 19; c. 30, 63; c. 53, 33; c. 54, 11 en c. 54, 35. In al deze verzen staat de Bossche lezing dichter bij den inhoud der Latijnsche bronnen dan de tekst van het Astd. manuscript. Dat omgekeerd de Amsterdamsche tekst hier en daar eene verbetering der Bossche lezing aan de hand doet, behoeft nauwlijks vermeld. Van niet minder belang is het om met hulp der fragmenten het verloop van Maerlant's tekst in andere opzichten na te gaan. Zoo trekt het de aandacht, dat voor het geven van meer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nauwkeurige aanwijzingen het aantal bijwoorden in de Bossche lezing veel grooter is dan in de Amsterdamsche. Bij herhaling vindt men tusschen den tekst van de eerste de woorden: vele, soe, al, wel, oec, daer, aldaer, altoes, daertoe enz., waar de laatste die niet heeft. Ook is de voorstelling van het eene of andere feit in de fragmenten niet zelden een weinig aangedikt. Heeft het Astd. hs. hi leed pine ende verdriet, dan luidt dit in de fragmenten hi leed pine ende swaer verdriet; alt volc dedem ere heet alt volc dede hem groet ere. Meermalen is de regeering van een werkwoord eene andere, zeer dikwijls bij gebruik, van geheel dezelfde woorden de woordschikking verschillend. Een en ander is geen toeval, doch opzet. Dit blijkt ook uit het herhaaldelijk voorkomen van een pronomen ter nadere aanduiding van subiect, obiect of bepaling in den volzin; dikwerf vinden wij die in den nieuw gevonden tekst zelfs daar, waar wij ze in ouder Mnl. niet zouden verwachten. Enkele malen geeft dit streven naar duidelijkheid in de fragmenten aanleiding tot het stellen van twee pronomina, als in: Dats siis vernamen; alle haddens siis ontfarmichede enz. Wij zien hieruit, dat de syntaxis uit het nieuw gevonden gedeelte vrij wat verschilt van die uit het bekende handschrift. Van ander gehalte zijn afwijkingen als het substantivum spot voor scop ondanks het rijmwoord sop; de copiist verstond blijkbaar het woord scop niet meer en nam daarom een ander op, dat in het verband paste. Zoodanige afwijkingen der fragmenten zijn echter zeldzaam. In plaats van de uitdrukking in Anthonis tiden uit het hs. geven de fragmenten in sinte anthonis tiden; voor daarne lieflike ontfinc Clodoveus die coninc staat clodoveus die ionghe coninc. Deze en nog meer dergelijke plaatsen wettigen het vermoeden, dat de copiist behalve een handschrift met Maerlants tekst nog Latijnsche bronnen voor zich heeft gehad, waarmede hij in twijfelachtige gevallen Maerlant contrôleerde, òf kwamen deze afwijkingen reeds in den oorspronkelijken tekst voor en heeft de schrijver van het Astd. hs. of een zijner voorgangers ze overgeslagen? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Niet minder trekken onze aandacht de verschillen in klankleer en woordvorming. Ziehier de voornaamste:
Voorts vinden wij vormen als: eeuw, daden, at (praet. sg.), met, bestu enz. in het Astd. hs. naast eew, deden, aet, mit, bistu enz. in de fragmenten. Op enkele dezer regels zijn uitzonderingen om den wille van het rijm. Met betrekking tot de medeklinkers vermelden wij, dat het Astd. hs. ts (< Fr. ch: roetse) heeft naast ch (roche) in de fragmenten; zoo ook cht (< ft: gichte) naast ft (gifte), z als beginletter vóór klinker naast s. Ook wordt in de fragmenten somwijlen in auslaut g (ch) ipv. k aangetroffen, bv. in: sprag, breg, sach tegenover sprac, brec, sac van het Astd. hs. Voorts vinden wij wanderen voor wandelen, gewaten voor gewaden enz. Meermalen vertoont ook de woordvorming afwijkingen. Zoo hebben de Bossche fragmenten steeds ben, gewesen, dinket, seghede, bekennede, scuwede, begonde en somwijlen in het praet. singulare minneden, horeden tegenover bem, geweest, dinct, seide, bekende, scuwde, begonste, minde, hoerde in het Amst. hs. Elders in de fragmenten treffen wij aan heremite, abbet naast hermite, abt in het hs. Soms ontmoeten wij zelfs in de fragmenten woorden, die om hunne beteekenis of om hunne zeldzaamheid merkwaardig zijn. Van deze zijn de voornaamste: innarenstelijc (?) Sp. III3 37, 22; coren variant voor keren vomere Sp. III4 32, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
33; steente III8 32, 10; alginder III4 32, 56; bedden III3 23, 102 var. voor leggen in het hs.; onwaenlijc III3 37, 8 var. voor ongewerdich; versolasen III4 30, 80 var. voor festeren; streken III4 30, 71 var. voor striken; vlintroche III8 53, 78 var. voor roetse; scabben III3 22, 66 var. voor quade cledren. In het oog loopend is het vermijden van enclitische pronomina. Bijna overal in de fragmenten vindt men hadde hem, hadde hi, dede hem enz. tegenover haddem, haddi, dedem enz. in het hs. Men is geneigd aan te nemen, dat bij deze blijkbaar opzettelijke vervanging de copiist meermalen alleen het verbum heeft geplaatst, doch het pronomen vergeten; zoo ontmoet men hadde ipv. hadde hi (hs. haddi); dede voor dede si (hs. deedsi). Maakt het hs. veelvuldig gebruik van den verbogen infinitivus, de fragmenten doen dit bijna nooit, terwijl geapocopeerde of gesyncopeerde vormen, als: men voor menne of menen, seker (comparativus) voor sekerer in de fragmenten nagenoeg regel zijn. De meeste der hierboven vermelde afwijkingen geven aan de verzen uit de fragmenten een geheel anderen rhytmischen gang dan die in het Astd. hs. is te vinden. Men oordeele uit enkele voorbeelden:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Waren wij even volledig ingelicht omtrent den bouw van het Middelnederlandsche vers als omtrent dien van het Angelsaksische en Oudsaksische, wij zouden hier allicht een beslissend antwoord kunnen geven op de vraag, in hoeverre de Bossche verzen meer het zuivere type vertegenwoordigen dan de Amsterdamsche. Mogelijk konden wij dan daaruit gevolgtrekkingen maken voor de niet minder belangrijke kwestie: Welke der bovenvermelde veelvuldige afwijkingen der fragmenten zijn werkelijke wijzigingen en latere toevoegsels, welke niet? Zooveel is zeker, dat het niet aangaat al de verschillen met het Astd. hs. op rekening te stellen van den copiist; vele zullen tot den oorspronkelijken tekst behoord hebben. De meerdere of mindere juistheid van een afschrift hangt niet af van den tijd van vervaardiging, doch van de nauwkeurigheid des afschrijvers Andere afwijkingen daarentegen danken wel degelijk haar ontstaan aan den tijd, waarin het afschrift werd vervaardigd, en aan het dialect van den afschrijver. Voor een nader onderzoek wordt door de onderstaande uitgave gelegenheid geboden. Zal die uitgave evenwel nuttig en leerrijk wezen, dan dient | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
volgens het voorafgaande de nieuw gevonden tekst met dien uit het bekende hs. en tevens met Maerlant's Latijnsche bronnen te worden vergeleken. Met het oog hierop geven wij beneden den tekst der Bossche fragmenten, die op zich zelf zeer goed leesbaar is, met de varianten uit het Amsterdamsche manuscript, hier en daar voorzien van enkele aanteekeningen, terwijl wij zoo noodig den tekst der Latijnsche bronnen citeeren. Voor deze laatste hebben wij gebruik gemaakt van Vincentius Bellovacensis' Speculum Historiale in de editie van Mentelin ± 1473 (groot folio) en in die van Hermannus Liechtenstein Venetiis 1494 (klein folio); verder raadpleegden wij eene andere bron van Maerlant namelijk Martinus Polonus' Chronicum Summorum Pontificum atque Imperatorum Romanorum in de uitgave bezorgd door Plantijn. De interpunctie, in enkele opzichten afwijkend van die van De Vries en Verwijs, is van ons; de telling der verzen evenals de opschriften der capita zijn overgenomen uit de reeds genoemde uitgave van het Astd. handschrift; waar een nieuwe volzin in het midden van een vers begint, plaatsten wij een hoofdletter. Voor het overige is aan den tekst niets veranderd. Van hagiographische aanteekeningen en geschiedkundige opmerkingen hebben wij ons onthouden.
's-Hertogenbosch, October 1904. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Spieghel Historiael. Derde Partie.Derde boek.
Ga naar margenoot+Van Sente Alexise XXII.
Ga naar margenoot+Als sine iaren alsoe voertbrochte,
Dat hi huwelic wel doen mochte,
Hebben si hem ene maghet vercoren
30[regelnummer]
Van keysers gheslachte geboren;
Ende maecten hem een camer ghinder,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daer slapen souden gheenGa naar voetnoot1) twe kinder.
Ende dedese trouwen papen ende clerken
Te romen in sinte bonifacius kerke,
35[regelnummer]
Daer men se croondeGa naar voetnoot2) na den sede
Ende na den rechte der edelhede.
Dus hebben si den dach ghehouden
Mit bliscap ende mit groten vrouden.
Des avonts es eufemiaen
40[regelnummer]
Tot sinen sone gheghaen
Ende seide: ‘Minne! doet u cleder wt,
Ende gaet slapen mit uwer brwt.’
Alexis ghinc in die kamer saen
Ende es voer dat bedde ghestaen,
45[regelnummer]
Ende castiede sine bruut
Mit heilighen worden, die hi brochte wt;
Ende gaf haer siin vingherliin
Ende andere chierhede fiin
In een cindaelkiin ghewonden,
50[regelnummer]
Ende sprac an haer tien stonden:
‘Ontfanc dit ende hout mi
Also langhe, als gods wille si.
Ende god moet ons gheleden,
Ende wesen twisschen ons beden.’
55[regelnummer]
Mittien nam hi in stilre hoede
Een deel mede van sinen goede,
Ende ghinc te scepe ende es te waren
Tot laodicienGa naar voetnoot3) ghevaren.
Van dane tot edissen hi gaet;
60[regelnummer]
Dats ene stat, die in suryen staet,
Daer ghescreven in een cleet
Ons heren ymage steet
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sonder mensche konste ghescreven.
Daer hevet hi al siinGa naar voetnoot1) wech ghegeven.
65[regelnummer]
Den armen doer gode saen.
Scabben hevet hi anghedaen,
Ende ghing mitten armen mede
Op onser vrouwen kerchof in die stede
Sitten bidden, als men daer plach.
70[regelnummer]
Hi ontfinc op elken sonnendach
Ga naar margenoot+Gods lichame. Datmen hem gaf,
Daer helt hi siin leven oec afGa naar voetnoot2).
Ende wat soe hem es boven bleven,
Hevet hi den armen ghegheven.
Hoene sijn vader soeken dede. XXIII.
□ lse alexis dus was ontgaen,
Dede siin vader eufemiaen
Den sone soeken die werlt dure,
Soe dat sommeGa naar voetnoot3) die aventure
5[regelnummer]
Tot edissen brocht in die stat,
Daer hi onder die arme sat,
Ende si en ghekennen niet en conden;
Nochtan dat si ten selven stonden
Hem aelmoessen hebben ghesent;
10[regelnummer]
Doch hevet hise wel ghekent.
Ende hi sprac: ‘God! des dank ic di,
Dat du dat verlenesGa naar voetnoot4) heves mi,
Dat ic doer die name diin
Hebbe van knechten miin
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
15[regelnummer]
Aelmoesen al nu ontfaen’Ga naar voetnoot1).
Die knapen quamen te lande saen
Ende seiden, waersoe sine sochten,
Dat sine vinden niene mochten.
Die moeder plach altoes
20[regelnummer]
Van diere tiit, dat sine verloes,
Dat si enen sac leide op die vloere;
Daer sat si op mit drove voere
Ende swoer, dat si des niene begave,
Tote dat si maer wiste daer ave
25[regelnummer]
Wat haer soen waer ancomen.
Die bruut die hi hadde ghenomen,
Die sprac tot haere swegher mede:
‘In sceide niet van deser stede,
Mar ic wille wat somes seghet,
30[regelnummer]
Doen, dat die tortelduve pleghet:
Alse ghevaen es ofte doot
Haer lief, haer ghenoot,
Sone kiessi nemmermeer negheen.
Dus salic oec doen overeen,
35[regelnummer]
Onthier ende ic weet te waren
Waer miin soete man es ghevaren.’
Ga naar margenoot+Alexis sat seker ende bat
Op tkerchof ter edissen in die stat
Ga naar margenoot+Seventien jaer achtereen
40[regelnummer]
In heilighen levene, alst wel sceen,
Onbekent ende oec vergheten.
Doe wilde onse here doen weten,
Wat eren dat hi waerdich ware.
Onser vrouwen beeldeGa naar voetnoot2) openbare
45[regelnummer]
Tot enen heilighen man van der kerken:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Ganc hene ende nauwe merke
Gods man, die daer buten sit.
Sine ghebede, die hi bit,
Die es voer gode waert.
50[regelnummer]
Seg hem, dat hi come inwaert.’
Die ghene dede dat men hem hiet,
Ende sochten ende vants niet,
Want hine hadde siins ghene condeGa naar voetnoot1).
Weder in ghinc hi tier stonde
55[regelnummer]
Ende bat onsen here aldan,
Dat hi hem toghen wilde den man.
Onse vrouwe seid hem echt:
‘Die voer die dore daer sit recht,
Dat isGa naar voetnoot2) hi, daer ic di toe sende.’
60[regelnummer]
Mit desen teyken hine kende.
Te sinen voeten hi daer vel,
Ende hi bat hem daer also wel,
Dat hi in die kerke ghinghe.
Dus wort hi bi desen dinghe,
65[regelnummer]
Alexis, daer bekennet sere;
Ende alt volc dedem groet ere.
Dese heilighe man vloech crachtelike
Dese ere van aertrike,
Ende ghinc heimelike wtter stat
70[regelnummer]
Ende te leodicienGa naar voetnoot3) nadat.
Daer es hi te scepe gegaen
Ende wilde varen in tarsum saen,
Daer sinte pouwels was gheboren.
Sine monsterGa naar voetnoot4) hadde hi vercoren,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
75[regelnummer]
Want hi daer te wesene minnet
Om te sienGa naar voetnoot1) al ombekennet.
Mar god, die sinen wille doet
Beide inden winde ende in die vloet,
Die hevetten gheiaghet voert
80[regelnummer]
In die havene van roemre poert.
Alexis hevet hem daer versien
Ga naar margenoot+Ende ghinc uten scepe mettien,
Ende ghemoete sinen vader,
Dies niet en kende allegader;
85[regelnummer]
Daer hem menighe volghede naer.
Doe riep hi anden vader daer:
‘Gods man, nu sie wel op mie;
Miner armoede ontfarme die.
Ik ben een arm vrent man;
90[regelnummer]
Ontfanc mi in dinen huse dan.
Gef mi die crumen doch ter spisen,
Die van diinre tafle risen.
Dat god seghene dine jare,
Ende hi diins soens neme ware,
95[regelnummer]
Dien du waenes hebben verloren.’
Den vader quam dat kint te voren,
Ende ward bekentGa naar voetnoot2) mit sulker name,
Ende hiet dat hi mit hem quame,
Ende bewiisdem daer enen knecht
100[regelnummer]
Ende een bedde, daer men echt
In siin woninghe siins pleghen soude.
Ende dede hem bedden daer hi woude,
Dat hiGa naar voetnoot3) emmer soude sien aen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ten incomene ende ten wtgaen.
105[regelnummer]
Hi hiet, datmen siins name hoede
Ende menGa naar voetnoot1) van siinre taflen voede,
Ende hem niement spreke an,
Dat arren mochte enighen man.
Dus es alexis ghinder bleven
110[regelnummer]
In sonderlinghe scarp leven
Beide in vasten ende in waken,
In bedinghe ende in goeden zaken.
Die mesniede helt des siin spot,Ga naar voetnoot2)
Ende van den scotelen dat sop
115[regelnummer]
Goten si op den heiligen man;
Ende emmer meer quaets deeds hi hem nochtanGa naar voetnoot3).
Alexis al dit gaerne ontfing;
Want hi wiste wel die ding,
Dat hem die viant daer beriet
120[regelnummer]
Al dat leit ende dit verdriet.
Dus was hi mitten vader daer
Ombekent seventien iaer.
Sente Alexis doot. XXIIII.
□lse hi vernam ende bekendeGa naar voetnoot4)
Hiermede eindigt fol. 1 van het Register over het jaar 1522. Op fol. 2, dat wij van de verso-zijde moeten beginnen, staat een ander gedeelte van den Spieghel Historiael; de tusschen beide folia gelegen bladen gingen verloren, zijn ons althans tot nu toe onbekend gebleven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van den selven (Eulogius) noch. XXXV.
Ga naar margenoot+Ga naar margenoot+‘Die di dient ende dus staet bi?
55[regelnummer]
Doer hem moghesGa naar voetnoot1) seker wesen,
Soe bistu ghedient van desen.’
Doe seide hi hem beiden ghinder:
‘Nu, mine wel lieve kinder,
En sceit niet, mar blijft ghesellen
60[regelnummer]
Ende keert weder tot uwer cellen,
Daer ghi langhe in hebt ghewesen,
EndeGa naar voetnoot2) verliest u loon niet van desen
Want ghi sult van uwen lone
Beide saen comen ter crone.
65[regelnummer]
Hierom es u die koringhe ghesent,
Want u leven varinghe ent.’
Aldus versoende hise bede,
Ende si keerdenGa naar voetnoot3) weder gerede.
Ende eulogius die starf daer
70[regelnummer]
Binnen den XVenGa naar voetnoot4) daghe dernaer;
Ende des darden daghes derna mede
Starf die zieke daer ter stede.
Vanden simpelen Pauluse. XXXVI.
□n sinte anthonis tiden soe was,
Als ic van heraclides oec las,
Een man, die simpel paulus hiet,
Die van sinen wive sciet,
5[regelnummer]
Want si was van dorper vite,
Ende hi es worden heremite.
Te sinte anthonis es hi comen;
Die heilighe man hevet vernomen,
Dat hi monec wilde wesen.
10[regelnummer]
Anthonis antwoerde te desen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Du best een oud man ende swaer,
Ende heves altoe wel LX iaer.
Men mach dieGa naar voetnoot1) hier niet ontfaen;
Du soud ter lichter ordine gaen.
15[regelnummer]
Ic sitte allene ander haghe,
Ende cume ten vijften daghe
Soe ontfanc ic arme spise
Ende cume na menscherGa naar voetnoot2) wise’.
Paulus die vervaert hem niet
20[regelnummer]
Ende seide: ‘Wat soe ghi ghebiet,
Dat wilic al ghaerne anevaen’.
Anthonis es gheghaen
In sine celle, daer hi hem sloot
Ga naar margenoot+Viif dagheGa naar voetnoot3). Clene noch groot
25[regelnummer]
Sone sprac hi paulus an, -
Nochtan wachte buten die man, -
Soe dat anthonis ondede die dure
Omme die nootterf der nature,Ga naar voetnoot4)
Als dies hem niene conde onthouden.
30[regelnummer]
Ende hiGa naar voetnoot5) daer henegaen den ouden,
Want hine mochten met hem niet wesen.
‘Neen,’ antwoerde paulus mit desen,
‘Hier wilic leven ende bliven doot’.
Anthonis siet, dat hi clene no groot
35[regelnummer]
Mit hem daer en hadde spisen,
Ende hi IIII dagheGa naar voetnoot6) in sulker wisen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aldaer beide in sulker noot.
Hi ontsach hem, bleve hi dootGa naar voetnoot1),
Dat hiis sonde soude beghaen;
40[regelnummer]
Ende hevet den aldus ontfaenGa naar voetnoot2),
Ende levendeGa naar voetnoot3) scarper na dien dach
Selve, dan hi ye te voren plach.
Hi gaf hem scuertse van palmen bomen
Ende seide: ‘Hierof soe nem gome;
45[regelnummer]
Alsoe als mi zi es pinenGa naar voetnoot4),
Dattu hierof makes linen.’
Paulus piindem in desen doene
Altote dien dat was noene,
Wel ende nuttelike daertoe nochtan.
50[regelnummer]
Ende anthonis sprac hem an:
‘Hets quaet ghedaen; breg ontwee
Ende mac andre bet ende oec mee.’
Dus leide hi hem an soe swaren last,
Hem die IIII daghe hevet ghevast,
55[regelnummer]
Dat hem dat dochte: hine conde
Hem niet ghevolghen tier stondeGa naar voetnoot5);
Ende sciet van hem confus van zinne.
Nochtan paulus hier inne
Ende toghede gheen droevic ghelaet,
60[regelnummer]
Noch en sprac noch en pensde quaet.
Ende alse die sonne onderghinc,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ontfarmde anthonis der ding:
‘Sech, oude, wiltu dat wi brootGa naar voetnoot1)
Een deel eten duer die noet?’
65[regelnummer]
Paulus antwoerdem dit woert:
‘Abt! dattu wilt, dat ga alvoert.’
Ga naar margenoot+Dese antwoerde ende dese omoed
Ga naar margenoot+Sachte sere anthonis moet;
Dat hi ter spisen niene was ghier,
70[regelnummer]
Mar anden meister al sette hier.
Doe sprag hi: ‘Sette die tafle dan,
Ende bring ons oec broot voertan.’
Ende als hi dit dus hadde ghedaen,
Nam anthonis een broot saen,
75[regelnummer]
Dat droghe was, ende maket nat.
Drie stucken nam hi na dat,
Die hi voer paulus leghet.
Enen salm hi selven seghet,
Ende dede oec viertich ghebeden
80[regelnummer]
Na sine rechte, oude seden;
Ende proevede paulus oec in dat.
Paulus beide mede ende bat
Tote datter doncker nacht es comen.
Anthonis hevet teenbroot ghenomen
85[regelnummer]
Ende hevet gheten altemale;
Ende onbeide in stilre hale
Den andren, die noch niene atGa naar voetnoot2).
Doe seide die: ‘Oude, nu nem dat’Ga naar voetnoot3).
Paulus die seide: ‘In ete niet,
90[regelnummer]
Ghine eet mede, diet ghebiet’. -
‘Neen,’ sprac anthonis, dies ghewoechGa naar voetnoot4),
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Ic ben een monec; dits ghenoech’.
Ende paulus die sprac: ‘Mi ghenoeght mine,
Want ic monec begheer te sine’Ga naar voetnoot1).
95[regelnummer]
Anthonis die es opgestaen,
Ende hi seide XII salme doe saen
Ende daerna also menich ghebede;
Ende hi ruste een lettel sine lede.
Doe stont hi op, alst hem tiit dochte.
100[regelnummer]
Ende voertan van middernochte
Soe sang hi selve ende las
Ende bat om dat hem nutte was,
Tote dien dat was scone dach.
Den oudenGa naar voetnoot2) paulus hi daer sach
105[regelnummer]
Soe ghereet in allen dinghen.
Doe seidhi: ‘Broeder, constu volbringhen
Alle die daghe te levene in desenGa naar voetnoot3),
So moghestu hier mit mi wesen’.
Paulus seide: ‘Icne weet niet,
110[regelnummer]
Of ghi anders yet ghebiet;
Ga naar margenoot+Want dat ic noch hebbe vernomen,
Soe waen ic wel te hovede comen’.
Als tiit was ende anthonis gesmaect,
Dat hi ter zielen was volmaect,
115[regelnummer]
Makede hi hem bet af eene celle
Ende seide: ‘Du best monec, geselle.
Nu wone allene ende bekinne
Dar duvel macht ende hare onminne.’
Daer beiaghedi binnen een jare
120[regelnummer]
Ons heren gracie al openbare,
Soe dat hi ghenas die onghesonde
Ende verdreef die helsche honde.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van miraclen die hi (Paulus) dede. XXXVII.
□ U was een man wt sinneGa naar voetnoot1) sinne
Ende hadde enen viant inne,
Die prence was van den vianden.
Anthonise brocht menne handen.
5[regelnummer]
Hi seide: ‘Miin doen es niet dit,
Mar den simple paulus bit;
Want die minste duvele ghemene,
Die onwaenlickstenGa naar voetnoot2) ende clene
Behoret toe den meesten luden,
10[regelnummer]
Ende den simplen ende den ruden
Betaemt te ligghene an omoet
Die meeste viant onder voet.’
Met hem es anthonis gheghaen
Te paulus ende seide hem saen:
15[regelnummer]
‘Iach wech desen viant coene,
Wants niet van minen doene.
Licht dat ic ben te fier
Den onwaerdighen te dinghen hier.’
Ende dus liet hi die lude daer,
20[regelnummer]
Ende ghinc te siere celle dernaer.
Paulus stont op ter stede
Ende sei innarenstelikeGa naar voetnoot3) bede;
Ende sprac ten duvele: ‘Rume dit vat;
Miin abt anthonis hiet di dat!’Ga naar voetnoot4)
25[regelnummer]
Die viant sprac mit overmoede:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Ic doe es niet, doer kaerlsGa naar voetnoot1), verwoede!’
Mittien hi dat vel aneving,
Dat hem op die scouderen hing,
Ende sloeghe dicke ende sprac ghereet:
30[regelnummer]
‘Vare henen, viant; die abt dat heet!’
Ruggestuk uit het schepenregister van 1522, aan iedere zijde slechts één kolom bevattend en wel verso kol. a en recto kol. b der geheele bladzijde. De inhoud van verso a sluit onmiddellijk aan bij het bovenstaande.
Ga naar margenoot+Ga naar margenoot+Die viant die beghonde te gherede
Die goede liede te vloeken mede:
‘Versufte kaerl, die niet teGa naar voetnoot2) weten
Ende die wi alle hebben vergheten;Ga naar voetnoot3)
35[regelnummer]
Onversaet ende onreine diet,
Dat uwe ghenoeghet niet!
Wat bestaet u, dat ghi doet
Op ons uwen overmoet?’
Paulus die seide al overluud:
40[regelnummer]
‘Dune vaers mitter vaert hieruut,
Di naect wee ende groter plaghen;
Ic salt ihesum cristum claghen!’
Die duvel hevet hem al ontseghet
Ende dorper woerde angheleghet;
45[regelnummer]
Ende paulus die wort gram.
Te siere cellen dat hi quam;
Ende ghinc op enen berghe staen,
Op ene hoghe roesche, vele saen
In die hette van den daghe,
50[regelnummer]
Die in egipten, sonder saghe,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Alsoe heet es, na gheloven,
Als ware een onsteken oven.
Daer stont hi stille als een stake
Ende bat gode om die zake,
55[regelnummer]
Ende seide aldus: ‘Christe Ihesu,
Du siets dit ende weets wel nu,
Dat ic van deser roche neder
Niet en come ter cellen weder,
Noch dranc onbiten noch spisen,
60[regelnummer]
Ende sterven oec mede in deser wisen,
Dune onbints des menschen bant,
Daerne in hevet die viant.’
Hine hadde niet gesproken al,
Dat die duvel maecte ghescal
65[regelnummer]
Ende riep: ‘Paulus, nu ganc van dane;
Groet ghewelt gaet mi ane.
Ic vare wt ende ic ne kere
Tesen vate nemmermere.
Paulus groot eenvoudichede
70[regelnummer]
Dwingt mi ende iaghet mi mede,
Ende en weet waer henegaen.’
Doe voer hi wt den mensche zaen
Ende als een groot drake ende stranc
De weggesneden kolommen verso b en recto a van het ruggestuk (register ao. 1522) moeten bevat hebben vers 74-76 van bovenstaand caput 37, en vs. 1-82 van caput 38, waarbij dan weer het volgende aansluit. Het voorste gedeelte van alle verzen is weggesneden, doch kan op de meeste plaatsen uit het Astd. hs. worden aangevuld.
Van enen Stevene ende Valente. XXXVIII.
Ga naar margenoot+...... c huden op desen dachGa naar voetnoot1)
‘God selve mitten oghen anesach.’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
85[regelnummer]
Die heileghe lude ten selven stonden
Hebben hem ghevaen ende gebonden
In vasten yseren banden
Ende senden wt der werelt handen,Ga naar voetnoot1)
Omdat siin hovaerdichede
90[regelnummer]
Ghenedert worde daer mede.
Want hi al verstoten ware
Uter heiligher lude scare;
Doch dat sine mit haren ghebeden
Binnen den iaer brochten te vreden.
Van enen Helyase. XXXIX.
In die heremitage soe was
Een monec die hiet helyas,
Die der wijf onfarmen begonde,
Want hem lichte ghevallet sonde;
5[regelnummer]
So dat hi een clooster beiaghede.
Daerin waren oecGa naar voetnoot2) der maghede
Die plaghen den dienst ons heren,
Also alse hiese hem wilde leren.Ga naar voetnoot3)
Twe iaer berichte hise daer
10[regelnummer]
Ende hadde twisschen XX ende XL iaerGa naar voetnoot4).
Hi vel doe aldaer in coringhen,
Die dicke ancomt ionghelinghen;
Want hem siin vleesch dede verdriet.
Uten cloester dat hi doe sciet,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
15[regelnummer]
Ende ghinc hene te woestinen
Dolende mit groter pinen
Twe daghe al sonder broot.
‘God, here,’ riep hi, ‘slach mi doot;
Of doe dat ic di dies ben quiit!’
20[regelnummer]
Als hi quam ter aventiit,
Hevet hi den slaep anghenomen,
Ende siet drie ingle an hem comen,
Die seiden: ‘Twi laestu dus bliven
Den cloester allene vande wiven?’
25[regelnummer]
Hi seide: ‘Ic was dies in vare,
Dat ic mi selven of hem ware
Schadelic ende swaer verlies.’
Si seiden: ‘Of wi dan dies
Di quite maken, wiltu dan
30[regelnummer]
Die cuere weder nemen an?’
Ga naar margenoot+Van Janne den temmerman. XLI.
Ga naar margenoot+Den swaren wech so vinc hi an,
Ende hi leed mit groter pine
30[regelnummer]
XVIII daghe doer die woestine,
Som bi scepe som bi lande.
Talre eersten dat hine vande,
Soe groeten hine na siere tale
Ende dede hem te wetene wale,
35[regelnummer]
Wie hi waer al openbare.
Mettien soe quam die prence dare
Van dien lande, ende hierom es
Opgestaen heraclides
Ende begaf ieghen hem die tale,
40[regelnummer]
Ende liet den prence gebruken wale.Ga naar voetnoot1)
Heraclides die wort al erre,
Als hi sach, dat langhe ende verre
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Haer twier tale daer liepGa naar voetnoot1).
In siin ghepens stille ende diep
45[regelnummer]
Vernoiede hem,Ga naar voetnoot2) die heilighe man
Ghenen moghende man sprac an,
Ende hiene alsoe hadde ghelaten,
Ende peinsde: hi wilde sire straten.Ga naar voetnoot3)
Mar Jan den clusenaren
50[regelnummer]
Wort te hant sine pensinghe mare,
Ende want daer haer negheen
Andren verstont van hem tween,
Van heraclides ende van ian,
Riep hiGa naar voetnoot4) sine taelman,
55[regelnummer]
Die hare beider tale verstont:
‘Wi sullen spreken mont ieghen mont.’Ga naar voetnoot5)
Hierbi bekennede heraclides
60[regelnummer]
Wel die rechte waerheid des,
Dat het waer een geestelike man,
60[regelnummer]
Die ghepens geweten wel can;
Ende marrede oec vele te mere.
Alde ghesproken hadde die here,
65[regelnummer]
Ende hi orlof hadde ghenomen,
Es hi dus ter talen comen
65[regelnummer]
Ende al mit sinen taelman:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Twi quam di die coringhe an,
Dat du diere ziele souds scaden
70[regelnummer]
Mi te begripen van minen misdaden?
Twi pensetstu in dinen sinne
70[regelnummer]
Dat ic in mi niet ne bekinne?Ga naar voetnoot1)
Ga naar margenoot+En weetstu niet wat de scrifture segetGa naar voetnoot2),
Dat dien gonen dien thevel weghet,
75[regelnummer]
Hevet noot des arsaters talrestont;
Niet die gone, die es ghewont.Ga naar voetnoot3)
75[regelnummer]
Du moghes an mi ende ic an di
Vinden meer troest der bi,
Al waert dats di hier niet gesciede,
80[regelnummer]
Du vonts an andren heilighen liede.
Mar dese die hem moet minghen
80[regelnummer]
Al in waerliken dinghen,
Die mach cume tere stonden
Vinden raet van sinen sonden,
85[regelnummer]
Alhier comen te deser stede
Om raet van siere salichede,
85[regelnummer]
DatGa naar voetnoot4) hi sinen orbare sprect
Gheliic als .I. knecht, die ombrect
Sinen fellen here ende ontvliet.
90[regelnummer]
Sone waert te prisene niet,
Hadde ic sulken man begheven
90[regelnummer]
Ende niet ne ware sprekende bleven.
Want du best bi custume ghereit
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Altoes te diere groter salicheit.’
95[regelnummer]
Heraclides die verstont hier an,
Dat het was een heylich man;
95[regelnummer]
Ende bat hem dore ghenade,
Dat hi gode voer hem bade.Ga naar voetnoot1)
Die goede man wert vro om dat
100[regelnummer]
Ende gaf hem enen sochten plat,
Ende seide: ‘Du sout in dinen tiden
100[regelnummer]
Wel vele tribulacien liden,
Ende du soud noch biscop wesen.
Ende die viant coert di in desen
105[regelnummer]
Om te sien dinen vader,
Ende sustren broederen beidegader
105[regelnummer]
Te troostenGa naar voetnoot2), dat si di werlt lieten.Ga naar voetnoot3)
Nu en laet di niet verdrieten;
Ic segge di, dat bi karitaten
110[regelnummer]
Si hebben beide die werlt ghelaten,
Ende diin vader sal hiernaer
110[regelnummer]
Leven rechte seven iaer.
Nu bliif voert in die woestine;
Volbrenc dine begonnen pine.
Ga naar margenoot+115 Nochte lande oec sone kere
Ga naar margenoot+Doer dine maghe nemmermere.
115[regelnummer]
Want die wel doet ende dies afstaet,
Siins en wort altoes gheen raet.’
Dese ian seide oec mede,
120[regelnummer]
Dat hi hadde daer ter stede
Gheleghen XLVIII iaer;
120[regelnummer]
Ende hie nie en sach aldaer
Dat aensciin van eenre vrouwen.
Ende niement en mochten scouwen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
125[regelnummer]
Sulke tiit, so hi at ende drang;
So dede hi siin leven lang.
Van Seraphioene. XLII.
□ Erafion was oec een man
Die anders gheen cleeder droech an
Dan een linniin cleet omt coud.Ga naar voetnoot1)
Dese hadde siins selves sulc gewoud,
5[regelnummer]
Dat hine hadde ghene ghere
GoetGa naar voetnoot2) te hebbene min no mere.
Altoes was hi van lettel spisen;
Ende hi levede in sulker wisen,
Dat hi studierde ende sochteGa naar voetnoot3)
10[regelnummer]
Die heilighe boeke, der hi mochte.
Hine bleef oec niet in ere cellen,Ga naar voetnoot4)
Haer ende taer ghinc hi hem quellen.
Van desen seit men oec dat,
Dat hi quam in eenre stat,
15[regelnummer]
Daer hi hem selven vercochte
Om XX scellingheGa naar voetnoot5); ende diender onsochte
Heidinen luden, ende diende hem soe,
Dats siis sider waren vro;
Wants hise alle karstiin maecte.
20[regelnummer]
Hine at ander ding no en smaecte
Els dan borne ende broot.
Dien sin haddeGa naar voetnoot6) vast ende groot
Ter scrifturen, die hi leerde
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Den heiden, dien hi bekeerde.Ga naar voetnoot1)
25[regelnummer]
Die sculden quite ende oec vri;
Ende si seiden: ‘Wi siin bi di
Quite van den helscen viant;
Nu es quite van onser hant.’
Die XX scellinghe hevet hi vortbrocht,
30[regelnummer]
Daer hi om hem hadde vercocht,
Ende hi dieGa naar voetnoot2) vaste hadde ghehouden;
Ende gaf se hem, woudsi of ne wouden.
Ende sprac: ‘God hevet mi
Voldaen, dat miin wille si.
35[regelnummer]
Neem tgoet, daer ic mi om vercochte.
Ic wille sien, of ic yet vinden mochte
Andre, dien ic stonde in staden.’Ga naar voetnoot3)
Si laghen hem sere an ende baden
Dat hi mit hem bleve allegader
40[regelnummer]
Als haer heer ende haer vader.
Hi seghet, dats hiis niene doet.
Si seiden: ‘Soe hout dan dit goet,
Daer ons af es comen ons behout,
Ende ghevet den aermen daer du wout.’ -
45[regelnummer]
‘Gevediit,’ sprac die, ‘selve dat;
Inne gheve ghenen vremden scat.’ -
So doe ons,’ spraken si, ‘dit allene:
Over een iaer soec ons tatene.’
Dus es die heilighe man ghegaen
50[regelnummer]
Van stede te stede vele saen,
Ende quam tatenen in die stat.
Drie daghe dat hine dranc no en at.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Soe was hi daer doe in stede,
Hine hadde hallinc no penninc mede,
55[regelnummer]
Noch hine droech scape no velGa naar voetnoot1),
Noch sachGa naar voetnoot2), noch anders oec niet el
Dan een simpel liniin cleet.
Hem quam an een hongher heet.
Op enen huvel ghinc hi mede
60[regelnummer]
Staen in middel vander stede,
Daer die borghers plaghen te stane,
Als si te rade plaghen te ghane;
Ende sloech sine hande ende riep mede,
Dat men hem groet gewelt dede.
65[regelnummer]
‘Goede luden,’ riep hi, ‘ghenaden,
Helpt mi ende staet mi in staden!’
Die lude liepen daertoe mit vare
Ende vraghen hem, wat hem ware
Ende waen hi quam. Hi sprac te hant:
70[regelnummer]
‘Ic ben comen wt egiptenlant,
Ende monec soe ben ic begheven.
Sider dat ic was verdreven
Wt minen warachtighen lande,
Vel ic in drie woekraren hande.
Hier eindigt fol. 1 van het Register over het jaar 1520/21. Evenals bij den omslag van het Register over het jaar 1522 sluit ook hier fol. 2 niet rechtstreeks aan bij fol. 1; de tusschen gelegen bladen ontbreken. Wij beginnen met de verso-zijde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vierde Boek.
Van enen die de wulvinne voede. XXX.
Ga naar margenoot+Ga naar margenoot+Ende streecse doe mit siere hant
Hare hovet, wanGa naar voetnoot1) hise droeve vant.
Ende dubbel provende nadat
Gaf hi haer, ende maket se sat.
75[regelnummer]
Als hi haer dus hadde vergheven,
Plach si voerwart al haer leven
Alle rouwe te ligghen neder,
Ende vrolike te comene weder
Ter rechtertiit te avontmale
80[regelnummer]
Ende versolaesde den wale.
Van anacoriten XXXI.
□ N die heremitage daer mede
Wanderden in somigher stede
Vele heilighe lude doer god
Sonder celle, huus of cod;
5[regelnummer]
Ende dese heten si in haren viten
Sonderlinghe anacoriten.Ga naar voetnoot2)
Bi wortelen leven si van den cruden.
Wanderlinghe scuweden si van luden;
Sine houden hem niet in ene stede.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
10[regelnummer]
Daer si die nacht begaet mede,
Daer bliven si in haer rusten.
Twee moneken began dies lusten
Van nitria, dat si van dien
Enen emmer wilden sien;
15[regelnummer]
Want sine mare ende sine doghet
Hadde hem tharte verhoghet.
Al was hi varre van hem versceiden,
Si wilden sien onder hem beiden;
Want sine monec in siere iueghet
20[regelnummer]
Bekenneden ende van groter dueghet.Ga naar voetnoot1)
Dien sochten si vele in haren ghanghe,
Doch vonden siin - al marret langhe -
Ter sevender maent van haerre pine
In dat ende van der woestine;
25[regelnummer]
Want hi was verwildertGa naar voetnoot2) daer.
Aldaer soe hadde hi XII iaer
Ghewesen in dat ongediede;
Ende al scuwede hi alle liede
Hem te comene daer gehende,
30[regelnummer]
Nochtan diegene die hi kende,
Nontvlo hi in ghene haghe,
Mar hi bleef hem bi drie daghe
Ga naar margenoot+Ende sprac mit hem van dinghen,
Die derGa naar voetnoot3) sielen orbaer ghinghen.
35[regelnummer]
Ten vierde daghe, als si scieden
Ende hi mede doer hem lieden
Met hem ghinc ende ghebrochte,
Quam een lewinne fel ende onsochte,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Die meeste, diemen ghinder vant,
40[regelnummer]
Tot ghenen eenzedel altehant.
Ende al zach si daer hem drien
Harde wel, soe wist si wien
Dat si meende, ende niemen el.
Tes eensedels voete si vel
45[regelnummer]
Ende misbaerde gheliken dieren,
Ende toghede wel bi manieren
Bede hare claghe ende hare bede.
Alle haddens siis ontfarmichede;
Mar hi die wiste, dat men sochte,
50[regelnummer]
Dat was dies meeste verdochte.Ga naar voetnoot1)
Voren soe ghinc die lewinne;
Si drie volgheden mit sinne.
Over rugghe sach si dicken;
Daerbi mach men wel micken,
55[regelnummer]
Dat men haer daer volghen soude,
Aldaer siise leiden woude.Ga naar voetnoot2)
Wat sal hier af tale lang!
Deensedel dede sinen gang
Daer toter lewinnen dan
60[regelnummer]
Ende mit hem dander II man.
Van ere roche dat si brochte,
Versuchtende sere ende onsochte,
Vive gewassene lyoene.
Die waren van sulken doene,
65[regelnummer]
Datter negheen siinGa naar voetnoot3) ne mochte,
Sin dat sise ter werelt brochte.
Elken leidesi mit goeder moete
Voer des ghernsGa naar voetnoot4) eensedels voete.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Die goede man verstont stille,
70[regelnummer]
Wat die stomme beest wille.
Hi aneriep gode den hoghen
Ende seghende haer oghen,
Ende hem quam mitten gesciene
Altehant an haer siene.
75[regelnummer]
Die broedere die dit anesaghen,
Ga naar margenoot+Die met pinen in langhen daghen
Die eensedel hebben ghesocht,
Hem hevet harde wel ghedocht,
Dat si pine ende swaer verdriet
80[regelnummer]
Niet verloren hebben om niet;
Mar hem dinket, dat si keren
Met vromen ende met groter eren,
Want elck wel verdreckenGa naar voetnoot1) can
Die doghet van den heilighen man,
85[regelnummer]
Ende wat miracle god dede
Doer sine grote heilichede.
Noch hoert hier wonderlike saghe!
Die lewinne na vijf daghe
Brochte haren fisicien,
90[regelnummer]
Die se dus hadde versien,
Een ru vel van enen diere
Van eenre sonderlinghe maniere,
Dat die goede man anehinc;
Ende veronweerde niet die dinc,
95[regelnummer]
Die hem die stomme beeste brochte,
Want hi pensede wel ende hi dochte,
Datter een ander here was af,
Die alsulke ghifte aldaer gaf.
Van enen anderen anacorite. XXXII.
□ ErGa naar voetnoot2) was in dat selve lant
Een ander eensedel bekant,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Die in die woestine bovender zee
Wanderde daer neven cyene.
5[regelnummer]
Doe dese eerst wort der werelt quite
Ende worden wilde heremite,
So aet hi wortel ende cruut
Al sulc als hi vant daer wt,
Die daer wassen in den sande
10[regelnummer]
Soete ende scone meniharandeGa naar voetnoot1);
Mar so en conde hi niet bekinnen
Wilke veniin hadde binnen,
Of welke daer waren ghesont.
Die smake en was hem niet cont,
15[regelnummer]
Welc dat yet of niet teGa naar voetnoot2) dochte,
Want hem die hongher noot anbrochte,
Soe dat hi ........... verwoeden;
Want hi quade at mitten goeden,
Soe dat hem van binnen tlijf,
20[regelnummer]
Ga naar margenoot+Gheliic oft hem dade een kniif
Altemale doerscoren dochte.
Siin torment was soe onsochte,
Hi moste korenGa naar voetnoot3) menighe stont
Dat hi at, weder doer den mont.
25[regelnummer]
Als hem dus wee was in die maghe,
Dat hi bi nachte ende bi daghe
Emmer waende tliif verliesen,
Dinct hem sekerGa naar voetnoot4) siin dat kiesen
Niet tetene altoes dan die pine
30[regelnummer]
Te doghene vanden venine.
Dus hevet hi den sin gheleghet,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat hi dat cruut hevet ontseghet
Ende hi binnen VII daghen nadat
Gheenrande wortel en at;Ga naar voetnoot1)
35[regelnummer]
Ende begonde alsoe ghebaren,
Of hem die geest soude ontfaren.
Hem quam daer toe een wilt dier
GoedertielicGa naar voetnoot2) ende niet onghier.
Ende daer van crude laghe ghebontGa naar voetnoot3),
40[regelnummer]
Dat hi lesten tot ere stont
Ghegadert hadde te siire liifnere
Ende en durste, al haddiis ghere,
Altoes niet daer ane comen.
Ghint diere hevet cruut ghenomen
45[regelnummer]
Ende warpt voer sine voete,
Ende las mit goeder moete
Dat goede cruut daer ute den quaden.
Dat goede leid hetGa naar voetnoot4) mit staden
Voerden eensedel, als oft woude,
50[regelnummer]
Dat hi ghint cruut nutten soude;
Tander dat oec gheveniint was,
Warpet weder in dat gras.
Dus leerde die goede man
Bi sinen marken daer an
55[regelnummer]
Die goede crude ende die quade
Alghinder bider beesten rade,
Wat hi sal scuwen of ontfaen;
Ende es den honghere dus ontgaen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van enen ruwen anacorite. XXXIII.
□ N tween stede was icGa naar voetnoot1) mede,
Daer men mi te wetene dede,
Dat sinte anthonis abt hadde ghewesen.
Hierna volgt het Ruggestuk uit het schepenregister van 1520/21. Het heeft evenals dat, hetwelk bij het Register van 1522 behoort, slechts één kolom op iedere zijde, doch is niet zoo goed bewaard gebleven als het laatstgenoemde. Op vele plaatsen heeft de naald van den binder het doorstoken en de letters onleesbaar gemaakt, terwijl vooral op de recto-zijde veel van de verzen is weggesneden, zoodat daar eene aanvulling, zelfs met hulp van het Amsterdamsche handschrift, niet goed mogelijk is. Wij geven daarom dit gedeelte, zooals wij het vonden, en vangen aan met de verso-zijde, die aan de andere voorafgaat en waarvan de versregels kunnen worden hersteld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vierde Boek.
Van sente Sulpicius ende sente Martine XXXVII.
Die dinc, die du liets achterbliven
35[regelnummer]
Van siere viten haer ende tare
Als diin gescriftGa naar voetnoot3) luud openbare.’
Sulpicius antwoerde weder:
‘Doe ic di hoerde op ende neder
Spreken van den heiligen luden
40[regelnummer]
Die du vonts in genen zuden,
Doe pensede ic stille ende dochte
Van minen martine ende sochteGa naar voetnoot4),
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat hi hadde selve allene
Alle die dueghet, die ghemene
45[regelnummer]
Dander hadden in die sprake.
Nu hevestu gheseit hoghe sake,
Behouden der heiligher lude vrede,
Sone hoertGa naar voetnoot1) ic in ghere stede
Di so hoghe dinghen tellen,
50[regelnummer]
Martiin en mocht er an ghesellen;
Want dine lude van diin viteGa naar voetnoot2)
Waren al der werelt quite,Ga naar voetnoot3)
Ende saten in woestinen vri
Den enghelen ende den hemel bi,
55[regelnummer]
Ende daden wonderlike zaken;
Martin mochte al volke ghenaken
Goet, quaet, arm ende rike.
Hi was altoes ghemeenlikeGa naar voetnoot4)
Int gheselscap van den clerken,
60[regelnummer]
Die verwarret waren der kerken,
Mit biscope, die hem alle daghen
Daer anleiden niewe plaghen,
Ende emmer wilden scandaliseeren.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nochtan bleef hi in siere weren
65[regelnummer]
Ende als ene borch onverwonnen,
Die ghene engiene winnen connen.
Oec soe dede hi alle besonder
Alsoe grote miracle ende wonder,
Alse enich heremite oec dede,
70[regelnummer]
Of noch doet in enigher stede.
Martiin gheliict den ridder wel,
Die bestaet een orloghe fel
Mit onghedeelden stickenGa naar voetnoot1) sere,
Nochtan winnet zeghe ende ere.
Posthumiaens antworde. XXXVIII.
Ga naar margenoot+.......... like woerde
.......... hads geset.
40[regelnummer]
.......... s duvels tale bet
.......... schen in alre wiis.
.......... artin ghenen mespriis
.......... mi hem keren
.......... ewangelie ons heren,
45[regelnummer]
.......... e in seghet mede:
.......... als martin dede,
.......... nt volbringhen.
.......... elovet sulke dinghenGa naar voetnoot2)
.......... het ihesum karste.
50[regelnummer]
.......... lighe, die in darsteGa naar voetnoot3)
.........., ende niene doghen
.......... die si niene vermoghen,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
.......... hem in hare ghedochte,
.......... n man volbrochte,
55[regelnummer]
.......... iever te lachterne dien
.......... selfs sonden besien.
.......... wi alle varen,
.......... ander dinc begaren,
.......... martiins voert:
60[regelnummer]
.......... r, het ware moert.’
.......... sprac: ‘Neen, laet dit ligghen
.......... macher bet of sigghen;
.......... meest ghesien hevet das,
.......... here langhe was.’Ga naar voetnoot1)
65[regelnummer]
.......... al eest dese last.
.......... ende occ te vast,
.......... ontsegghen niet,
.......... dat ghiit ghebiet.
.......... keren daer ane
70[regelnummer]
.......... postumiaene,
.......... eseghet hevet goede woert.
.......... mi wachten voert,
.......... niene wort ghehoert,
.......... s brochte voert.Ga naar voetnoot2)
75[regelnummer]
.......... ghewaghe ic niet das
.......... s hi ridder was
.......... nec was begheven.
.......... rt niet opghegheven
.......... e van andren man,
De omslag van het schepenregister over het jaar 1520 bestaat uit 2 folia zoodanig om genoemd register aangebracht, dat de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
recto-zijden naar buiten zijn gekeerd. Folio 1 recto heeft door het voortdurend in handen nemen van het register veel geleden, terwijl de letters van fol. 1 verso door het vocht sterk zijn verbleekt. Folio 2 echter is in zijn geheel goed bewaard gebleven behalve aan den benedenrand zoowel van de binnen- als van de buitenzijde. Iedere bladzijde heeft wederom 2 kolommen; onder sommige van deze schreef met kleiner letter eene hand, vermoedelijk uit het laatst der vijftiende eeuw, den inhoud of titel der verzen, die er boven staan. Zoo vinden wij onder kol. b fol. 1 r. van sinte martiin den paeus; onder kol. b fol. 1 v.: noch van sinte eloy moer ...; onder kol. a fol. 2 v.: van sinte Justiniaen ende van den paeuesen; onder kol. a fol. 2 r.: van sinte michielsberghe in cleen bretaengen. De mededeeling onder kol. b fol. 2 r. is geheel onleesbaar. Genoemde titels stemmen niet overeen met die boven de capita van het Amsterdamsche handschrift. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Achtste Boek.
Van den selven (sente Furcijn van Perone) noch. XXVIII.
Ga naar margenoot+Ga naar margenoot+Maghe, clerke ende ghebure
10[regelnummer]
Die saghen an dese aventure,
Ende versuchteGa naar voetnoot1) sere oec mede
Om die dulle menschelichede,
Ende wonderdeGa naar voetnoot2) sere ende langhe
Vanden inghel hoghen ghanghe,
15[regelnummer]
Die ten hemelrike gaet.
Ghenen brant, dat verstaet,
Die hem an scoudren ende an lier
Die man gaf, die lach int vier,
Bleef hem te licteken an.
20[regelnummer]
Doe ghinc wech die heilighe man
Predeken ons heren woert,
Ende seide weder ende voert
Wat hi ghehoert hadde ende gesien.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Den goten predikeGa naar voetnoot1) hi na dien.
25[regelnummer]
In hierlant castiede hi oec langhe,
Mar der luder overghanghe
Ne conste hi niet gedoghen,
Want sine vertreden ende vertoghen
Ende oec waren si hem som fel;Ga naar voetnoot2)
30[regelnummer]
Dus ruumde hi tlant ende dede wel,
Ende quam in inghelant gevaren.
Daerna soe voer hi te waren
In sassenGa naar voetnoot3), daerne ontfinc na recht
Mit eren coninc seghebrecht,
35[regelnummer]
Die was conincx daghebrechts soene.
Aldaer soe gaf hem die goene
Enen cloester te makene stede,
Daer hi foillane doe in dede,
Sinen broeder, abbet wesen.
40[regelnummer]
Selve soe toech hi na desen
In woestinen, daer hi sat
Heimelike ende gode oec bat.
Doe riepmen tkonincx rade,
Dat hem dochte siin sine scade,
45[regelnummer]
Soe dat hi sette sine vaert
Ende quam te vranerike waert,
Daerne lieflike ontfinc
Clodoveus, die iongheGa naar voetnoot4) coninc.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daer hi enen cloester makede,
50[regelnummer]
Daer hi moneke inGa naar voetnoot1) wel gerakede
Ga naar margenoot+Sette in te dinenGa naar voetnoot2) daer gode. -
Eens reet hi, al dede hiit node,
Mitten coninc tere stede,
Daer hem an quam die rede
55[regelnummer]
Ende starf heilichlike ende scone,
Ende wort begraven te perone
In die kerke neven den outaer;
Daerne sider over vier iaer
Sinte eloy ende sinte abrecht,
60[regelnummer]
Om te doen ere ende na recht,
Ontgraven daden ende verhieven
Doer sire eren ende doer sire lieven,
Ende vonden gheheel ende rene
Sonder smette groot of clene.Ga naar voetnoot3)
Van Puppiins doot van Landen. XXIX.
□ A desenGa naar voetnoot4) wort paeus de erste martiin
90[regelnummer]
Tien tiden, dat constaen constantiin
Die keysercrone droech mit scande,
Want hi wort onghelovich te handen
5[regelnummer]
Alse eraclius siin oudevader.Ga naar voetnoot5)
Om dit te beterenGa naar voetnoot6) algader
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
95[regelnummer]
Hevet paeus martiin genomen
Ene consilie ende dede comen
Te romen vele goeder Clerke.
10[regelnummer]
Daer versamediGa naar voetnoot1) vander kerke
Paulus, den valschen patriarke,
100[regelnummer]
Die tonghelove predicte starke,
Daer eraclius doe in starf.
Die quade keyser dat verwarf,
15[regelnummer]
Dat hi sende in ytale
Om tlant te berechten wale
105[regelnummer]
Enten paeus doen verdriet,
Enen die olimpius hiet.Ga naar voetnoot2)
Van den quaden keyser. Constant. XXX.
Als die ghene te romen quam,
20[regelnummer]
Sach hi ghinder ende vernam
Die ecclesie rechterGa naar voetnoot3) al te gadere.
Nu hadde hi gaerne ene quade adere
5[regelnummer]
Daer in gheporretGa naar voetnoot4) om verwerren
Ende oec om den paeus vererren;
25[regelnummer]
Mar god hevet hem benomen,
Want hine can es niet te hovede comen.
Olimpius siet hem verwonnen,
Ga naar margenoot+10 Ende sine dinc niet volbringhen connen.
Ende hi beval enen seriant:
30[regelnummer]
Alse hem die paeus mitter hant
Ons heren lichame toedroege,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat hi hem dat hovet afsloeghe.
15[regelnummer]
Mar god verblende soe den seriant,
Dat hi den paeus sach no vant,
35[regelnummer]
Wilctiit soe olimpius name
Van den paeus gods lichame.
Die liede hi met snerneGa naar voetnoot1) wel
20[regelnummer]
Die knape, seder dat hem gevel.
Olimpius siet, dat onse here
40[regelnummer]
Mitten paeus es der soe sere,
Ende bescermet in elker stede.
Vrientscap makede hi ende vrede
25[regelnummer]
Metten paeus vaste ende goet,
Soe dat hi hem te wetene doet,
45[regelnummer]
Dat hem die keyser hadde geboden,
Dat hine emmer soude doden.
Dus maecti paeusGa naar voetnoot2) ieghen die kerke
30[regelnummer]
Ende ieghen alle die roemsche clerke
Ende vursamenden groot here
50[regelnummer]
Om te varen mit starker were
In cicilien op die sarrasine,
Die den landen daden pine
35[regelnummer]
Ende wildent den roemschen rike ontbreken.
Mar onse here wilde dat wreken,
55[regelnummer]
Die sonden van den quaden here,
Om roemschen here, soe dedi sere,
Want grote sterft onder hem quam,
40[regelnummer]
Die menighen siin liif benam.
Ende olimpius die starf mede
60[regelnummer]
Van evele in desen selven onvrede.
Daerna constant constantiin
Sende te romen die boden siin,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
45[regelnummer]
Die den paeus martiin traken
Uter kerken om die zaken,
65[regelnummer]
Dat hi vander herisien
Den keyser selve dorste castien.
Ende hebben mit hem brocht
50[regelnummer]
Te constantinoble ende besocht,
Of hi den keyser volghen woude.
Ga naar margenoot+70 Noch mit dreyghen no mit goude
Soe en mocht men in ghenen dinghen
Die dinc an den paues volbringhen.
55[regelnummer]
Doe wasGa naar voetnoot1) versent onscone
In een lant dat hiet cersone,
75[regelnummer]
Daer sinte clement van domiciane
Versent was na minen wane.
Daer starf hi om tghelove ons heren
60[regelnummer]
Voer gode waerdich groter eren.
Dese selve quade constantiin
80[regelnummer]
Om die onghelove siin
DedeGa naar voetnoot2) gheselen ende blouwen
Ende leven mit groter rouwen
65[regelnummer]
Ende ontliven mede nochtan
Menighen goeden heilighen man,
85[regelnummer]
Omdat si niet en wilde lien
An siere quader heresien.Ga naar voetnoot3)
Van Sente Eloye. XXXII.
□ Inte eloy na den lichame
Was lanc, in sinen ghanc bequame,
Roet int aensciin, scone ghehaer
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Carsp ende utermaten claer:
5[regelnummer]
Recht haddeGa naar voetnoot1) inghels gedane,
Simpel ende wiis te scouwene ane.
Sine cleder - alsmen doe plach,
Die vorbare was ende int hof lachGa naar voetnoot2) -
Beset ende gheboert mit goude
10[regelnummer]
Ende mit steenten menichfoude
Om den hals chierlike ghewracht
Mit werke, deran lach cracht.
Al sine ghewaten waren diere
Ende meest al sidiin na lants maniere,
15[regelnummer]
Dat hi te sonderlinghe niet ware;
Mar naest ter huut droech hi die hare.
Dit hevet hi al sider algader verteert
Om darme entie siele gheneert.
Seder waren cranc die cleder sine
20[regelnummer]
Ende hi gorde hem mit ere line
Ende dicke was hi naect oec mede,
Om dat hem tarme volc we oec dede.Ga naar voetnoot3)
Die coninc plach hem cleder gheven,
Want hi minneden alGa naar voetnoot4) siin leven.Ga naar voetnoot5)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Hoe Justiniaen weder keyser wart. LII.
Ga naar margenoot+Die patriarke ne mochts onbliven,
Gallinicus, hine moste ghedoghen,
Datmen wtstac siin oghen
Ende men in ellende seinde.
70[regelnummer]
Soe vreselike hise alle sceinde,
Die enichsins om sire scade
Ghecomen waren daer toe bi rade,Ga naar voetnoot1)
Dat het altoes moeste wesen
Als hem iet droep van der nesen,
75[regelnummer]
Die hem ave was ghesneden,
Soe dede hi doden of ontleden
Enighen, die hadde misdaen.
Selden mochtem dat ontgaen.
Van den pauesen van Rome. LIII.
□ Ustinianus hevet ontfaen
Siin rike, dat hem was ontgaen
Bi dorperlike verradenisse
Int iaer gods sevenGa naar voetnoot2) ende sesse.
5[regelnummer]
Ende hi regneerde seven iaer;
Onghelove liet al voer waer.
Doe was die paeus sergius doet,
Daermen duecht af scrivet groot.
Na hem wort leo paeus vercoren
10[regelnummer]
Die darde, die wi dus nomen horen,
Ende wort paeus mit ghewout.
Hieromme somme cronike hout
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Desen lewen buten ghesteken;
Van hem soe wilse bedi niet spreken,
15[regelnummer]
Want hi vander kerken was ongecoren.
Van romen soe was hi gheboren
Ende siin vader die hiet iohan.
Els niet ic van hem tellen can
Dan hi omtrent II iaer
20[regelnummer]
Besat den roemschen stoel aldaer.
Na hem wort een iohan ghecoren,
Die seste, ende was van grieken boren;
Petron was siins vader name.
Martelaer wart hiGa naar voetnoot1) gode bequame.
25[regelnummer]
Na hem quam die sevende iohan;
Van romen was gheboren die man,
Gregoris soe hiet siin vader.
Wiis ende wel sprekende bedegader
Ga naar margenoot+Was hi; ende in sinte peterskerke
30[regelnummer]
Makede hi van duren gewerke
Ene trone diere sere
In onser vrouwen marien ere.Ga naar voetnoot2)
31[regelnummer]
Doe wort paeus sisinnus
Van romen gheboren, wi lesen dus;
35[regelnummer]
Siin vader die hiet cresmont.Ga naar voetnoot3)
Hi was paeus een corte stont
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
35[regelnummer]
XX daghe ende nemmere.
Doe wort paeus ende here
Een constantiin, was van surien;
40[regelnummer]
Johan hiet siin vader, hoer wi lien.
Dese paeus constantine
40[regelnummer]
Onboet doer die lieve sine
Justiniaen mit siere bede
Tote constantinoble sire stede,
45[regelnummer]
Nadien dat hi siin lant verwarf.
Eerlike, alset wel bedarf,
45[regelnummer]
Hevet die keyser den paeus ontfaen
Ende bat hem daerna saen,
Dat hi hem ene misse dade.
50[regelnummer]
Des wort die paeus saen te rade
Ende dede hem misse saen bequame,
50[regelnummer]
Ende gaf den keyser gods lichame.
Die keyser lach doer sine waerde
Metten aenschiin op die aerde,
55[regelnummer]
Ende bat ten paeus dat hi bade
Gode voer sine grote misdade.
55[regelnummer]
Ende hevet den paeus oec der mede
Vernuwet aldaer ter selver stede
Privilegien alle te waren
60[regelnummer]
Sulke, alse die kerke begaren,
Ende gebrochtene ende eerde,
60[regelnummer]
Als hi te romen weder keerde.
Dese iustiaen die brac
Den vrede, die hi den bulgheren sprac,
65[regelnummer]
In darde iaer van sinen rike.
Dat becochte hi scadelike,
65[regelnummer]
Want hi ieghen die bulgheren street,
Daer hi cume selve ontreet
Ende vele van sinen lieden liet;
70[regelnummer]
Aldus es hem daer gesciet.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
70[regelnummer]
In siins riken vierde iaer,
Doe diedericx sone hildebrecht
In vrancrike was coninc recht
75[regelnummer]
Alsoe alst hier te voren stont,
Dat sinte michiel maecte cont,
75[regelnummer]
Dinghel ons heren, dat hi woude
Dat men hem ene kerke maken soude
Op enen berch in die zee
Op ene vlintroche min no me.Ga naar voetnoot1)
Van sente Michiels berghe. LIIII.
□ En biscop wasGa naar voetnoot2), die aubrecht hiet,
In clene bretaengen, alsmen siet,
Daer hem dingel oec verbaerde,
Sinte michiel, doer sine waerde,
5[regelnummer]
Dat hi hem sette ene kerke
In die ze van goeden gewerke
Op enen berch, die tumba hiet,
Om dat men verre siet;
Omdat hi wilde dat menne mede
10[regelnummer]
In die ze eerde der op die stedeGa naar voetnoot3),
Alsmen doet op den berch gargaen,Ga naar voetnoot4)
Daer iaerlix vele lude gaen.
Nu hadde een dief I stier ghestolenGa naar voetnoot5)
Ende hadden op den berch verholen,
15[regelnummer]
Ende an enen stake ghebonden.
Doe quam dardewarf tien stonden
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dinghel ten biscop ende hiet
Daer hi den stier gebonden siet,
Dat hi daer al ommetrent
20[regelnummer]
Make der kerken fondament,
Ende alsoe als hiGa naar voetnoot1) daer ter steden
Metten voeten hadde ghetreden
Daerde, dat hiGa naar voetnoot2) der kerken ghanc
Alsoe wiit maecte ende alsoe lanc;
25[regelnummer]
Ende hise in sinte michiels ere
Wien soude mede die here.
Die biscop dede datmen hem hiet.
Van dane voert soe eest ghesciet,
Datter volc ghinc alle iaer
30[regelnummer]
In des ingels ere aldaer,
Alse te montgargane doet
Ga naar margenoot+Menich om te hebben goet. -
Int iaer daerna sinte hilbrecht,Ga naar voetnoot3)
Die biscop was van maestrecht,
35[regelnummer]
Nam sinte lambrecht om tgebot,Ga naar voetnoot4)
Dat hem van boven sende god,
Dat hi mit groter eren name
Sinte lambrecht derGa naar voetnoot5) lichame,
Ende voerden te ludike in die stede,Ga naar voetnoot6)
40[regelnummer]
Daer hi was ghemarteliit mede.
Sinte hubrecht die dede dat
Ende eer hine brocht in die stat,
Gescieden miracle soe vele,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat ment getellen niet en can te spele.
45[regelnummer]
Ende sinte hubrecht die versette
Den biiscopstoel al bi wette
Van maestrecht te ludike in die stat.
Noch die van maestrecht om dat
En vieren niet wel sinen dach,
50[regelnummer]
Want hi hem dede desen slach.
In justiniaens seste jaer
Quam sinte oda overwaer
Ute aquitaengen dane. Soe was
Eens heren wiif, alse ict lasGa naar voetnoot1),
55[regelnummer]
Oestwart in dat vrancrike
Ende makede die kerke rike,
Want si wtquam om gheven,
Ende leide een heilich leven.
Die van hare niet lesen node,
60[regelnummer]
Die gaen te sinte odenrode
Op kempine, daer si leghet;
Hi lese wat daer die waerheit seghet.Ga naar voetnoot2)
Van sente Giellise. LVII.Ga naar voetnoot3)
□ Inte gillis was van athenen
Van gheslachteGa naar voetnoot4) ende niet van clenen,
Doer god gaf hi alle siin goet
Ende vloech mit scepe ende oec te voet
5[regelnummer]
Ute grieken, soe dat hi quam
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In provensen, als ict vernam,
Tote arloblanke, seghet die vite;
Daer bi wart hi eremite.
In die wildert gaf hem onse here
10[regelnummer]
EnenGa naar voetnoot1) hinde doer sine ere.
|
|