Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 21
(1902)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 151]
| |
Een klein Middelnederlandsch gedicht.(± 1518).Du en sulst niemāt dȳ lyden clagen
Dan rechte frundē diet mit u dragen.
Menich mensch seyt syn lydē voert
Den gheenē diet zeer geern hoert,
En̄ hem weer leet dathet and's waír.
Aldus maect hy sich selvē tot ēēre maírGa naar voetnoot1):
En̄ wart dair ō veel te min geacht.
Ick seg, het is ēē mānelike cracht,
Dat een mensch kan dragen
Syn lyden v'borgen sonder clagen
En̄ toenē vā butē alsulckē gebair,
Recht of in hem gēē lyden en wair.
Tís al niet dat God niet en is.
HellúGa naar voetnoot2).
Bovenstaande versregels vormen de laatste bladzijde van een horarium in handschrift, op papier van 't begin der zestiende eeuw. Afkomstig uit het klooster Jeruzalem te Kuilenburg, berust het thans op de bibliotheek van het gymnasium te Katwijk a.d. Rijn. Een titelblad ontbreekt; doch uit het kalendarium, dat op perkament is geschreven, leert men den naam des schrijvers kennen en vindt men tevens een nadere aanduiding van den | |
[pagina 152]
| |
tijd, waarop het Hs. werd samengesteld. Ad diem 14 Novembris heeft de schrijver aangeteekend: Item altera Brictii (altera die post festum Si Brictii) celebravi primitias ego Guilielmus Hellu, anno Christi millesimo quingentesimo decimo octavo. Hieruit blijkt dus, dat Hellu priester was. Verdere gegevens toonen, dat hij behoorde tot de orde der ‘Sepulchrini’ of ‘Canonici Dominici sepulchri’, in Nederland bekend onder den naam van ‘Broeders van het Graf des Heeren’. Alles, wat die religieuze orde proprium bezat, bij het bidden der kerkelijke getijden, vindt men in het kalendarium vermeld. De herkomst van het Hs. kan dienen tot bevestiging; het klooster Jeruzalem werd immers voor deze Broeders van het Graf des Heeren door Johan III, Heer van Kuilenburg, gesticht ten jare 1430. Na het kalendarium volgen: 1o. Septem psalmi poenitentiales et Litaniae Sanctorum omnium; 2o. Orationes ante et post Missam dicendae; 3o. Vigiliae defunctorum; 4o. Suffragia Sanctorum; 5o. Absolutiones et benedictiones ante lectiones nocturnorum; 6o. Cursus horarum de B. Virgine in usum Dominici sepulchri; 7o. Regula eximii doctoris et episcopi AugustiniGa naar voetnoot1); 8o. het boven aangehaalde gedicht. Het kalendarium, de regula Si Augustini, waar wij aan het slot lezen: f(rater) G. Hellu, en het Middelnederlandsch vers, onderteekend Hellú, onderscheiden zich van het overige, dat door een minder fraaie hand is neergeschreven. Wat het gedicht zelve betreft; de gedachte moge al geenszins nieuw zijn, de ontwikkeling is toch niet onverdienstelijk. De uitdrukking ‘hem maken tot eenre maer’ in regel 6, welke mij geheel nieuw toescheen, versterkte mij in het voornemen, deze kleine bijdrage tot onze kennis van het Middelnederlandsch in het licht te geven.
r.p.j.m. bouman, s.j. |
|