Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 21
(1902)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde–
[pagina 153]
| |
Emmerappel.(Bredero, Moortje, Ed. Oudemans 702, Ed. Moltzer 678).Van dit woord zegt O. in zijn uitgave ‘zeker soort van appelen’ en voegt er in zijn Wdb. op Bredero aan toe: ‘wellicht zoo genoemd omdat zij bij den emmer verkocht werden,’ waarbij zich M. in zijn uitgave aansluit. Met deze verklaring heb ik nooit vrede gehad, niet alleen omdat ‘de emmer’ nooit een maat, en bepaaldelijk niet een appelmaat geweest is, maar omdat de ‘emmerappel’ een appel van waarde is, die juist daarom niet per emmer verkocht wordt. Immers voor de ‘Horense Wortelen, en Raepjes’ wordt tot aanbeveling gegeven dat ze smaken als ‘emmer-appelen en Rysen-bry’, en bij Roemer Visscher (Brabbelingen, blz. 72, naar aanteek. 128 Moortje, ed. Oudemans) worden de emmerappelen genoemd tusschen Schijf-appels, Goe-soeten, Ermgaarden, Queen en Guldelingen, die alle te prijzen zijn. Het toeval bracht me op de volgende gissing. Bij het doorbladeren van Anthoni Smyters Epitheta (Rott. 1620), viel mijn oog op emmeren steen, waaruit ik onmiddellijk afleidde dat emmerappel = amberappel. Het Mnl. Wdbk. zegt wel ‘emmer, andere vorm voor ammer’ en verzendt naar ammer; maar uit Kiliaan blijkt dat de vorm emmer toen gebruikelijker was dan ammer (cf. Etymol. i.v. ambre j. emmer, succinum & i.v. emmer, ember, ammer, amber j. barn-steen. Succinum, enz. enz.; 't is te zeggen dat men bij den vorm ambre naar emmer verzonden wordt, en het woord uitvoerig behandeld vindt onder den vorm emmer). Het was me nu te doen om het bestaan van een amberappel te ontdekken, en daar de woordenboeken dit woord niet opgeven, andere namen van appelsoorten ter vergelijking bij te halen. Welnu daar is er een die uitstekend er bij past, nl. de aagtappel, want dat hij niet genoemd is ‘naar 't Sinte Aagten klooster, waar hij eerst geteeld is,’ moet als zeker gelden, maar | |
[pagina 154]
| |
aagt kan ook amber bereekenen (cf. Ned. Wdbk. I, 12). Dus ware aagtappel synon. met emmerappel, beide namen aan een zelfde soort of aan twee verschillende soorten wegens hun ambergeur gegeven. Het Ned. Wdbk. (i.v. Aagt en Aagtappel) zegt alleen ‘soort van appel’ en licht ons dus niet in; een aanhaling uit Duim leert ons dat de aagt ‘geelt’, eene uit De Perponcher dat ze ‘blozend’ is, en eene uit Willink dat ze ‘geurig’ is. Maar van Kramers (Dict. Néerl.-fr.) vernemen we dat ze is ‘une espèce de capendu’Ga naar voetnoot1), en in A. Franklin, L'annonce et la réclame, les cris de Paris (1887, een der deeltjes van La Vie privée d'autrefois) lezen we, blz. 194, in een voetnota op capendu: ‘Ou court-pendu. Au seizième siècle on aimait fort son odeur, et les femmes enfermaient de ces pommes dans les armoires pour parfumer leurs robes.’ Wel vindt men in de pomologische woordenboeken een amberpeer of poire d'ambrette, ook zoo wegens haar geur genoemd, maar een amberappel is niet te ontdekken. Ik moet echter nog wijzen op twee citaten bij La Curne de Sainte-Palaye i.v. Pomme: ‘Une pomme d'ambre garnie d'or | |
[pagina 155]
| |
et à pierrerie’, - en ‘Une pomme d'agate, garnie d'argent pour rafreschir les mains des malades’, wegens de treffende overeenkomst in vorm (pomme d'ambre = amberappel; pomme d'agate = aagtappel), niettegenstaande den afstand tusschen de beteekenissen. j. vercoullie. |
|