Over den genitief op -es der vrouwelijke langlettergrepige i-stammen in het Nederlandsch.
Verschillende malen is reeds de aandacht gevestigd op het gebruik van mnl. genitieven sg. met -(e)s van vrouwelijke langlettergrepige substantieven, die oorspronkelijk tot de i-declimatie behoorden of daarheen door verloop uit de consonantische of de u-klasse verhuisd waren (z. Vondel-gramm. § 65 aanm. 1, Add. pag. 171, Tijdschr. 2, 39 vlgg. en Mnl. Sprkk. § 276*). Totnogtoe werd deze -(e)s op ééne lijn gesteld met de -es der oudsaks. en oudoostnfrk. vrouw. nomina burges, custes, weroldes en uuerildis (over wier formatie men Paul und Braunes Beiträge 20, 513 vlg. raadplege). Evenwel ten onrechte, want de getuigenissen voor zóó gebezigde mnl. feminina en voor het door zulk een genitief te voorschijn geroepen verloop naar het masculinum of neutrum zijn nagenoeg alle uit jongere hss. herkomstig, worden slechts bij hooge uitzondering in oudere bronnen gevonden en kunnen mitsdien kwalijk als bewijzen voor de oudheid van dien uitgang -es gelden. Raadzamer is het daarom hier aan een jongmnl. suffix -(e)s te denken als gevolg der omstandigheid, dat men naar 't voorbeeld van eedes, berg(e)s, raets, volck(e)s (behoorende bij eet, berch, raet, volck enz.) aan de vrouwelijke niet op -e uitgaande nomina (melck, daet, tijt, maecht, burch enz.) somwijlen ter aanwijzing van den
genitief zulk een uitgang gaf, m.a.w. op gelijke wijze te werk ging als bij het bezigen der feminine eigennamen Judiths, Hildegerts, Rachels enz. (vgl. Mnl. Sprkk. § 294 opm. 1).
Dat bij enkele substantieven, die naast het vrouwelijke geslacht ook een mannelijk of onzijdig vertoonen, niet met volstrekte zekerheid van verloop (en van een onoorspronkelijken uitgang -es) mag sprake zijn, werd reeds in Tijdschr. 2, 45 vlgg. en in § 276* opmerk. 1 der Mnl. Sprkk. aangetoond. Bij de aldaar vermelde voege men nog: cracht (z. Tijdschr. 2, 43 en