Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 20
(1901)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMnl. gebroecte.In het Mnl. Wdb. komt een artiekel gebrotte voor met één bewijsplaats uit de Delftse incunabel Dat boeck van onser liever vrouwen miraculen. De bedoelde Marialegende is getieteld: ‘Van enen monic die in des duvels cloester gheherberghet was’Ga naar voetnoot1) en verhaalt hoe Maria de duivelen dwong om voor twee verdwaalde monniken een klooster te bouwen tot nachtverblijf. 's Morgens na hun vertrek verzinkt het klooster met vreselik geraas in het niet. ‘Si saghen omme ende saghent ende bevondent dattet dat vuylste gebrotte was dat daer erghent stont’, leest de incunabel. De betekenis krot, oud gebouw, die in 't Mnl. Wdb. gegist wordt, voldoet hier niet, want er bleef niets over. Het Amsterdamse handschrift geeft de oplossing door de lezing gebroect; gebrotte is dus een drukfout voor gebrocte, in de betekenis van broec, moeras. Van dit woord gebroecte is in het Middelnederlands tot nu toe geen twede plaats opgetekend, maar in het Middelnederduits komt het meermalen voor. Schiller u. Lübben vermelden de vormen: gebroecke, gebrokede, gebrokde en ghebroeckte. Vgl. ook broekete, in het Mnl. Wdb. uit de Merlijn geciteerd. Dat werkelijk op deze plaats ‘moeras’ bedoeld is, blijkt uit de hss. K (Katwijk) en H (Kon. Bibl. Den Haag) die een enigszins afwijkende redactie van deze legende opgenomen hebben. Daarin lezen we: ‘Doe saghen si omme ende en saghen niet van dat cloester Mer daer dat cloester ghestaen hadde daer en was niet dan een onreyne vuyle meraes’. | |
[pagina 248]
| |
Mnl. ontdiepen.Aan het slot van Verdam's artiekel Over het voorvoegsel ont (Tijdschr. XIX, 259) worden enige werkwoorden uit de taal der mystieken besproken, waarvan het meest bekende is onthogen d.i. iemands bevatting te boven gaan. Toevallig vond ik onlangs het synonieme ww. ontdiepen, dat door Verdam met een sterretje getekend werd als niet voorkomende. Nadat ik de Brusselse handschriften met de werken van Jan van Leeuwen, ‘die goede coc van groenendale’, had leeren kennen, kwam ik tot de ontdekking dat ook de Deventer stadsbibliotheek een tractaat van deze weinig bekende mysticus bezit, nl. ‘Van vijf manieren broederliker minnen’. In dit handschrift leest men op fol. 64a: ‘Dit onthoecht ende ontdiept allen ghescapenen verstantnisse’, en op fol. 85b: ‘Want god is onthoghende, ontbreidende, ontdiepende ende oec ontwidende alle ghescapenen verstannissen’. Dit ontwiden is eveneens een neologisme. In 't algemeen houdt Jan van Leeuwen veel van dergelike analogievormingen. Naar de termen sijnsheit en selvesheit, die uit mystieke geschriften vrij bekend zijn, vormt hij de woorden mijnsheit, haersheit, onsheit, godesheit. Naast het bekende woord grontootmoedich vinden we bij hem ook grontgierich en grontonderworpen. Hieruit blijkt dat gront in het midden van de veertiende eeuw al een versterkend praefix geworden was, waarvan de oorspronkelike betekenis niet meer gevoeld werd en dat dus gelijk stond met dore en in. Zou het woord grontrike bij Ruusbroec, dat in het Mnl. Wdb. verklaard is als: ‘rike van gronde, van een rijken inhoud’, ook niet eenvoudig zeer rijk betekenen? Men vergelijke ook het artiekel grontscalc. Ten slotte noem noem ik nog een viertal adjectiva met het versterkende praefix in, die ik uitsluitend bij Jan van Leeuwen aangetroffen heb en die in 't Mnl. Wdb. ontbreken, nl. inbitter, ingherecht, inclaer en inscaerp. Waarschijnlik kan dit aantal door een opzettelik onderzoek nog vermeerderd worden.
c.g.n. de vooys. |
|