Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 19
(1900)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 245]
| |
Over het voorvoegsel ont.Het Ndl. Wdb. onderscheidt zich van de meeste andere dergelijke werken, dat het, evenals dat van Grimm, met buitengewone zorgvuldigheid en volledigheid, en op voortreffelijke wijze, ook die taaldeelen behandelt, welke alleen gebruikt worden als verbale praefixen. Men sla slechts op de artikelen aan, af, be, ge, onder (de beide hier voor het eerst duidelijk en juist onderscheiden woorden), om, op, en men zal zien dat hier een rijkdom van fijne en leerrijke onderscheidingen te vinden is, welke het inzicht verhelderen van ieder die zich bezighoudt met het bestudeeren van taalverschijnselen: in het bijzonder kunnen zij dienen tot het leeren begrijpen van de ontwikkeling der beteekenis in de taal; zij zullen daarom van groot nut zijn voor dengene, die ons eene geschiedenis onzer praeposities geven zal, en in verband daarmede van onze scheidbare en onscheidbare praefixen. Doch daar in het Ndl. Wdb. de beschrijving van een praefix aan al de darmede samengestelde ww. voorafgaat, en noodzakelijk vooraf moet gaan, zoo kan het niet verwonderen, dat hier en daar een compositum gevonden wordt, waarop de in het voorafgaande artikel vooropgestelde definitie niet zoo heel best past, en dat er andere, zij het ook zeer weinige, zijn, waarvoor de juiste beschrijving der beteekenis in dat artikel eigenlijk ontbreekt. Met name meen ik dit opgemerkt te hebben bij het voorvoegsel ont-, en daar de vergelijking van het Middelnederlandsch in dezen over het latere Nederlandsch, gelijk men ook van te voren verwacht, eenig niet onwelkom en niet overbodig licht kan doen opgaan, zoo zal ik hier mededeelen, welke belangrijke bijzonderheden wij uit de verschillende mnl. samenstellingen met ont - en ze zijn zeer talrijk - voor de beteekenis van dit praefix kunnen leeren. Ik doe dit te eer, omdat ik voor mij niet de gewoonte heb de onscheidbare praefixen, d.z. die welke niet ook als voorzetsels dienst doen, te | |
[pagina 246]
| |
beschrijven, en het hier eene zeer geschikte plaats is er de aandacht op te vestigen. Ik zou zeer goed in het Mnl. Wdb. aan de samenstellingen met ont- een artikel Ont kunnen doen voorafgaan, maar daar ik dit in soortgelijke gevallen in den regel niet gedaan heb (met uitzondering alleen van ge-, waarbij tal van eigenaardig middelnederlandsche wetenswaardige bijzonderheden onvermeld noch onverklaard konden blijven), zoo zal ik liever bij ont hierheen verwijzen. Ik maak er evenwel nadrukkelijk opmerkzaam op, dat men niet moet verwachten eene uiteenzetting en beschrijving van al de beteekenissen, welke ont- in verschillende samenstellingen hebben kan: mijn doel is alleen, mede te deelen hetgeen in dezen voor tot heden onopgemerkt of minder bekend mag worden gehouden, en wat in het Ndl. Wdb. gezegd is zoo noodig te verbeteren, in elk geval aan te vullen. Het Ndl. Wdb. stelt zeer juist als de grondbeteekenis van ont die van tegen, tegenover, en doet dan uitkomen, dat deze zich naar twee zijden kan ontwikkelen, nl. tot die van nadering en die van verwijdering. De eerste beteekenis is in het Germaansch niet rijk vertegenwoordigd; men vindt haar o.a. vrij duidelijk in ontgelden en ontbieden, waar het voorvoegsel te kennen geeft, dat de persoon, die het onderwerp is, zich richt tot een tweeden persoon (Ndl. Wdb.); duidelijker in onthalen, d.i. ontvangen, inhalen (daarnaast staat onthalen met de tegenovergestelde bet. (verwijdering van of uit) in het Mnl., waar het woord in de oostelijke dialecten beteekent: (een ambtenaar of getuige) ergens van daan halen of roepen), in ontvangen, en vooral in ontmoeten, d.i. tegenkomen op eene zelfde of bepaalde plaats, en misschien ook nog in eenige andere, b.v. onthouden, eig. tegenhouden, en ontzien, eig. tegenzien, naar iemand zien of tegen iemand opzien (vgl. Den Hertog, De Ndl. Taal 2, 123). Veel rijker en veelzijdiger is in de Germaansche talen de tegenovergestelde opvatting ontwikkeld: nl. de verwijdering van of uit iets. Dat hierbij, zooals het Ndl. Wdb. aanneemt, na- | |
[pagina 247]
| |
volging van het Fransch in het spel zou zijn, betwijfel ik. Er zijn in het Germaansch en Romaansch (met name in het Fransch en Latijn) tal van woordvormingen, die met elkander kunnen worden vergeleken; o.a. samengestelde ww., die, uit grondwoorden van eene zelfde beteekenis gevormd, eveneens dezelfde beteekenis hebben. Doch het is geheel onnoodig, of liever onjuist, in al die gevallen aan navolging te denken. Een paar voorbeelden. Lat. facere en ndl. maken komen in bet. overeen; zoo ook lat. conficere en ndl. afmaken in de bet. dooden. Zal men nu meenen dat de eene opvatting aan navolging van de andere is toe te schrijven? Wanneer men ziet dat eene soortgelijke beteekenis reeds eigen was aan got. usqiman, eig. klaar komen met, en leest, hoe deze opvatting in het Ndl. Wdb. wordt verklaard uit de echt germ. bet. van af, nl. ‘uitputting’, dan laat men onmiddellijk deze gedachte varen. Evenzoo is de overeenkomst merkwaardig tusschen lat. désinere, ophouden, van sinere, laten, en ndl. aflaten, d.i. ophouden, doch wanneer men opmerkt, dat deze opvatting zich ontwikkeld heeft uit de in het Mnl. zeer gewone van laten varen (af op te vatten in de bet. ‘verwijdering’), nalaten, staken, en dat zich door weglating van het object reeds in het Mnl. de intransitieve opvatting ophouden, uitscheiden ontwikkelde, dan ziet men in, dat de beide woorden geheel onafhankelijk van elkaar tot dezelfde beteekenis zijn gekomen. Zelfs bij ndl. barmhartig, dat gewoonlijk beschouwd wordt als gevormd naar het voorbeeld van lat. misericors, schijnt het niet noodig navolging aan te nemen. Immers reeds got. armaio, aalmoes, toont het bestaan aan van een ogerm. ww. arman, met de bet. medelijden hebben, dat in ndl. dial. ermen (ook urmen) over iemand, d.i. iemand beklagen, nog voortleeft: in denzelfden zin is ook bekend de gemeenzame (dus niet door den invloed der schrijftaal ontstane) uitdr. een arm hart over iemand hebben. Evenmin moet men denken aan navolging van lat. pusillanimis bij mnl. armhertich (Limb. Serm. 189d; in het Mnl. Wdb. niet vermeld) en armherticheit, d.i. gebrek aan moed, geestkracht, vertrouwen; immers waarom | |
[pagina 248]
| |
dan ook niet bij ndl. kleinmoedig (lat. pusillanimis) of grootmoedig (lat. magnanimis), bij vernemen (lat. percipere) of begrijpen (fra. comprendre), bij wegdoen (lat. abdere) of bijeenbrengen (lat. conferre), bij steelsgewijze (lat. furtim) en handtastelijk, hd. handgreiflich (lat. manifestus, eig. met de hand gegrepen, van -fendo, over in offendo, defendo), of bij met wortel (en tak), lat. radicitus? Zoo schijnt het mij onjuist, bij de in het Ndl. Wdb. genoemde samenstellingen ontaarden, onthalzen, ontwortelen te denken aan navolging van lat. degenerare (of fra. dégénérer), decollare en eradicare (of fra. déraciner). Waarom alleen of bij voorkeur bij deze ww., en niet ook bij onthoofden (fra. décapiter), ontrooven (fra. dérober), ontboezemen (lat. expectorare), ontknoopen (fr. déboutonner), ontsieren (fr. désorner), ontvouwen (lat explicare), (fr. déployer), ontladen (fr. décharger), ontketenen (fr. déchaîner), ontleden (fr. démembrer), ontvolken (lat. depopulari, fr. dépeupler) enz.? Zelfs bij onttronen, ontplooien en ontmaskeren, waar de naamwoorden van franschen oorsprong zijn en de ww. beantwoorden aan fr. détrôner, déployer en démasquer, behoeft men niet aan onmiddellijke navolging te denken; de ww. kunnen zich in het Ndl., onafhankelijk van het Fransch, ontwikkeld hebben uit de woorden troon, plooi, masker, op dezelfde wijze als dit in het Fransch (of het Latijn) is geschied. Uit het begrip verwijdering uit of van iets (b.v. in de intr. ontgaan, ontvallen, ontduiken, ontspringen, ontloopen, en de trans. ontnemen, ontjagen, ontrukken, ontlokken enz., Den Hertog t.a.p. onder 4) ontwikkelt zich geleidelijk dat van scheiding, zooals in ontbinden (hetgeen tot nog toe verbonden was scheiden), ontleden (de leden vaneenscheiden), Ndl. Wdb. op 2). Daaraan sluit zich aan den eenen kant een groot aantal ww. aan, waarin ont de bet. heeft van het ‘tegenovergestelde van hetgeen het grondwoord uitdrukt’ (Den Hertog, t.a.p. onder 1), en aan den anderen kant een even groot aantal denominatieven, waarin ont de bet. heeft van ‘ontneming’ of ‘verlies’ (Den Hertog t.a.p. onder 2) en 3); Ndl. Wdb. onder 4); de zoogenaamde privatieven). | |
[pagina 249]
| |
Bij de ww., waarin ont- de beteekenis heeft van ‘het tegenovergestelde der werking van het grondwoord’ moeten wij nog even stilstaan; daarbij moeten wij opmerken dat deze opvatting bij verschillende intransitieve en enkele transitieve ww. gelijkstaat met die van eene ontkenning: hier is het punt, waar ont raakt aan on, nl. wat de beteekenis betreft. Deze ontkennende beteekenis kan zich, evenals bij de naamwoorden met on-, voordoen òf als een werkelijk ontkennend begrip, òf als een positief, inhoudende de bevestiging van het tegendeel. Zoo zijn bevestigende begrippen ontgroeienGa naar voetnoot1) in den zin van kleiner worden; ontvriezen, dooien; ontworden, vergaan, sterven; ontgeven, nemen; ontdoemen, vrijspreken; ontstichten, op de grondvesten doen wankelen, vernielen (Kil.); ontdoen, niet ‘niet doen’, maar ‘te niet doen, vernielen’; ontvullen, ledigen; ontveinzen, veinzen van niet; mnl. ontvoeden, doen wegteren, verteren; ontvorderen, benadeelen, ontdienen, de tafel afnemen; ontnieten, nadeel van iets ondervinden; ontloven, aanmerkingen op iets maken, de waarde van iets verkleinen; ontproeven, bewijzen dat iets niet zoo is, het tegenbewijs leveren. Daarentegen zijn ontkennende begrippen, zoo dat ont- in beteekenis gelijkstaat met niet of niet meer vóór het ww., ontgroenen in den zin van ‘zijn groene kleur verliezen’; ontminnen, niet meer liefhebben; ontleven, niet meer leven, ophouden te leven, sterven; ontscheppen (bij Hooft), te niet gaan, sterven; ontslapen, niet meer slapen, wakker worden; ontstaan, niet meer staan (gezegd van een boom, in het Ndl. Wdb. niet vermeld; vgl. Eymael, Huygensstudiën 33); ontlijken, niet meer gelijken; ontkennen, niet erkennen, loochenen (ongemerkt gaat de bet. hier en elders tot een positief begrip over); mnl. ontliën, niet voor iets uitkomen; ontwenscen, iemand iets niet gunnen; ontdanken, niet danken, niet dankbaar zijn; | |
[pagina 250]
| |
onthopen, niet meer hopen, wanhopen; onthogen, zijne vroolijkheid verliezen of ook (tot de positieve begrippen overgaande) bedroefd worden. Een ander punt van aanraking in de bet. van ont- en onzien wij bij verschillende met ont- samengestelde ww., die in beteekenis overeenkomen met denominatieven, afgeleid van een nomen met on-. Zoo vindt men geheel in denzelfden zin mnl. onsconen (van onscone) naast ontsconen, ontsieren, van schoonheid berooven; onreinen (van onreine) naast ontreinen, verontreinigen; onsienen (van onsiene, leelijk, onooglijk) naast ontsienen; onsuveren (van onsuver) naast ontsuveren; onsculdigen (van onsculdich), voor onschuldig houden, onschuldig verklaren, naast ontsculdigen; en zoo ook oneren (onneren, van onere, schande) naast onteren, onteeren, van zijne eer berooven, schenden. Dat men bij onsconen, onsuveren, onsienen en onsculdigen (bij de andere genoemde ww. (althans bij onneren) is de gedachte, dat on- eene andere schrijfwijze voor ont- zou zijn, uitgesloten) niet aan eene andere spelling van ontsuveren enz. te denken heeft, bewijzen vervoegingsvormen als geonsuvert, geonsient. Er heerscht overigens in het Mnl. eene grenzenlooze verwarring met on- en ont-. Tal van ww., die met ont- samengesteld zijn, worden met on- geschreven (men weet dat een werkingsbegrip niet met on- ontkend wordt, zoodat ww. niet met on- worden samengesteld; zie Ndl. Wdb. op onGa naar voetnoot1), terwijl omgekeerd een aanzienlijk ge- | |
[pagina 251]
| |
tal naamwoorden, die met on zijn gevormd, met ont- geschreven worden. De voorbeelden kan men vinden in het Mnl. Wdb. Slechts een paar woorden vermeld ik, omdat de verwarring daar moeilijker is te herkennen, ik bedoel bij de bijw. onwake en onslape, vgl. eng. awake, asleep, ndl. in slaap, mnl. in wake, omtrent welker oorspronkelijke vormen geen twijfel kan bestaan, doch die zoo zeer gekomen zijn onder den invloed van de ww. ontwaken en ontslapen, dat de juiste schrijfwijze bijna nergens meer voorkomtGa naar voetnoot1). - Voor onze tegenwoordige taal is uit ditzelfde verschijnsel te verklaren het feit dat er verscheidene ww. bestaan, samengesteld met veront-, in plaats van met het historisch juiste veron-. Zoo in verontheiligen, verontschuldigen, verontrusten, verontreinigen, naast verongelukken, - gelijken, -edelen, -gelden. Vooral blijkt dit duidelijk uit de vergelijking met de verwante duitsche tongvallen, waar geen enkel woord met veront- bestaat. Het mnl. kent veronachtsamen (Plant.), veronedelen, verongeliken, verongelucken, verongevallen, veroncuuscen, veronledighen, veronrechten, veronreinigen (bij Kil. en Plant.), veronscamelen (Plant.), *veronsculdigen, verontrouwen, veronwerden (veronwerdigen). Naast de talrijke voorbeelden van veronwerden komt slechts eenmaal (althans zeer zelden) verondwerden voor, nl. Vl. Rijmk. 3124; verder vindt men eens verontschuldigen (Publ. Limb. 10, 527) naast een (merkwaardig genoeg) niet voorkomend *veronschuldigen | |
[pagina 252]
| |
(ook niet mhd. en mnd.), en bij Kil. verontschaemelen, verontstercken (zelfs bij hem komt alleen veronweerdighen en niet veront- voor); bij Plant. slechts verontledigen, naast veronachtsaemen, verongelijcken, veronreynigen, veronschamelen, veronweerdigen. In het Mnd. vindt men o.a. vorungnaden, vorunhoveschen, vorunleddigen, vorunmechtigen, vorunraden, vorunrechten, vorunreinen en vorunwerden, -digen; in het Mhd. o.a. verungelimpfen, verungenaedigen, verunrëhten, -reinen, -reinigen, -triuwen en -werden; en in het Hd. verunedelen, -ehren, -einigen, -glimpfen, -glücken, -gnaden, -gültigen, -heiligen, -reinigen, -stalten, -sterblichen, -tiefen, -treuen, -willigen en -würdigen, en geen enkel met verent-, zoodat de zaak hiermede als uitgemaakt kan worden beschouwdGa naar voetnoot1). Eng met dezelfde opvatting van ont = on samenhangende is de pejoratieve beteekenis, welke aan sommige ww. met ont-eigen is; zoo o.a. bij mnl. ontmaken, ontvoegen, ontgaden, in de war maken, in wanorde brengen; ontsceppen, ontstellen (hd. entstellen, bederven; ndl. ontstellen, in de war maken), ontkeren, in de war maken; ontsetten, ontscicken, ontpoenten, ontsaten, ontraken, trans. (van rac, goede toestand) naast ontreken (van rec), beide met de bet. in een slechten toestand brengen, en wel te onderscheiden van de van -raken gevormde samenstelling ontraken. Deze beteekenis is natuurlijk ook aan de gelijkluidende ndl. woorden eigen, en ook aan verschillende andere in het Ndl., b.v. ontramponeeren, ontredderen, onthavenen (havenen bet. eigenlijk in orde brengen), onthelpen (achteruithelpen; enz. Bij sommige ww. met ont- kan deze opvatting ook verklaard worden als voortgevloeid uit de bet. uiteen, uit elkander, dus uit het begrip ‘scheiding van hetgeen vroeger verbonden was’. De laatste groep van ww. met ont-, welke in het Ndl. Wdb. wordt vermeld, is die der inchoatieven, welke zeer sterk vertegenwoordigd is. Vgl. ald. op 5) en de talrijke voorbeel- | |
[pagina 253]
| |
den bij Den Hertog, t.a.p. onder 5). Oorspronkelijk zijn deze alle intransitief, als beteekenende beginnen te ...., b.v. ontstaan, ontbranden, ontdooien, ontblaken, ontgloeien, ontgloren, ontglimmen, ontkiemen, ontploffen, ontspringen, ontspruiten, ontvlammen, ontwaken, ontslapen (inslapen), ontwaken; misschien ook ontfermen, ontbarmen, medelijden krijgen. Doch daarnaast komen ook enkele transitieve voor als de werking een voorwerp toeliet, zooals ontbijten, ontginnen, ontroeren, ontsteken (b.v. een vat); mnl. ontwecken. Te recht wordt in het Ndl. Wdb. deze bet. voorgesteld als voortgevloeid uit het begrip ‘verwijdering van of uit iets, het uit iets te voorschijn komen’. Ziehier de hoofdsoorten der met ont- samengestelde ww., doch daarmede zijn nog niet alle verklaard. In het Ndl. Wdb. is dit gevoeld, en daarom wordt aan het voorafgaande de mededeeling toegevoegd, dat enkele ww. met ont- niet in eene der bovengenoemde klassen kunnen worden gerangschikt. Dit wordt dan met een paar voorbeelden toegelicht, en het feit zelf verklaard uit de omstandigheid, dat daartoe behooren deels navolgingen van vreemde woorden, b.v. met lat. de fra. dé, waarbij het voorvoegsel ook in de vreemde taal niet volkomen duidelijk meer is (b.v. ontblooten; vgl. lat. denudare), deels dezulke, waarbij het ww. dat als grondwoord moet worden aangenomen, in het Ndl. niet meer in de vereischte opvatting bestaat (b.v. ontcijferen; vgl. fr. déchiffrer). Dit gedeelte der beschrijving van ont- is m.i. zwak, en heeft aanvulling en verbetering noodig. Immers wat wij van de navolging der fr. en lat. ww. te denken hebben, hebben wij boven gezien: deze meening is in geen geval onwederlegbaar; en wat ontcijferen betreft, gaat men van de verkeerde onderstelling uit, dat het woord zou zijn afgeleid van cijferen, terwijl het een denominatief is van cijfer, en beteekent, niet zoozeer van het cijferschrift ontdoen (Den Hertog), maar de cijfers (van het cijferschrift b.v.) uit elkaar nemen, een voor een verklaren en zoo ontraadselen (vgl. bv. ontleden, de leden uiteennemen of scheiden). En nu wordt bij de samenstellingen met ont- nu en | |
[pagina 254]
| |
dan naar deze rubriek, die in zichzelve niet zoo heel duidelijk beschreven is, verwezen, doch zonder dat de reden, waarom een ww. daartoe wordt gebracht, nader wordt aangegeven. Zoo b.v. bij Ontnuchteren, II, en bij Ontruimen. Natuurlijk is de bedoeling, dat deze woorden zullen beschouwd worden als van de soort van ontblooten, doch naar het voorbeeld van welke fransche of lat. woorden zijn zij dan gevormd? Ontruimen zou gevormd moeten zijn naar fra. déménager, doch dit is zeer onwaarschijnlijk, en ontnuchteren naar fra. déjeuner, doch dit past voor de bet., ter verklaring waarvan het dienen moet, nl. nuchter maken en nuchter worden, niet heel best; veel beter nog zou zij overeen te brengen zijn met de andere opvatting, van I, nl. van de nuchterheid ontdoen, waarvoor evenwel geene navolging wordt aangenomen. Wij kunnen dus vooral hier het licht gebruiken, dat van onze kennis van het Mnl. uitgaat. Er is nl. nog ééne beteekenis van het voorvoegsel ont- niet genoemd (ook niet door Den Hertog), welke ongetwijfeld in verschillende germaansche tongvallen daaraan is eigen geweest. Ont- heeft nl. uit de inchoatieve opvatting ontwikkeld de bet. der ‘versterkte werking’. In haar begin mag iedere werking verondersteld worden het sterkst te zijn, en uit een logisch oogpunt is dus tegen deze voorstelling niets in te brengen. En door de taal zelve wordt deze beschouwing bevestigd: immers in vele gevallen zullen wij ont-, in het Mhd en Mnd. ent-, in beteekenis, zien overeenkomen met ww., die in duitsche tongvallen met er- zijn samengesteld, en dit er-, eig. = uit, is juist het woord voor de aanduiding van het begin eener werking. Men vindt vooral voorbeelden van deze versterkende beteekenis van ont- in de duitsche tongvallen, en dewijl wij daar vooral de overeenkomst tusschen ent- en er- kunnen opmerken, zal ik die aan de mnl. doen voorafgaan. Het mnd. entarmen beteekent niet rijk maken, van armoede bevrijden of ontdoen, maar verarmen; mnd. entkrimpen, gebrek hebben; mnd. entlichten, verlichten (hd. erleichtern); mnd. entluttern, reinigen; entopenen, openen (hd. eröffnen); entschaffen, verschaffen (vgl. hd. erschaffen, in eene | |
[pagina 255]
| |
eenigszins andere beteekenis), entschicken, in orde brengen; entschrecken, verschrikken (hd. erschrecken); entschinen, verschijnen (hd. erscheinen). In het Mhd. vindt men b.v. entlîhten, verlichten (hd. erleichtern); entlinden, verzachten (vgl. hd. erweichen); entnerven, bevlekken; entschînen, verschijnen (hd. erscheinen); entseben, beseffen (mnl. ook ontseffen); mhd. hd. entnackten; entvridunge, wapenstilstand; vgl. ook hd. erwachen, erwecken, met mnl. ontwaken, ontwecken, en mnl. ontbarmen, ndl. ontfermen, met ndl. erbarmen. Wat de beteekenis van ont-betreft sluiten zich daarbij aan de volgende mnl. ww.: ontopenen, openen (hd. eröffnen); ontminderen, verminderen, verdwijnen; ontdwinen, verminderen, wegslinken; ontbeven, (hd. erbeben), ontvruchten, vreezen, bang zijn; ontgrisen, afkeer of afschuw hebben van; onthengen, vergunnen, toestaan, gedoogen (vgl. hd. erhāngen); ontlaken, te kort schieten, ontbreken, verminderen; ontlockeren, los maken; ontdraden (onttraden, ontraden), vreezen (eng. dread, oeng. undread); ontsceiden, scheiden, vaneenscheiden (vgl. hd. entscheiden, beslissen); ontrumen, ruimen; ontvremden, vervreemden (ook ontvreemden); ontvouden, vouwen, inwikkelen (Harl. Gloss. implicare; ook ontvoudinge, Harl. Gloss. en Voc. Cop. implicatio)Ga naar voetnoot1); ontweigeren (ook mnd. entweigeren), afwijzen, het eene of andere verzoek weigeren. Dezelfde beteekenis van ont- ziet men nu nog in het Ndl. in een beperkt | |
[pagina 256]
| |
getal samenstellingen voortleven, met dien verstande, dat de versterkende kracht niet zeer duidelijk meer wordt gevoeld: zoo staat ontblooten gelijk met bloot maken; ontnuchteren met nuchteren maken; ontruimen met ruimen; ontslaken met slaken (slak, d.i. los, maken), ontlossen met lossen of losmaken; ontledigen met ledigen. Ten gevolge van deze ontwikkeling der beteekenis van ont, dat zoowel beteekenen kan, gelijk wij zagen, het ontdoen van hetgeen het grondwoord aanduidt, als het versterken van de werking door het grondwoord uitgedruktGa naar voetnoot1), kan het ons niet verwonderen, dat de met ont- samengestelde werkwoorden nu en dan de twee tegenstrijdige opvattingen vertoonen, en daar wij de voorbeelden van ont- als versterkingswoord, vooral opmerkten in de hd. tongvallen, zoo zal een woord in het Mnd. en Mhd. eene met de mnl. lijnrecht strijdige beteekenis kunnen hebben. Het mnd. entsekeren (sik) heeft de bet. zich zuiveren van eene schuld, zich tegen de schadelijke gevolgen er van vrijwaren of beveiligen: het mnl. ontsekeren daarentegen, die van iemand zijne veiligheid of rust benemen, vervolgens iemand den vrede opzeggen, hem tot zijn vijand verklaren. Zoo beteekent het mnd. entlenen niet hetzelfde als ndl. ontleenen, d.i. leenen van, maar juist het tegenovergestelde, nl. uitleenen, leenen aanGa naar voetnoot2). Het mnd. entsluten vereenigt de beteekenissen openen en een besluit nemen, besluiten; het mnl. ontsluten heeft o.a. juist de tegenovergestelde beteekenis der laatstgenoemde opvatting, nl. een genomen besluit vernietigen. Het mnd. entraden heeft niet alleen de bet. ontraden, afraden, maar ook die van raden (een raadsel, eene kwestie, hd. errathen). Bij mnd. entrumen staan de opvattingen ontruimen, ruim maken, en de ruimte benemen naast elkander. Het mhd. entrihten vereenigt de beteekenisssen ‘vom rechten wege ab, in unordnung bringen’ en ‘in die | |
[pagina 257]
| |
bessere, rechte lage bringen, schlichten, entscheiden’ (Lexer); het mhd. entwërren eveneens de beide tegenstrijdige opvattingen ‘entwirren, in ordnung bringen’ en (wederk.) ‘sich in eine sache mischen, unordnung hineinbringen’. Merkwaardig is, dat eene enkele maal hetzelfde verschil in de bet. van ont-, nl. de versterkende en de beroovende kracht (die der ontkenning of van het tegenovergestelde der werking) een scherpe scheiding maakt tusschen de beteekenis van een woord in onze eigene vroegere oostelijke en westelijke tongvallen: zoo is het met ontkennen, dat in de oostelijke dialecten de bet. heeft erkennen (vgl. boven over ont- = -er), als waar erkennen, als waarheid bevinden (vgl. mnd. en(t)kennen, bekennen, bezeugen, en (van den rechter) erkennen, entscheiden); ook onderzoeken, door onderzoek tot de juiste kennis trachten te komen, eindelijk, evenals in het mnd., beslissen: in de westelijke daarentegen heeft het de met de hedendaagsche overeenkomende opvatting iets voor onjuist of valsch verklaren, iets niet erkennen, en ook iemand niet willen kennen. Zoo is onthoren in het Westmnl. niet naar iemand luisteren, tegen iemands gebod handelen, en in den Teuth. naar iemand luisteren. Doch ook in hetzelfde mnl. dialect kan een woord met ont- de twee tegenovergestelde beteekenissen hebben: wij vinden nl. onthelpen zoowel in de bet. tegenwerken als in die van (uit iets) helpen of redden. En hetzelfde verschijnsel nemen wij ook nog in een later tijdperk waar bij ontnuchteren, dat zoowel bet. de nuchterheid benemen, als nuchter worden en nuchter maken (Ndl. Wdb.), en bij ontslapen, dat in de 17de eeuw zoowel kon beteekenen inslapen als wakker worden (Kil. ‘obdormire’ en ‘expergisci’). Vermelding verdient in dit verband nog, dat men twee tegenovergestelde met ont- samengestelde ww., ten gevolge der verschillende beteekenissen van ont-, dezelfde opvatting ziet aannemen. Zoo beteekent ontvriezen (Kil., Plant., Ndl. Wdb.) hetzelfde als ontdooien; ontgeven als ontnemen; ontvullen (Plant. ontvullen, dat vol is ydel maken, deplere) als ontledigen (ledigen, ontruimen, vgl. hd. ausleeren) en ontslapen (in de 17de eeuw) als ontwaken. In het eene geval (bij ontvriezen, ontgeven, ont- | |
[pagina 258]
| |
vullen, ontledigen) heeft ont- de bet. ‘het tegenovergestelde der werking van het grondwoord’, bij de andere vier is de bet. verschillend, bij ontdooien die van ‘scheiding’, bij ontnemen van ‘verwijdering’ of ‘berooving’, bij ontledigen die van ‘versterking’, en bij ontslapen van ‘het begin der werking’. In het bijzonder leerrijk zijn voor ont- de verschillende beteekenissen van mnl. ontstaen, een woord dat in zijne opvattingen merkwaardig afwijkt van het hedendaagsche. Het kwam vroeger in tal van beteekenissen voor, die thans geheel onbekend zijn, terwijl de tegenwoordige, bijna uitsluitend aan het woord eigene, nog pas aan het opkomen was. Zoo zal het ongetwijfeld verwondering wekken dat ontstaan niet gevonden wordt in Teuth. en Voc. Cop. noch ook bij Plantijn, en dat het bij Kil. niet voorkomt in de bet. ‘oriri, exoriri’, maar alleen in den zin van ‘genoegdoen, volstaan’. Men zal in het Mnl. Wdb. het woord vinden in de betn. op iets terugstuiten, tegen iets stuiten of op iets afstuiten, hetzelfde als wederstaen (ont in de oorspronkelijke bet. tegen); blijven staan, niet van eene plaats weggaan; ook blijven steken, niet verder voortgaan, gestuit worden (ont als uitdrukking van een passieven tegenstand, welk begrip zich uit dat van tegen ontwikkelt)Ga naar voetnoot1); blijven bestaan, in wezen blijven, blijven in den toestand waarin men is (ont ter uitdrukking der versterkte of voortgezette werking); bestaan met, volstaan met, er mede afkomen, ook vrijgaan, vrijkomen (voortzetting der vorige beteekenis met dezelfde bet. van ont); bestand zijn, weerstandsvermogen hebben, niet bezwijken, krachtig zijn (ont op te vatten als ‘tegen’ of als uitdr. der versterkte werking); aan iets ontgaan of ontkomen (ont als uitdrukking der ‘verwijdering uit iets’, dat in bepaalde gevallen met ‘ontkomen, ontsnappen’ kan gelijkstaan); ontbreken, niet aanwezig zijn (ont als uitdr. van het tegenovergestelde der werking, in bet. gelijk met niet | |
[pagina 259]
| |
of niet meer; zoo ook in het Mnd. en op de plaats bij Huygens, zie boven bl. 249); aan iemand ontgaan, niet ten deel vallen, niet gelukken (dezelfde bet. van ont; zoo ook mhd., mnd. en in het oudere Ndl.); en aanbreken, beginnen, daar zijn (ont in de bet. ‘voor den dag komen of te voorschijn komen’, voortgevloeid uit het begrip ‘verwijdering van of uit iets’). Het is deze laatste beteekenis, welke zich in het Ndl. en Hd. heeft ontwikkeld en uitgebreid. In het Mhd. wordt entstân in deze bet. gebruikt met het ondw. summer, jahr, tag, abend, nacht; ook fest, en sonne, mond, wetter, sturm. De subjecten in het Mnl. komen vrij wel met deze overeen: men vindt ontstaen aldaar gebruikt van den winter, dat nuwe jaer, den meerte, den somer, de Octave van Paschen, den nacht en een tornoy. Men ziet dus zeer duidelijk, dat de thans zoo gewone opvatting in het Mnl. nog pas aan het opkomen is, en dat men zich niet behoeft te verwonderen dat de 15de en 16de-eeuwsche wdbb. haar niet vermelden. Eene laatste opmerking geldt eene soort van samenstellingen met ont-, die thans is uitgestorven, doch die belangrijk genoeg is om er de aandacht op te vestigen. Het zijn denominatieven en wel van adjectieven afgeleide ww., die aanduiden dat de door de adj. uitgedrukte eigenschap of toestand voor het meewerkend voorwerp (een persoon in den datief) in eene te hooge mate aanwezig is. In deze bet. kent het Mnl. ontdieren, te duur of onbereikbaar (voor iemand) zijn; ontdunnen (ontdinnen), te zeldzaam zijn; ontnauwen, te nauw zijn, ook te moeilijk zijn; ontgroven, te zwaar of te moeilijk zijn, ook te gemeen zijn; ontgroten, te groot of te moeilijk zijn; ontlengen (-lingen), ontbreden (-breiden), -hogen, eig. te lang, te breed, te hoog (voor iemand zijn), zeer gewoon in de taal der mystieken, in de bet. aan iemands waarnemingen ontsnappen (naast de genoemde ww. komt *ontdiepen niet voor, daarvoor gebruikt men ontsinken). Het eenige wat in onze tegenwoordige taal aan deze vormingen herinnert, zijn enkele samenstellingen met ver- en be-, als vervelen, te veel | |
[pagina 260]
| |
zijn (waarnaast mnl. verlangen, te lang vallen) en het dial. begrooten, te groot of te veel voor iemand zijn, hem aan het hart gaan. Vgl. o.a. Boekenoogen, Zaansche Volkst. 46. In het Mnl. zijn te vergelijken ontstaen, ontgaen, ontsitten, ontvechten e.a., d.i. aan iemand ontgaan, te moeilijk voor iemand zijn, hem niet gelukken. |
|