Beitel.
Bij Kiliaan vindt men van dit woord de Latijnsche vertolking: ‘pristis: navigium oblongum & angustum’. In een aanteekening daarop haalt v. Hasselt uit het Groot Charterboek van Gelderland aan ‘beitelschepen’. In dit beitel is te herkennen de verkleiningsvorm van een verloren Nederlandsch beet, On. beit, Ags. bât, enz. Beitil moet in 't ouder Nederlandsch en Os. geluid hebben beetil, dat feitelijk overeenkomt met het deminutief bateau in 't Fransch. De ei is Umlaut van ee, gelijk in leiden, bereiden, verbreiden, neigen, steiger, reiger, reiken, zeiken, heil, klein, rein, reizen, weit, uit leedjen, enz.
h. kern.