Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 19
(1900)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHoogduitsch affolter, appelboom en mistel.Behalve in de beteekenis van appelboom, die 't Hgd. affolter met de overige Germaansche talen gemeen heeft, komt het ook voor in die van mistelGa naar voetnoot3). Nu heet de mistel in 't Litausch amalas, | |
[pagina 206]
| |
amalis, Lettisch āmuls, Pruisisch emelno, Russisch omela, Kleinrussisch omeła, imeła, namełyna, Sloveensch omeła, imela, Oudbulg. imela, Servisch imela, mela, Tsjechisch jemela, jemelo, jmél, imélí, Slovakisch omelaGa naar voetnoot1). Hieruit kunnen wij de twee volgende vergelijkingen afleiden: affolter = amalas, omela, enz. Derhalve zal amalas, omela = obelis, jablo zijn, met dien verstande dat er een verschil in de kwantiteit der eerste lettergreep is waar te nemen, gelijk in Skr. amra naast āmra. De reden waarom de mistel met denzelfden naam als de appel, of met een daarvan afgeleid woord genoemd werd, is niet ver te zoeken: de mistel groeit namelijk meestal op appelboomen; de woekerplant is dus in zeker opzicht een product van den appelboom. Uit de bestaande feiten mag men met waarschijnlijkheid het gevolg trekken dat in de Balto-Slavische talen langen tijd twee wisselvormen voor ‘appel’ bestonden, de eene met oorspronkelijke m, de andere waarin de m in b was overgegaan. Het is een bekend verschijnsel dat daar waar de taal twee vormen van één woord bezit, ze de neiging heeft de verschillende beteekenissen die zoo'n woord in 't spraakgebruik vertoont duidelijk te maken door aan elk der twee eene bepaalde beteekenis toe te deelen. Zoo is het te verklaren dat amalas in gebruik bleef alleen voor de eene beteekenis en obelis voor de andereGa naar voetnoot2).
h. kern. |
|