Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 19
(1900)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 150]
| |
Int noort (noorden) staen.Sedert eenigen tijd ben ik aan het verzamelen van de overblijfselen van oude volksvoorstellingen, begrippen, denkbeelden in onze taal en letterkunde. Over de sporen van volksgeloof, die daarin nog meer of minder duidelijk zijn te zien, sprak ik voor twee jaren in eene jaarvergadering van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde: als voorbeeld van hetgeen er aan mythologische voorstellingen in de letterkunde kan gevonden worden noem ik de uitdrukking, welke men vindt in de door de Vlaamsche Bibliophilen uitgegeven OVl. Liederen en Gedichten, waar op bl. 337 van de als persoon voorgestelde Jalosie gezegd wordt: ‘Jalosie ... brochte een aensichte al verstoort, haer caproen stont al int noort’. Blijkbaar moet de beteekenis zijn ‘haar muts stond scheef of verkeerd’. Deze oppervlakkig beschouwd vreemde uitdrukking wordt ons duidelijk, wanneer wij weten, dat volgens de voorstelling onzer Christelijke voorvaderen de duivel woonde in het noorden, en deze voorstelling berustte op hare beurt weder op oud-germaansche, in het heidendom wortelende, begrippen. ‘Im norden liegt Jötunheimr, und der teufel wird als riese betrachtet; wie Loki und Logi zum riesengeslecht gehören’Ga naar voetnoot1). Voor het noorden als woonplaats van den duivel wijs ik op eene plaats uit Rabanus Maurus, de laudibus crucis, fig. 10, eveneens door Grimm vermeldGa naar voetnoot2): cadens Lucifer ... traxit ad inferni sulfurea stagna, in gelida aquilonis parte ponens sibi tribunal; hunc ferocissimum lupum agnus mitissimus stravit’. ‘Hierbei ist nun weiter zu beachten, dass das alterthum die wohnung der götter nach norden setzte. in dieser himmelsgegend lag der indische götterberg Meru, wie das römische domicilium Jovis (Serv. zu Aen. 2, 693). Zufolge Varro war die “deorum sedes” ausdrücklich im norden. die gegend über den Boreas hinaus dachten | |
[pagina 151]
| |
sich die Griechen als eine selige und als die heimat gottgeliebter menschen. auch unsern vorfahren müssen die götter im norden gewohnt haben, denn man betete gen norden gewandt; aus welchem grund nachher die gen osten schauenden christen einen nördlichen sitz des teufels annahmen’.Ga naar voetnoot1) Hieruit is het te verklaren dat bij de middeleeuwsche schrijvers het noorden de symbolische beteekenis heeft aangenomen van ‘de verkeerde neigingen van den mensch, de zwakke zijde der menschelijke natuur’. Dit zal duidelijk worden door de beide volgende bewijsplaatsen: Ruusb. 2, 26: ‘hier omme moet alle onse sacrificie ghescien in die noertside ons outaers ende vore die jeghewerdicheit Goods, want, selewi verwinnen, soe mote wi Gode jegewerdech hebben in al onsen stride; ende in die noertside, dat es in onse slinke sideGa naar voetnoot2), soe sal Christus doeden onse beesteleke leven ...; ende dese doedinge sal ons sijn alse een scilt ende ene bescerminghe jeghen alle onse viande; want ute den nordenen comen alle stride ende alle quaet, sprect die heileghe Screfture’Ga naar voetnoot3); en Profijt. Liedeb. 91, 16: ‘ons sinne staen altijt int noorde ende totten vleesch gewent’. Deze zelfde uitdrukking ‘int noorden staen’ was het, die wij straks gebruikt zagen van de muts van Jaloezie: wij hebben dus alle recht daarvoor de vertaling verkeerd staan als de ware aan te nemen. Ook de noordenwind komt bij verschillende schrijvers in dezelfde symbolische beteekenis voor. Het bewijs vinden wij in de volgende plaatsen. Vooreerst eene uit de Limburgsche Sermoenen, met toespeling op en ter geestelijke verklaring van Hooglied 4, 16: ‘Surge, Aquilo, et veni, Auster, perfla hortum meum et fluant aromata illius’, naar aanleiding waarvan de | |
[pagina 152]
| |
prediker o.a. zegt: ‘war es die mensce die spreken dorre datten Nortwint noit en beweide dan Maria allene, die een levende paradijs was? Want der Heilige Geest hadse al dorwait ...; bi din Nortwinde sin betekent sonden. Nu wentsent (wenscht) die sile ende sprict: stant op, Nortwint, ende vlie!’ Dar mede maentse Got datse die sonden verdrive ende hare reinige van alre nederheit’. Zoo ook in den aan Hendrik Mande toegeschreven ‘Dialogus s. collocutio devote anime cum deo amato suo et responsio eius ad animam devotam’. Zie Dr. G. Visser, Hendrik Mande, bl. 52, waar de aan dezen dialoog ontleende gedachte ‘moge Jezus den kouden noordenwind der verzoekingen stillen’ in de noot toegelicht wordt met de volgende woorden: ‘ist dat die noordenwijnt van buten stormet, so latet den zudenwijnt van binnen weder satigen. Laet, zuete Jhesu, den noorden wijnt grymmen hoe dat hi wil, mer dat die inwendighe vroude des herten, die in di is, nyet verstoert en werde’. En niet minder duidelijk is eene plaats uit de nog onuitgegeven berijmde omwerking van het Hooglied, in hs. berustende te Berlijn en te Wetzlar, waar wij in c. 171, vs. 21 vlgg. lezen: Aquilo .....
Is die wint die waeyt van noorden,
Dese is fel ende altoos cout
Ende benemet menichfout
Werke, die men wel doen mochte.
Alre vrucht is hi onsochte.
Dese wint beduut coringe
Des duvels ende sire sameninge,
Die mit menigen strijt anvechten
Die korstenheit ende hare knechte
Mit vleescheliker begaerde.
Vgl. ook aldaar c. 174, vs. 5: Noordenwint, des duvels anvechten.
De bouwstoffen voor deze beschouwingen zijn reeds voor een groot deel in het Mnl. Wdb. bijeengebracht, doch het scheen mij niet ongepast, hier nog eens in het bijzonder de aandacht | |
[pagina 153]
| |
te vestigen op hetgeen men in het oog heeft te houden om de boven genoemde uitdrukking uit de OVl. Lied e.G. juist te begrijpen, vooreerst omdat dit m.i. die aandacht volkomen verdient, en ook om mijne vakgenooten op dergelijke overblijfselen van oude mythologische voorstellingen opmerkzaam te maken, waarmede zij òf mijne verzameling òf althans hunne eigene kennis kunnen verrijken. j. verdam. |
|