Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 19
(1900)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 132]
| |
Naar aanleiding van Rose 8832.Dr. Leendertz heeft Tijdschr. 18, 153 eene verklaring gegeven van Rose 8832: ‘Ende (hi) geeft hare menichge quade hore,’ welke mij zeer aannemelijk voorkomt, nl. ‘hij gooit haar herhaaldelijk het scheldwoord “gemeene hoer” naar het hoofd.’ Ik wenschte dat ik het afdoende bewijs leveren kon, dat deze opvatting de juiste is, door het bijbrengen eener plaats, waar geven geheel op dezelfde wijze gebruikt wordt, en dat dus Rose 8832 hetzelfde beteekent als vs. 12954: ‘(hi) hiet mi dicke ende menichge tijt quade, vule, gemeine hoere ende sloiede mi achter vloere metten hare,’ welke woorden eene merkwaardige overeenkomst met de eerstgenoemde vertoonenGa naar voetnoot1). Wellicht zal men te eeniger tijd eene dergelijke plaats kunnen aanwijzen in de eene of andere stedelijke keur, waarin natuurlijk allerlei strafbepalingen voorkomen tegen beleedigende of eerroovende scheldwoorden. Het gewone ww., dat in dergelijke bepalingen gevonden wordt, is natuurlijk ‘scelden’ of ‘heeten.’ Zie voorbeelden bij hoerensone en hiër in het Mnl. Wdb. en vgl. nog R.v. Zutf. 12, 32, 33, en alsmede de bij logenen in het Mnl. Wdb. genoemde voorbeelden. Een paar plaatsen haal ik hier aan, omdat daarin het ww. geven voorkomt in een verband, dat ons het boven vermoede gebruik van het woord nog begrijpelijker maakt, nl. R.v. Vollenh. 2, 122: ‘soo wie koerber woerde geeft of hoenspraeke doet enen anderen toernich te maken,’ en Advies Gasth. (te Kampen, 16de eeuw) XVII: ‘waert sake dat iemant inden huse den anderen lochende off bovede off schalleede off huerde off sulcke gelicke woerde gheve (d.i. ghave), den en salmen binnen dreen daghen ghien bier gheven.’ Deze laatste plaats is behalve als toelichting voor Rose 8832 ook hierom van belang, omdat wij er uit zien, dat ook een denominatief ww. de bet. kon hebben van iemand den | |
[pagina 133]
| |
naam geven door het grondwoord uitgedrukt, iemand zoo of zoo noemen. Enen boven (boeven) in de bovengenoemde verordening beteekent (iemand) boef noemen; enen hueren (hoeren) is hetzelfde als iemand hoer noemen of voor hoer uitschelden; het daarnaast voorkomende schalleede zal eene onjuiste schrijfwijze zijn voor schallede, van schallen, dat de bet. kan hebben van ‘iemand “schal” noemen’ (bij Lübben komt een znw. schale, schaler, schaller voor in den zin van vagebond)Ga naar voetnoot1). Dat deze bet. aan een denom. ww. kan eigen zijn, kan ons niet verwonderen bij de menigvuldigheid der betrekkingen, die door een denominatief ten opzichte van het nomen kunnen worden uitgedrukt. Ik herinner slechts aan mhd. schelken, d.i. iemand ‘schalk’ noemen of voor ‘schalk’ uitscheldenGa naar voetnoot2); ndl. lievemoederen, d.i. iemand ‘lieve moeder’ noemen, met den uitroep ‘lieve moeder’ te hulp roepen; hd. dutzen, d.i. ‘du’ tegen iemand zeggen; tutoyer, d.i. ‘iemand met “tu” en “toi” aanspreken; vgl. ook de grieksche ww. op -izein, die dezelfde beteekenis hebben, b.v. paterizein, d.i. iemand “vader” noemen; pappizein, d.i. iemand “opa” noemen’ enz. Ook mogen hier nog wel even in herinnering worden gebracht de grieksche ww. op -izein, die de bet. hebben van ‘een bepaald dialect spreken, b.v. attikizein, attisch spreken; dorizein, dorisch spreken; soloekizein, het dialect spreken van Soli (in Cilicië), vanwaar attikismos, dorismos, soloecismos, eene aan die dialecten eigene uitdrukking; en, naar deze voorbeelden gevormd, latinisme, graecisme, gallicisme, germanisme enz. Voor het, Rose 8832, in hs. B. voorkomende clute zou ik thans, door den Heer Leendertz in het juiste spoor geleid, de beteekenis slet durven aannemen op grond van het wvlaamsche klute (De Bo1 538), dat lap beteekent, b.v. ‘dat kleed is al kluiten en lappen’; merkwaardig en voor ons van belang is, dat kluite aldaar ook als scheldwoord voorkomt in de bet. sul, sukkelaar: b.v. in ‘een kluite van een vent.’
j. verdam. |
|