Borgen (Bredero, Moortje, 2937).
In de kostelijke beschrijving van het ijsvermaak buiten Amsterdam heet het:
Maar Jan doeter niet toe, die schoof in een schuyf-sleetje,
Syn Beste-moer, sen wijf, sen Ky'ren, en sen Peetje.
Hy stack zyn after-eynt uyt, of hy borghen wouw.
In het Ned. Wdb. (III, 564) heeft deze plaats, waarmede ik destijds geen weg wist, een voorloopig onderkomen gevonden in eene Aanmerking, waardoor althans de aandacht er op gevestigd is. Thans, onder de bewerking van het art. Brood, vind ik bij Molema: ‘brood börgen ... van iemand die gekromd staat, zegt men spottend: 't is net of 'e brood börgen wil; ook Oostfr.’; en bij Doornkaat-Koolman I, 230a: ‘hê geid so krum, as wen hê brôd börgen wil’. Dat deze zelfde zegswijze door Bredero bedoeld is lijdt wel geen twijfel; de vraag is alleen hoe zij oorspronkelijk geluid heeft en welke verklaring er van is te geven. Mag men deze wellicht zoeken in de deemoedige houding van een arme die bij den bakker brood borgt? Het ontbreken van brood bij Bredero behoeft trouwens niet het gevolg eener vergissing of drukfout te wezen: dit woord kan ook, gelijk in zulke gevallen zoo vaak geschiedt, eerst later er aan toegevoegd zijn, al schijnt de zegswijze met dat woord duidelijker. Men zou verwachten haar ook in Friesland - als schakel tusschen Amsterdam en Groningen - aan te treffen; noch bij Halbertsma noch in Dijkstra-Hettema heb ik ze echter gevonden.
Leiden, Dec. 1899.
j.w. muller.