Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 19
(1900)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 104]
| |
Over eenige verwanten van ons woord vak.Wat in 't Grimmsche woordenboek gezegd wordt van 't Hoogduitsche fach: ‘ein in der alten sprache lebendigeres wort’, is in nog meerdere mate toepasselijk op ons vak, mits men ‘lebendiger’ name in den zin van ‘veelzgdiger ontwikkeld’, want ons vak èn op zich zelf èn in samenstelling is zoo levend als een woord maar wezen kan. Wel is de beteekenis er van ingekrompen: Kiliaan kent het nog in den zin van ‘contignatio, structura’, waarin onze gemeenlandsche taal het niet meer bezigt. In fach kan men, volgens Grimm's Wtb., o.a. de volgende beteekenissen onderscheiden: ‘wand, mauer, abtheilung in häusern’, waarbij behoort de uitdrukking dach und fach, Nederd. dak un fak. Vergeleken wordt uit onze taal ‘welk landschap zult gij op dat vak laten schilderen?, waarin met vak echter eer het Fransche panneau, en Engelsch pannel of partition bedoeld is. Verder is fach ‘in einem aus fachwerk errichteten haus nicht allein das abtheilende, die wand bindende gebälke und holz, sondern auch die dazwischen bestehende öfnung, intercapedo, der leere raumGa naar voetnoot1) zwischen stielen, rahm, schwelle und riegel.’ Wijders wordt vermeld dat fach in de beteekenis van ruimte, zoowel van plaats als tijd overgaat; zoo in 't Ags. foec, spatium, intervallum; Ndl. vak, vanwaar de bijvordelijk geworden datief of instr. vake, vaak. Terecht wordt fach in genoemd Wdb. vergeleken met Lat. pango, compingo, compages en πήγνυμι, πάγη, πάγος, πηγός, (men kan er bijvoegen παγίς, πῆγμα, πάγιος), maar geheel averechtsch in verband gebracht met vangen. In 't Latijn behooren nog meer woorden tot denzelfden stam, o.a. repango, en repagula, alsook pāgus, gouw, eigenlijk afdeeling, om zoo te zeggen ‘landvak’. | |
[pagina 105]
| |
Het is vreemd dat de etymologische woordenboeken, voor zoover ik ze ken, de verwante woorden in 't Slavisch en Sanskrit onvermeld laten. Van 't Sloweensch paž, Servisch pažen, bretterwand, wordt in Miklosich, Et. Wtb. beweerd: ‘Die “bretterwand” bedeutenden wörter hangen mit d. banse, horreum zusammen.’ In alle opzichten verkeerd; paž is de tegenhanger van fach ‘wand’ of beschot; het eenige verschil is de kwantiteit des klinkers, want paž in onze taal overgebracht zou wezen voek, daargelaten den uitgang. Een nagenoeg gelijkluidend woord, met anderen uitgang dan paž (uit pažĭ) is Russisch paz (pazŭ), voeg, Litausch požas, volgens Kurschat ‘eine Falze oder Fuge, um z.B. Balken in einander zu fügen’; vandaar požyju, falzen, Holzen einschneiden. Ook dit zou bij denzelfden stam kunnen behooren want het begrip van Lat. compingo, compages ligt er in opgesloten. Doch mogelijk is ook vergelijking met ons voeg. In 't SanskritGa naar voetnoot1) behoort tot denzelfden stam pajrá, dik, sterk; vgl. Lat. compactus, ineengedrongen, dik; Gr. πάγιος, vast, sterk; πηγός, vast, gedrongen, vet, sterk, krachtig; πῆγμα, wat vast, dicht geworden is, het geronnene, bevrozene; het vastsaamgevoegde. Het substantief pā́jas is zoowel ‘vastigheid, kracht’ als ‘glans’, twee beteekenissen die in meer woorden bij malkaar liggen; o.a. in Skr. tejas, kracht en glans; ojas, kracht, vgl. Gr. αὐγή. Of πηγή, bron, zich al of niet uit het begrip van iets schitterends, met schittering uitkomenden straal ontwikkeld heeft, durf ik niet beslissen; zeker echter schijnt het mij dat ons born, bron verwant is met bernen, gelijk trouwens vrij algemeen aangenomen wordt. Een zijdelingsch bewijs van de juistheid dezer laatste etymologie is dat in 't Magyaarsch ondubbelzinniglijk forrás zoowel ‘zieden, koken’ als ‘bron’ beteekent. Ook quelle kan zeer wel met Skr. jvalati, flikkeren, branden, stralen, verwant zijn. Verder behoort misschien tot denzelfden stam Skr. pañjara, ge- | |
[pagina 106]
| |
traliede kooi, kooi in 't algemeen, hetwelk in 't Javaansch is overgegaan en in den verbasterden vorm kuñjara beteekent ‘gevangenis’. Ook in 't Skr. kan pañjara de beteekenis hebben van iets waarmeê men gevangen houdt. In 't Perzisch is pañiara ‘een venster’, vermoedelijk eigenlijk ‘tralievenster’ en geen inheemseh Perzisch woord, maar aan 't Skr. ontleend. Uit het Perzisch stamt het Turksche pendžere, Gruzisch phandžara, enz. De begripsontwikkeling in Skr. pañji, rol, register, kalender; pañjīkara, schrijver, is niet duidelijk; doch men vergelijke Lat. pagina, bladzijde. |
|