Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 18
(1899)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 161]
| |
Bijdragen tot de kennis der Noord-Nederlandsche tongvallen.II. De tongval van Delfland bij Huygens.De Amsterdamsche tongval der zeventiende eeuw en zelfs die van de boeren uit den omtrek van Amsterdam is ons tamelijk wel bekend uit de verschillende Amsterdamsche blij- en kluchtspelen van dien tijd, al valt het ons ook niet gemakkelijk uit den geschreven vorm altijd de juiste of ook maar bij benadering juiste uitspraak op te maken. Daarentegen weten wij maar zeer weinig aangaande de andere Hollandsche tongvallen, die in vroegere eeuwen in ons land werden gesproken, en daarom schijnt het mij geen onvruchtbaar werk toe, alles bij elkaar te zamelen, wat daarover te vinden is. Van hetgeen de werken van Huygens voor de geschiedenis der dialecten kunnen leeren, is, meen ik, nog te weinig partij getrokken, en toch had Huygens voor al wat dialect was een geopend oor. Evenals allerlei vreemde talen schijnt hij ook verschillende tongvallen gemakkelijk te hebben kunnen aanleeren. Van het Antwerpsch, waarmee hij eene meer dan oppervlakkige bekendheid in zijn Tryntie Cornelis toont, behoeft ons dat niet te verwonderen. Ongetwijfeld had hij dat van zijne jeugd af door zijne moeder,Ga naar voetnoot1) eene Antwerpsche, hooren spreken, en het dialect van zijn' vader - uit de baronie - zal er wel nauw aan verwant geweest zijn. In datzelfde kluchtspel laat hij zijne niet Antwerpsche personen Zaansch spreken, en ofschoon er ongetwijfeld op dat Zaansch aanmerkingen zullen kunnen gemaakt worden, bleek het mij toch bij vergelijking met het tegenwoordig aan de Zaan gesproken dialect, dat Huygens daarvan verschillende eigenaardigheden zeer goed gevat en aardig weergegeven heeft. | |
[pagina 162]
| |
Nochtans alleen op zijn gezag de woorden en woordvormen, die hij aan Tryntie Cornelis, haar man en haar knecht in den mond legt, voor echt Zaansch van de zeventiende eeuw te verklaren, zou een te stout bestaan zijn. Voorloopig houd ik dus den oogst, dien ik op dat gebied van Huygens' werkzaamheid heb binnengehaald, in de voorraadschuur terug, om alleen ter markt te brengen, wat ik bij Huygens verzameld heb van een dialect, dat hij zeer goed heeft kunnen kennen: het dialect van zijn Haagje en vooral dat van de boeren uit den omtrek daarvan en uit de omgeving van zijn Hofwijck. In dien tongval, dien ik als Delflandsch meen te mogen stempelen, zooals ook Huygens zelf alles ‘Delfland heet van Rhyn en Schie tot Maes’ (Hofw. 819), zijn door hem van 1619 tot 1621 vijf gedichtjes geschreven, die hij zelf nooit heeft uitgegeven, maar die ons nu toegankelijk geworden zijn o.a. door Worp's uitgaaf, waar zij alle in het eerste deel voorkomen, namelijk: Aen Dorothea van Dorp bl. 165 vlg., Aen Joffr. van Trello bl. 166-169, 't Vrouwenlof bl. 171-182 met een vervolg bl. 182 vlg. en Aen Maeyke de Bye bl. 202-206. Verder liet Huygens in Voorhout vs. 561-608 Hagenaars of buitenlui van ander ‘gebroetsel’ dan wat ‘Pen off Deghen voert’ hunne liefde in hun ‘moerstael’ uiten, en voegde hij in de Zedeprint van Een boer een boersch gesprek in tusschen een Delflander en zijne Trijn. Meer dan eene kwarteeuw later liet hij nog eens Kees en Trijn, ‘'t puijck van Delfland en sen jeughd,’ het woord voeren in hun eigen tongval, toen hij zijn Hofwijck (vs. 1741-1836) schreef. De eigenaardige woorden en spreekwijzen, die men daar aantreft, laat ik ter zijde, omdat het van de meeste de vraag zal zijn, of zij wel uitsluitend of kenmerkend Delflandsch genoemd kunnen worden; maar wat mij grammatisch, vooral phonetisch, van belang scheen, deel ik hier mede voor zoover het afwijkt van ons tegenwoordig beschaafd Nederlandsch. Ter vergelijking met het Delflandsch van onzen tijd staan mij opgaven ten dienste voor Monster, Ter Heide, 's-Gravenzande, De | |
[pagina 163]
| |
Lier en Naaldwijk, alle in het Westland van Delfland, benevens eene vertaling der gelijkenis van den Verloren Zoon in het 's-Gravenzandsch, bij Winkler, Dial. II 133-137. Tot mijn' spijt bezit ik geene opgaven voor de gemeente Voorburg, waarin Hofwijck gelegen is. | |
1. De lange klinkers.De lange A wordt door Huygens in zijn Delflandsch met ae geschreven, maar zoo schrijft hij die a en de gerekte, oorspr. korte a ook als hij geen dialect schrijft, terwijl hij toch ongetwijfeld zelf den klank als heldere a uitsprak. Het is dus niet uit te maken, of hij aan zijne Hagenaars den bij hen later heerschenden ae-klank en aan zijne Delflandsche boeren den bij hen nu gebruikelijken ā-klank toekent. De lange I wordt als y of ij geschreven, die zoowel voor onzen ij-klank als voor den ouderen î-klank kan gelden. Alleen bij spickers voor spijkers (Hofw. 1799), slick voor slijk (Een boer 120) en lick naast lijck voor gelijk (bl. 174 vs. 152 vlg., bl. 178 vs. 284, Een boer 57, 58, 86, 148) is de lange i verkort. In deze drie woorden volgt er telkens eene k op, en opmerkelijk is het, dat ook in mijne opgaven iedere i voor k verkort is: in dik voor dijk, kik voor kijk, gelik voor gelijk, rik voor rijk, slik voor slijk. Alleen blijken maakt eene uitzondering. Parallel met deze verkorting loopt die van û voor k tot korte u, volgens mijne opgaven in buk voor buik, dukkele voor duikelen, kruk voor kruik, kukkens voor kuikens, rukken voor ruiken, struk voor struik. Den î- of ij-klank treffen wij wij ook aan bij dry (bl. 169 vs. 106, bl. 172 vs. 51) of drij (bl. 205 vs. 136, Hofw. 1825; ook drijffier = drie vier, bl. 172 vs. 39); daarentegen driemaal (bl. 172 vs. 57); doch Huygens schrijft in zijne eigen taal ook zeer dikwijls drij, evenals Vondel soms deed. Of inderdaad in Holland die vorm toen werd gebruikt, durf ik niet beslissen. Tegenwoordig zegt men in Delfland drie. Bij Huygens, zoowel als bij Vondel, zou drij Brabantsch | |
[pagina 164]
| |
kunnen zijn of wel bepaaldelijk Antwerpsch, zooals nog heden het geval is. Oorspr. is drî de vorm voor het mannelijk geslacht tegenover drie die voor het vrouwelijk en al zeer vroeg tevens voor het mannelijk. Ook voor het onzijdig was drie, althans in West-Zuidnederland, Zeeland en het Zuiden van Zuid-Holland de normale vorm, en ik zie (tegenover Van Helten, Mnl. Spr. bl. 488) geene reden om voor het overig gedeelte van Noord-Nederland den nooit voorkomenden vorm dru (alleen op grond van Ohd. driu Os. thriu) als normaal en daarentegen drie als analogievorm aan te nemen. De lange O wordt bijna altijd als oe geschreven en zal dus wel als onze oe zijn uitgesproken, zooals ook tegenwoordig in Delfland gebeurt; doch met o trof ik aan: soken (Hofw. 1781) naast soecken (bl. 177 vs. 250) en cloke (bl. 181 vs. 434) naast cloecke (bl. 174 vs. 147, bl. 177 vs. 241). Verkorting doet zich voor bij most (bl. 168 vs. 78) en mosten (Hofw. 1832), zooals in het tegenwoordig Delflandsch. Umlaut zou kunnen worden aangenomen bij meutje voor moeitje of moetje (Hofw. 1777), doch in dat geval zou die vorm voor van elders ingevoerd moeten gehouden worden, daar in het Hollandsch de lange klinkers geen umlaut ondergaan. Daar meutje echter ook bij anderen als Hollandsch voorkomt en dus zeker door Huygens nauwkeurig is weergegeven, zie ik in de eu liever umlaut van de reeds zeer vroeg in dit woord uit ô verkorte o, die zonder umlaut wordt aangetroffen in het dialectisch-Hollandsche motje (bv. bij Van Effen, H. Sp. VI, bl. 81-88 passim), dat de meer gewone vorm van het woord in Holland schijnt geweest te zijn. De lange U, die, behalve voor r of w of op 't eind van een woord, als ui geschreven wordt, zal ook toen wel reeds onzen ui-klank gehad hebben, zooals in het tegenwoordig Delflandsch. In ou overgegaan vinden wij hem in nou (bl. 168 vs. 92, bl. 173 vs. 100, bl. 175 vs. 173, 179, bl. 176 vs. 216, bl. 182 vs. 451, bl. 203 vs. 26, Voorh. 602, Een boer 63, 119, 143, Hofw. 1765, 1769, 1786, 1810), jou of jouw (Voorh. 564, 580, | |
[pagina 165]
| |
Boer 77, 87, Hofw. 1747, 1765, 1782), verdouwe(n) (bl. 205 vs. 123) en grouwen (Hofw. 1769), in overeenstemming met ons Delflandsch, maar ook in clouwen (bl. 172 vs. 46), dat nu te Naaldwijk kloen heet. De verkorting brulloft (Boer 146) heerscht ook nu nog in geheel Delfland. De verkorting vóór de k, die wij boven reeds vermeldden, vinden wij bij Huygens in prucken (= pruiken, bl. 171, vs. 7). | |
2. De korte klinkers.De korte A is gebleven bij arg (bl. 181 vs. 408, 428) en starck (bl. 181 vs. 413), en naar analogie daarvan ook in den comparatief starcker (bl. 175 vs. 187). Voor het tegenwoordig Delflandsch worden stark en aarg naast erg opgegeven; vaten (bl. 168 vs. 92) komt voor met volkomen a naast vatten (Boer 78). Is klachlied (Hofw. 1820) 't zelfde als klaaglied, dan is hierin de gerekte a vóór ch weer verkort, maar eerder zie ik er een verminkten vorm van klachtlied in, daar de t o.a. na ch in het ouder en nieuwer Delflandsch niet wordt uitgesproken. Het deelwoord van dragen is edregen (bl. 166 vs. 24): een vorm, dien wij gerust als juist mogen aanmerken, al geven de opgaven voor het tegenwoordig Delflandsch ook gedrage of gedroege. Toch luidt, volgens de opgaven, de inf. tegenwoordig nog drege(n). Lest (bl. 173 vs. 88, bl. 177 vs. 279, bl. 181 vs. 441, Voorh. 587; ook lestent, bl. 168 vs. 94) is niet alleen met het hedendaagsch Delflandsch, maar met het tegenwoordig Hollandsch in 't algemeen in overeenstemming. Of wij hierin echter eene umlauts-e uit a en een bijvorm van laatst hebben te zien, is bij mij aan twijfel onderhevig (vgl. Paul's Grundriss2 I p. 875). Overgang van a tot o vinden wij bij brocht (bl. 172 vs. 50, bl. 174 vs. 146), ebrocht (bl. 179 vs. 355), docht (bl. 174 vs. 135, bl. 180 vs. 407, Hofw. 1759, 1808, 1812), bedocht (bl. 175 vs. 192), erocht (= geraakt, Hofw. 1760), softer (= zachter, bl. 167 vs. 55), of (bl. 172 vs. 26, bl. 173 vs. 65, bl. 179 vs. 329, 352, Boer 71, 88, 123) en sop (Boer 86). Al | |
[pagina 166]
| |
deze woorden hebben ook nu nog o in het Delflandsch, waar zelfs erocht en soft nog worden gezegd. Alleen voor sop heb ik toevallig geene opgave. De korte E is vóór r + dentaal tot a overgegaan, blijkens hart (bl. 181 vs. 442, Boer 51, 83; ook hartgie, Voorh. 586 en hartje, Hofw. 1769, 1821), hartegin (Boer 78). mart (= markt, Hofw. 1831), barne(n) (Boer 129), en, met rekking, haerd (Boer 51, Hofw. 1742), waerdich (bl. 168 vs. 76), kaers (Boer 121) en gaern (Hofw. 1748, 1826). Ook in mijne opgaven voor onzen tijd vind ik hart, haard, waard en kaars. Verder vertoont zich de a in tarm voor term (bl. 165 vs. 9, bl. 174 vs. 135). Die e is o geworden (ook weer vóór r + dentaal) in vors (= versch, bl. 165 vs. 16), kors (= kérs, bl. 178 vs. 296), dworser (= dwarser, bl. 168 vs. 64) en overdwors (bl. 178 vs. 295), borste(n) (= bersten, bl. 172 vs. 52), geporst (= geperst, Hofw. 1791) en te langdword (= te landwaarts, Hofw. 1771). Van deze woorden komt in mijne opgaven voor het tegenwoordig Delflandsch alleen kors voor, maar verder vind ik daar nog Korsemis. Daarentegen schrijft Huygens merge(n) (bl. 181 vs. 432, bl. 203 vs. 29 vlg., bl. 206 vs. 163) en 's merghens (bl. 174 vs. 129), terwijl men nu, althans te Naaldwijk, murrege zegt, en voor de landmaat marrege. Als onvolkomen i vinden wij onze e in him (Boer 52, 83, 135) en bin (Boer 88), waarmee hum en ben in het tegenwoordig Delflandsch niet klopt. Vóór n + dentaal is de e in vele woorden, evenals in onze beschaafde spreektaal, tot ei overgegaan, maar bovendien ook in veingster (bl. 202 vs. 8). Eene onvolkomen u vinden wij in spul (Hofw. 1774), waarmee verwant is de o-umlaut der gerekte e, die daardoor eu werd in speule(n) (bl. 168 vs. 61, Hofw. 1763), speulman (Boer 64), speulkind (Hofw. 1779), seuve (bl. 177 vs. 277, bl. 179 vs. 324), teughens (bl. 177 vs. 248), veul (bl. 167 vs. 31, bl. 175 vs. 171, bl. 178 vs. 302, bl. 179 vs. 340, bl. 181 vs. 412, bl. 182 vs. 461, bl. 204 vs. 64, 72, Voorh. 573 vlgg., Hofw. 1817), veulderhande (Boer 56, 139), deuse (bl. 178 vs. 285) en heur (bl. 167 vs. 22), | |
[pagina 167]
| |
naast het gewoonlijk gebruikte her, d.i. 'r. Voor onzen tijd worden dezelfde vormen opgegeven; alleen voor speulen ontbreekt de opgaaf toevallig. Rekking vóór r komt voor bij veersje (bl. 165 vs. 8), verkorting der gerekte vocaal bij werrelt (bl. 176 vs. 201, bl. 179 vs. 355, bl. 203 vs. 58) of werldt (Hofw. 1746), dat nu echter als wéreld wordt opgegeven. Zoo luidt nu ook, in analogievorm, gestoken, wat bij Huygens nog in ouderen vorm voorkomt als esteke (bl. 205 vs. 129), ontsteke(n) (bl. 203 vs. 49, Hofw. 1787). De korte I heeft zich, zooals ook nog in het tegenwoordig Delflandsch, gehandhaafd in mit (bl. 166 vs. 5, bl. 171 vs. 14, bl. 175 vs. 157, 180, bl. 176 vs. 203, 237, bl. 182, vs. 23, Boer 84, 119, 125, Hofw. 1750, 1755), maar is, evenals nog in dat dialect, tot u overgegaan bij sulver (Hofw. 1829). Daarentegen vinden wij e voor onze i in gett (Hofw. 1783). De korte O is gerekt bij voorder (bl. 176 vs. 207, bl. 182 vs. 453), de gerekte, langs den weg der analogie, verkort bij goddinnen (bl. 168 vs. 84). Voor het oudere storft vindt men, doch slechts eenmaal, sturft (Hofw. 1819). Tegenwoordig is in Delfland de inf. sturreve met een zwak impf. sturfde, part. gesturreve. Natuurlijk is de ol (ook die uit al) voor d of t overal ou geworden, maar voor schouder laat Huygens schoer (Boer 135) zeggen en dat is nog in Delfland het gewone woord. De korte U komt in gesloten lettergrepen als o voor in rocken (= rukken, Boer 123), borger (Hofw. 1817) en lock (= geluk, Hofw. 1761, 1827), maar voor het tegenwoordig Delflandsch hebben de opgaven geluk, wat wel een boekenvorm zal zijn, en burger, wat ook in Huygens tijd wel de gebruikelijke vorm zal geweest zijn, daar hij op de eenige plaats, waar hij den boer borger laat zeggen, eene woordspeling met het andere borger wilde maken. Wel heeft het tegenwoordig Delflandsch o in plokken, schodden, vollen. Tegenover het algemeen Nederlandsch, dat onvolkomen u als umlauts-klank van de onvolkomen, uit oorspr. u voortgekomen ó heeft, vinden wij met onvolkomen i: stick (bl. 168 vs. 65, bl. 175 vs. 170, | |
[pagina 168]
| |
bl. 176 vs. 204, bl. 177 vs. 245), stickjen (bl. 165 vs. 13, bl. 174 vs. 139) en stickgien (Boer 49), voor stuk, en nog altijd wordt stik in Delfland gezegd, evenals pet naast put. Daarmee stemt bij Huygens bepockpet (Boer 126) overeen. Tegenover het algemeen Nederlandsch vinden wij met eu als umlauts-klank in open lettergrepen: heunich (bl. 181 vs. 440, bl. 202 vs. 3, bl. 204 vs. 89), keuningh (bl. 168 vs. 74, Voorh. 607), weuningh (Voorh. 605, Boer 59, Hofw. 1766), seun (bl. 176 vs. 197), seuntgie (bl. 173 vs. 105), deur (= door, bl. 204 vs. 67, Hofw. 1799, 1804), meuge(n) (Hofw. 1802, 1810), je meught (Hofw. 1767), meugh-je (bl. 182 vs. 457, 13, bl. 205 vs. 135) en meughelick (bl. 167 vs. 23, bl. 178 vs. 300, 360, bl. 206 vs. 169, 171, Hofw. 1808). Van weuning, zeun en deur weet ik uit de opgaven, dat zij nog in Delfland gebruikelijk zijn, en van de andere woorden is het veilig te veronderstellen, behalve van keuning, dat nu onder den invloed der schrijftaal koning geworden is, al gebruikt men ook nog keuninkie voor het winterkoninkje en ook voor ‘het kleinste bigje uit een koppel.’ | |
3. De tweeklanken.De tweeklank AI is vóór n, evenals in het tegenwoordig Delflandsch en in vele andere tongvallen, door ee heen, overgegaan in ie, zooals in ien (bl. 165 vs. 6, 14, bl. 166 vs. 27, bl. 167 vs. 17, 43, bl. 175 vs. 155, bl. 177 vs. 267, 272, bl. 179 vs. 331, 362, bl. 180 vs. 400, bl. 182 vs. 462, bl. 203 vs. 33, bl. 204 vs. 70, bl. 205 vs. 120, Boer 69, 86, 126, 135, 137, Hofw. 1760, 1779), allien (bl. 175 vs. 171, Boer 70), ienigh (bl. 174 vs. 142, Boer 82), iens (bl. 174 vs. 113, 117, bl. 176 vs. 210, bl. 177 vs. 267, bl. 202 vs. 7, bl. 205 vs. 111, bl. 206 vs. 167, Hofw. 1755, 1797, 1831), eveliens (Boer 141), gien (bl. 167 vs. 35, bl. 173 vs. 67, 94, bl. 176 vs. 235, bl. 177 vs. 250, bl. 178 vs. 311, bl. 181 vs. 431, bl. 203 vs. 43, Boer 46, Hofw. 1772, 1821), lien (bl. 181 vs. 431), stien (Boer 52), biene(n) (Hofw. 1762), biendere (Boer 66), bientges (bl. 167 vs. 56), verbiene(n) (= beetnemen, bl. 178 | |
[pagina 169]
| |
vs. 288), miene(n) (Hofw. 1769, 1820), miende (bl. 172 vs. 55, bl. 174 vs. 113, bl. 179 vs. 349). Die ie vinden wij ook in twie (bl. 175 vs. 153, bl. 176 vs. 221, Hofw. 1780, 1802) en in 't ww. hiete(n) (bl. 171 vs. 11, bl. 174 vs. 132), hiet (bl. 172 vs. 33, bl. 173 vs. 97, bl. 202 vs. 16, Hofw. 1792), volkomen in overeenstemming met het hedendaagsch Delflandsch. Of daarmee ook miester (voor meester: Boer 77, Hofw. 1780) en hiel (voor geheel, bl. 172 vs. 22, 25, bl. 174 vs. 137, bl. 178 vs. 295) in overeenstemming is, weet ik niet; maar zeker is dat niet ierst, dat trouwens maar eens (bl. 167 vs. 27) wordt aangetroffen naast een veelvuldiger eerst (Hofw. 1815 en elders). Met ei treft men een, ook in andere Hollandsche dialecten zeer gewonen, vorm ongemeyn (bl. 175 vs. 188) aan, en verder ook vleys (Hofw. 1762) en beteyckent (bl. 206 vs. 156). Ook nu nog wordt vleis en beteikene(n) in Delfland gezegd, evenals elders in Holland. Voor vleis is de verklaring van dezen klank, die wel niet in eene eertijds volgende i kan gezocht worden, nog niet gegeven; maar, ook blijkens het Angelsaksisch flāēsc, zal deze klank reeds van oudsher in het woord hebben geheerscht. Beteikenen is een jan-werkwoord en kan als zoodanig ei hebben, en teiken zelf naar analogie daarvan. In schei (Boer 121) is de ei uit substitutie eener j in plaats van de gesyncopeerde d van scheede te verklaren. Verkorting van de ei komt voor bij heilig, dat in verschillende dialecten hellig, zelfs hillig luidt, maar bij Huygens alleen verkort voorkomt in den, ook in vele Hollandsche kluchten voorkomenden, vloek selleweken (Hofw. 1806), d.i. Gods heilige weken. In plaats van het Noordhollandsche toon wordt in Delfland naast een nieuwer teen nog het oudere tee gebruikt. Ook bij Huygens vinden wij tee (Boer 62), meerv. teenen (Voorh. 563). In Delfland is ook teeën nu nog een zeer gebruikelijk meervoud. De tweeklank AU is tot ō gemonophthongeerd. Of deze ō door Huygens van de zacht volkomen ō onderscheiden wordt, blijkt niet. Tegenwoordig wordt in Delfland tusschen beide ō's geen onderscheid meer gemaakt. Umlaut van deze ō komt noch | |
[pagina 170]
| |
bij Huygens, noch in het tegenwoordig Delflandsch voor. De tweeklank EO is zoowel bij Huygens als in den hedendaagschen tongval van Delfland ie, maar in sommige woorden is die ie tot onvolkomen i verkort. Zoo geeft Huygens ontvillen (bl. 166 vs. 8) voor ontvielen, geheel in overeenstemming met het tegenwoordig Delflandsch, waarin niet alleen vil villen, maar ook hil voor hield en hillep voor hielp gezegd wordt. Niet met al is bij Huygens, zooals nog in Delfland, nimmendal (bl. 177 vs. 240); iemand is bij hem immant (bl. 204, bl. 95, 97), niemand nimment (bl. 173 vs. 91, bl. 175 vs. 173, bl. 179 vs. 328, bl. 182 vs. 458, bl. 183 vs. 30, bl. 204 vs. 101, Boer 138, 142). Ook komt het laatste woord door invloed der volgende m met u voor, als numment (bl. 166 vs. 20 vlgg.), evenals nummer (bl. 174 vs. 127, Voorh. 570) en nummermeer (bl. 169 vs. 105, bl. 176 vs. 232). Immers is in het Delflandsch van onzen tijd en in vele andere Hollandsche tongvallen ommers geworden: zoo vinden wij het ook bij Huygens (bl. 168 vs. 97, bl. 172 vs. 53). De tweeklank IU is soms ui (of uu vóór r), zoo als in luy (= lieden, bl. 180 vs. 370), vrouluy (bl. 174 vs. 136, bl. 178 vs. 305), jouluy (bl. 167 vs. 41, bl. 172 vs. 17, bl. 182 vs. 13), beduyen (Hofw. 1741), stueren (bl. 165 vs. 2, bl. 172 vs. 24, bl. 173 vs. 89). Dat wordt ook nu voor Delfland opgegeven, maar naast sture(n) geeft men nu ook stiere(n) op, en ook bij Huygens vind ik bestieren (bl. 168 vs. 95), zooals naast beduye(n) ook bediet (bl. 180 vs. 399). In Delfland zegt men nu nog dier: bij Huygens staat dierte (bl. 179 vs. 322); in Delfland wordt niet vuur, maar vier gezegd: zoo ook heeft Huygens vier (bl. 166 vs. 10, bl. 180 vs. 383, Boer 53, Hofw. 1743) en vierig (Boer 54). | |
4. De toonlooze klinkers.Zonder nadruk wordt ien uitgesproken als en, d.i. ən (passim). Zoo wordt voor haar of heur ook dikwijls het toonlooze her geschreven (bl. 167 vs. 47, bl. 168 vs. 84, bl. 174 vs. 110, 114, bl. 180 vs. 366, bl. 205 vs. 118, Hofw. 1811) en voor | |
[pagina 171]
| |
het poss. mijn (maar ook voor het pers. mij) men (bl. 166 vs. 8, bl. 167 vs. 42, bl. 172 vs. 40, 45, bl. 173 vs. 77, bl. 174 vs. 130, bl. 181 vs. 447, bl. 206 vs. 162, Boer 69, Hofw. 1805, 1827). Mij zelven is men eyghe (bl. 176 vs. 237). Zijn is sen (bl. 165 vs. 9, bl. 172 vs. 19, 26, bl. 173 vs. 95, 100, bl. 174 vs. 127, bl. 175 vs. 162, bl. 177 vs. 245, bl. 179 vs. 363, bl. 205 vs. 122, Voorh. 605 vlgg., Boer 59, 76, 78, 134, 143, Hofw. 1752, 1821). Zich zelf is sen selven (bl. 205 vs. 128). Tegenwoordig zegt men in Delfland zen zellevers of zen eige. De uitgang -schap is dikwijls toonloos en dan geschreven -schip (bl. 171 vs. 3, 4) of -schop (bl. 205 vs. 140), tenzij men in dat -schop overgang van a tot o zou willen zien, als bij sop of, enz. Voor hertogin vindt men hartegin (Boer 78). Om het volkomen toonlooze der laatste lettergreep aan te duiden wordt lichaam geschreven als lichum (bl. 174 vs. 151) en middag als middich (bl. 172 vs. 22, bl. 174 vs. 134, bl. 203 vs. 24). Wambuis is bij assimilatie geworden tot wammes (bl. 181 vs. 422, Boer 147), zoo als somwijls tot sommes (bl. 178 vs. 313, 357). Tegenwoordig zegt men in het Delflandsch ook dikkels voor dikwijls. De eerste lettergreep is toonloos geworden bij becangs = bijkants (bl. 177 vs. 270), verbij = voorbij (Boer 72), waarbij in het tegenwoordig Delflandsch te vergelijken is verom voor weerom, en bij kedaer voor kijk daar (Boer 61, 115, 117), dat uit verschillende oudhollandsche kluchten bekend is. Geheel verdwenen is de klinker der eerste lettergreep bij knijne(n) voor konijnen (Hofw. 1751). Daarentegen heeft de toonlooze e zich op het eind van adverbia gehandhaafd, bv. bij belachelycke (bl. 167 vs. 34) en zijn er toonlooze svarabhakti-i's ingevoegd bij hallif (bl. 172 vs. 49) en kerrickhoff (bl. 173 vs. 66), geheel in overeenstemming met het tegenwoordig Delflandsch, waarvoor ik ellef, twalef, wollef, hullep en hillep (= hielp), vollik, sturreve (= sterven), turref, urret (= erwt), woretje (= woordje), staretje (= staartje), enz. opgegeven vind. | |
[pagina 172]
| |
5. De medeklinkers.De M is, evenals in het tegenwoordig Delflandsch, ingevoegd bij pampier (bl. 203 vs. 19). De m heeft een volgenden medeklinker aan zich geassimileerd in wammes (= wambuis) en sommes (= somwijls): zie boven. De N heeft niet alleen voor gutturalen, maar ook voor dentalen, eene gutturale uitspraak, weergegeven door ng, zooals in angder (bl. 178 vs. 321), hangden (Hofw. 1780, 1785), hangt (bl. 174 vs. 147, bl. 175 vs. 155), langd (Hofw. 1766), te langdword (Hofw. 1771), sangd (Hofw. 1776), schangdt (bl. 174 vs. 148, bl. 175 vs. 176), verstangt (bl. 174 vs. 134, bl. 175 vs. 188), pangt (bl. 175 vs. 187), langtsgesellen (bl. 175 vs. 177), mangteltgie (Boer 143), eplangt (bl. 175 vs. 155), wangt (Hofw. 1764, 1770, 1834), becangs (bl. 177 vs. 270), nochtangs (bl. 175 vs. 163), onglangs (bl. 171 vs. 16); ongder (bl. 172 vs. 17, 37, 41, bl. 178 vs. 314), songder (bl. 176 vs. 210, 231), grongd (Boer 63), vongd (Hofw. 1814), mongdt (bl. 167 vs. 37, bl. 174 vs. 114, bl. 176 vs. 230; ook monkje, Hofw. 1782), ongdieftelycken (bl. 165 vs. 11), bongt (Boer 144), ongs (bl. 165 vs. 1, 10, bl. 172 vs. 37, bl. 174 vs. 143, Hofw. 1762, 1777, 1830), mongster (bl. 179 vs. 334); veingster (bl. 202 vs. 8). Of ook in het Delflandsch van onzen tijd deze n gutturaal wordt uitgesproken, blijkt niet uit de opgaven, waarover ik kan beschikken. De n ontbreekt nog, evenals in het tegenwoordig Delflandsch, bij schoe (bl. 204 vs. 95) en tee (Boer 62); tegenwoordig luidt het meervoud schoenen en teeën of teenen; Huygens schrijft teenen (Voorh. 563). Daarentegen wordt de n niet uitgesproken, evenmin als tegenwoordig in den tongval van Delfland, na eene toonlooze e, en dus bij alle infinitieven, deelwoorden en persoonsuitgangen van werkwoorden, bv. wille (bl. 168 vs. 13, Hofw. 1761), benne (bl. 167 vs. 50 vlgg., Hofw. 1760, 1810), snije (Hofw. 1822), stuyve (Boer 58), espanne (Boer 144), enz. enz. Evenmin gebeurt dat bij woorden met n-suffixen, als selde | |
[pagina 173]
| |
(bl. 179 vs. 323), tusse (bl. 166 vs. 9), buyte (Boer 128, 143), eve-staech (bl. 174 vs. 126), ove (Boer 51), eighe (bl. 176 vs. 215, bl. 182 vs. 23, bl. 202 vs. 6, bl. 204 vs. 106, Boer 72), verlege (bl. 172 vs. 54). Daarentegen wordt de derde of vierde nv. mij tot mijn (of men) (bl. 168 vs. 60, Boer 74, Hofw. 1779, 1818) en komt, evenals nu nog in Delfland, eene hiaataanvullende n telkens voor; vandaar bv. ick tasten in men sack (Hofw. 1823), onse Domine die preeckten op en dagh (Boer 145) en staen ick (Voorh. 564), tenzij dáár de n nog den ouden persoonsuitgang m vertegenwoordigt. Voorgevoegde, uit sandhi te verklaren n vinden wij bij noom (Hofw. 1749), naers (Boer 122, Hofw. 1815) en narmen (bl. 165 vs. 10). Althans het laatste woord heeft, naar mijne opgaven, in Naaldwijk nog altijd die prothetische n; voor de andere woorden ontbreken mij opgaven. Syncope van n doet zich, evenals in het tegenwoordig Delflandsch, voor bij cost (= konste, konde, kon, bl. 167 vs. 35, bl. 168 vs. 77, bl. 174 vs. 149, bl. 177 vs. 266), begost (= begonste, begon, of als part. bl. 177 vs. 278, Hofw. 1808) en aar (voor ader uit ander) ook aars (= anders, bl. 166 vs. 25, bl. 167 vs. 20, 43, bl. 175 vs. 155, 178, bl. 177 vs. 257, bl. 179 vs. 362, bl. 180 vs. 402, bl. 205 vs. 126, Boer 50, 59, 63, Hofw. 1833). Vreemder, en door het tegenwoordig Delflandsch niet bevestigd, is de syncope der n bij taetges en haetges (bl. 167 vs. 54 vlg.) voor tandjes en handjes. Assimilatie van n met de voorafgaande labiaal, na uitval van t, vertoont ombrak (Een boer 53) voor ontbrak. De n is l geworden in eveliens (Boer 141) voor eveneens. De L is gesyncopeerd of geassimileerd bij as, dat nog in Delfland, evenals in geheel Holland, gezegd wordt voor alsGa naar voetnoot1) (bl. 166 vs. 29, bl. 167 vs. 42, 54, 59, bl. 168 vs. 66, 85, bl. | |
[pagina 174]
| |
172 vs. 30, 55, bl. 174 vs. 123, bl. 176 vs. 208, Voorh. 576, 579, Boer 57, 130, 142, 144, Hofw. 1759, 1761, 1768, 1783) en bij suck voor zulk (bl. 167 vs. 59, bl. 168 vs. 71, bl. 172 vs. 38, bl. 173 vs. 92, bl. 181 vs. 434, Hofw. 1746). Metathesis vertoont stremmeless (Boer 104) voor stremsel. Nog zegt men te 's-Gravenzande dekkeles en hangeles voor deksel en hengsel. De D is nog onveranderd in doe (bl. 173 vs. 101, bl. 176 vs. 208) en doen (bl. 174 vs. 149, bl. 176 vs. 205), maar tegenwoordig zegt men toe, zelden toen. Terecht ontbreekt de d nog bij spel (bl. 204 vs. 103), mv. spellen (bl. 177 vs. 262). Of men nu reeds, zooals in 't algemeen Nederlandsch, speld zegt, weet ik niet, maar elders in Zuid-Holland is de vorm spel nog wèl in gebruik. Daarentegen is de d geapocopeerd bij hem (Boer 122) voor hemd. Geassimileerd is de d bij vinne(n) (bl. 165 vs. 5, 168 vs. 83, bl. 172 vs. 47, bl. 173 vs. 95, bl. 179 vs. 362, bl. 205 vs. 134) en gins (bl. 178 vs. 290; daarnaast ook ginte voor gindsche, Boer 71). Tegenwoordig zegt men in Delfland nog vinne en guns; zoo ook vonne voor vonden, worre voor worden, wiere voor wierden. Assimilatie van ld tot ll vertoont de dorpsnaam Naaldwijk zelf, die door de bewoners dier plaats als Naallik wordt uitgesproken (naar eene mededeeling van Dr. A. Beets). Gesyncopeerd is de d niet alleen bij het boven sproken aar, aars, maar ook bij vaer (bl. 168 vs. 66, Voorh. 596, Boer 84, 86), vaertje (Hofw. 1748), vaertge (bl. 176 vs. 197), vaertgie (Boer 127), moer (bl. 166 vs. 29, bl. 167 vs. 27, bl. 176 vs. 207, Voorh. 594, 596, Boer 120, 131), moertgie (Voorh. 602) en met verkorte vocaal mortje (Hofw. 1748), en verder met geschreven of ongeschreven substitutie van j of w bij: tre'en (bl. 167 vs. 45), ste'en (Boer 150), Leyen (bl. 172 vs. 27), weyen (bl. 172 vs. 28), onbescheye (bl. 174 vs. 107), beye (bl. 174 vs. 166), verleyen (bl. 176 vs. 238), lyen (bl. 172 vs. 39, 50), ter sye (bl. 172 vs. 40, bl. 204 vs. 61), te tye (bl. 176 vs. 238), glyen (bl. 204 vs. 62), snye(n) (Hofw. 1822) huyen (= huiden, d.i. heden, bl. 174 vs. 133, bl. 203 vs. 38). suyen (bl. 174 vs. 134, Hofw. 1742), | |
[pagina 175]
| |
beduyen (Hofw. 1741), raey(en) (Voorh. 598), ouwe bl. 203 vs. 41, Hofw. 1770). Het tegenwoordig Delflandsch komt daarmee volkomen overeen. In mijne opgaven vind ik o.a. vaar en moer naast vader en moeder, treë, beie, scheie, leie, beduie, raaie, gebooie, hoeie, gouwe, houwe, enz. De T is geapocopeerd bij lae voor laat (Boer 124, 129) en met de s bij slech voor slechts (Boer 87), gesyncopeerd bij onbeere(n) (Hofw. 1826), onken (Boer 48) en ombrak voor ontbrak (Boer 53), en na spiranten geassimileerd 1o vóór je = gij in wachje (bl. 205 vs. 117), mochje (Hofw. 1769); 2o vóór den verkleiningsuitgang je, ge of gie in cluchjen (bl. 165 vs. 14), cluchgie (bl. 175 vs. 181), knechje (bl. 166 vs. 32), knechges (bl. 168 vs. 80), lichges (bl. 167 vs. 47), lichgies (bl. 202 vs. 11), genuchgie (bl. 175 vs. 182), troosgie (Voorh. 578), troosje (Boer 48, Hofw. 1786), troosjes (bl. 166 vs. 25, bl. 173 vs. 101), borsges (bl. 167 vs. 49, Hofw. 1784), beesje (Hofw. 1750) en 3o vóór s in rechs (bl. 175 vs. 161) en slechs (bl. 173 vs. 67). Ook het hedendaagsch Delflandsch is zuinig met zijne t's. In mijne opgaven vind ik o.a. slach voor slacht in den imperatief, kos voor kost, mos voor most, moch voor mocht, rechs en knechs. Tegenover deze vormen staan in het Delflandsch ook andere met paragogische t. Zoo spreekt men te Naaldwijk van den Eentwegt, d.i. Heenweg (langs den Heenhof) en van den Wouterschen wegt. Bij Huygens vindt men weght (Hofw. 1763) en wijsert (bl. 168 vs. 63). De K is gesyncopeerd, zooals over 't algemeen in 't Hollandsch, bij mart voor markt (Hofw. 1831). Die syncope moet al zeer oud zijn, daar de e van merkt daardoor vóór r + dentaal kwam te staan en dientengevolge regelmatig in a over kon gaan. Over syncope van kedaer voor kijkdaar spraken wij reeds. De G is tusschen e en i in j overgegaan, zooals over 't algemeen in het Hollandsch en dus ook in het tegenwoordige Delflandsch, zoodat egi tot ei werd, blijkens de bij Huygens voorkomenden vormen: meyt (bl. 166 vs. 23, bl. 167 vs. 17), meysgie, meyssie (zie beneden), eseyt (bl. 167 vs. 18, bl. 174 | |
[pagina 176]
| |
vs. 119, bl. 176 vs. 212, bl. 204 vs. 80, Voorh. 594), leydt (= legt, bl. 167 vs. 22) en leyt (= ligt, bl. 174 vs. 123). De CH is na de s met die s geassimileerd in dezelfde gevallen, waarin dat ook in het algemeen Nederlandsch is gebeurd; vandaar dat Huygens die bij het weergeven van het boerendialect van Delfland ook niet meer schrijft, bv. zelfs bij wenst (Boer 59), ass (Boer 58) en tusse (bl. 166 vs. 9). Natuurlijk heeft die assimilatie ook vóór de s plaats gehad. Ook de F is met de volgende s geassimileerd: vandaar lieste voor liefste (bl. 204 vs. 71, Hofw. 1781), te vergelijken bij zels voor zelfs, dat ik voor het tegenwoordig Delflandsch opgegeven vind. Met volgende t assimileerde de f (uit v) bij heit voor heift uit hevit (bl. 165 vs. 12, bl. 166 vs. 24, bl. 167 vs. 53, bl. 172 vs. 60, bl. 173, vs. 89, bl. 174 vs. 120, 139, bl. 176 vs. 221, bl. 178 vs. 290, 311, bl. 180 vs. 401, bl. 182 vs. 13, bl. 203 vs. 25, 43, 48, bl. 204 vs. 82, bl. 205 vs. 110, 129, Hofw. 1741, 1761, 1779, 1797, 1834). Ook nu nog is heit de gewone vorm in Delfland, evenals in geheel Zuid-Holland. Vóór de t is de f niet, zooals in de Frankische dialecten, overgegaan in ch in verschillende woorden, die ook nu nog in het algemeen Nederlandsch eene f hebben, zooals schrift, sift, brulloft, enz. maar ook in softer (= zachter, bl. 167 vs. 55), dat ook nu nog in 't Delflandsch gebruikt wordt, en in after (bl. 203 vs. 24), waarvoor ik geene opgave uit het hedendaagsch dialect heb. De W is door assimilatie met voorafgaande m verdwenen bij wammes en sommes (= somwijls): zie boven. | |
6. De vervoeging.Van de persoonsuitgangen is, behalve het nu en dan weglaten van de uitgangs-t, opmerkelijk de tweede persoon meervoud op e(n), naar analogie van den eersten en derden persoon, zooals bv. je stelden (bl. 173 vs. 92). Dat is nog zoo in Delfland, waar men o.a., volgens de opgaven, jullie krege(n) zegt: | |
[pagina 177]
| |
en ook elders in Zuid-Holland, bv. te Rotterdam, is dat zeer gewoon. Dat inf., part. en ook de persoonsuitgangen van het meervoud toonlooze e in plaats van en hebben, zagen wij reeds. Zoo hebben wij ook reeds opgemerkt, dat de eerste en derde persoon enkelvoud van het zwakke imperf. soms op en uitgaat, wanneer het volgende woord met een klinker begint, en dat ook eene uitgangs-n bij staen ick wordt aangetroffen, die wel een overblijfsel van de oude mi-conjugatie zou kunnen zijn. Het voorvoegsel voor het part. perf. is bij Huygens meestal niet ge, maar toonlooze e, bv. eschreve(n) (bl. 167 vs. 18, bl. 175 vs. 192, bl. 205 vs. 109), eprese(n) (bl. 168 vs. 75, bl. 180 vs. 373), ekeke(n) (Hofw. 1805), erese(n) (bl. 171 vs. 16), ewete(n) (bl. 177 vs. 270), eschote(n) (bl. 178 vs. 292), ekrope(n) (bl. 165 vs. 16, Voorh. 591), eboore(n) (bl. 167 vs. 32), elese(n) (bl. 166 vs. 29, bl. 172 vs. 60), esien (bl. 175 vs. 172, bl. 179 vs. 323). edrege(n) (bl. 166 vs. 24), evange(n) (bl. 203 vs. 18), espanne(n) (Boer 144), edaen (Hofw. 1763), egunt (Hofw. 1767), etemt (Hofw. 1751), ehult (Boer 135, Hofw. 1835), espelt (bl. 173 vs. 62), esint (bl. 166 vs. 2, bl. 169 vs. 106), ehoort (bl. 178 vs. 300), estoort (bl. 133 vs. 40), elight (Hofw. 1824), eplant (bl. 167 vs. 14), eset (bl. 165 vs. 12, bl. 179 vs. 359, bl. 202 vs. 8), eseyt (bl. 167 vs. 18, bl. 174 vs. 119, bl. 176 vs. 212, bl. 204 vs. 30, Voorh. 594), eweest (bl. 180 vs. 368, bl. 206 vs. 152). Voor het tegenwoordig Delflandsch worden de participia geregeld met ge opgegeven, ofschoon ik ook de uitdrukking ze hebben evochten in eene opgave van Ter Heide-Monster aantrof. Ge ontbreekt geheel bij lach (= gelag, bl. 181 vs. 419), lick (= gelijk, bl. 174 vs. 152 vlg., bl. 178 vs. 284, Boer 57, 58, 86, 148) en ook lijck (bl. 166 vs. 26), lijcken (bl. 204 vs. 102), loof ick (= geloof ik, bl. 175 vs. 186, bl. 176 vs. 202), loof je (bl. 204 vs. 88), looffelijck (bl. 180 vs. 374), mackelick (Hofw. 1809), beuren (= gebeuren, bl. 172 vs. 55, bl. 178 vs. 313). Bij de werkwoorden der 3de klasse heeft de analogievorm | |
[pagina 178]
| |
van den eersten en derden persoon met o reeds dien met de oude a vervangen, doch eenmaal schrijft Huygens wan (bl. 177 vs. 276). Het werkwoord schelden heeft een zwak impf. schelde (bl. 173 vs. 102). Op esteke en ontsteke in de 5de klasse, als ouderen vorm voor gestoken en ontstoken, hebben wij reeds gewezen, evenals op edregen in de 6de klasse en ontvillen in de 7de klasse. Op eigenaardige vormen der zwakke vervoeging als docht en bedocht voor dacht en bedacht, brocht en ebrocht voor bracht en gebracht, erocht voor geraakt, eseyt voor gezegd, leydt of leyt voor legt en ligt, heit voor heeft wezen wij ook reeds. Van de praeterito-praesentia behandelden wij reeds cost voor kon (met den analogievorm begost voor begon). Overigens worden de vormen van kunnen door die van kennen vervangen. Men vindt, evenals in het tegenwoordig Delflandsch, ken (voor kan, bl. 166 vs. 4, bl. 168 vs. 100, bl. 172 vs. 47, bl. 174 vs. 109, bl. 176 vs. 217, bl. 179 vs. 329, bl. 203 vs. 52, bl. 204 vs. 89, Hofw. 1825), kent (voor kunt, bl. 182 vs. 451, bl. 204 vs. 98, Hofw. 1797) en kenne(n) (voor kunnen, bl. 175 vs. 177, 189). Eene e hebben ook, evenals in den hedendaagschen tongval van Delfland, de vormen van het ww. zullen, nam. sel (voor zal, bl. 165 vs. 2, 5, bl. 168 vs. 63, bl. 172 vs. 53, bl. 175 vs. 173, bl. 179 vs. 361, bl. 182 vs. 2, 10, bl. 204 vs. 77, 82, bl. 205 vs. 118, 120, Voorh. 568, 570, Boer 85, Hofw. 1754), selt (voor zult, Boer 47, Hofw. 1754) en selle(n) (voor zullen (bl. 178 vs. 285, Boer 87). Het impf. is sou. Het ww. mogen heeft umlaut. Op meuge(n), je meught en meughje hebben wij reeds gewezen. Van het impf. komt moch je in plaats van mocht je voor (Hofw. 1769). Van moeten is het impf. most reeds besproken. Durven en gunnen hebben reeds, zooals nu, eene regelmatig zwakke vervoeging. Van zijn komen, behalve de aan onze schrijftaal beantwoordende vormen, nog voor: ick bin (Boer 88), we benne(n) (Hofw. 1760), je bent (bl. 182 vs. 452) en ben je (passim), ze benne(n) (bl. 167 vs. 28, 47 vlgg., bl. 174 vs. 137, bl. 177 vs. 262, | |
[pagina 179]
| |
bl. 182 vs. 17, Boer 70, 115, Hofw. 1810). Het part. is, evenals nu nog, ook toen reeds zwak, nam. eweest (bl. 180 vs. 368, bl. 206 vs. 152). | |
7. De verkleiningsuitgangen.In verkleiningsvorm komen bij Huygens o.a. de volgende woorden voor: wijfgies (Boer 131), lippgies (bl. 167 vs. 52, bl. 202 vs. 1), oompgie (Voorh. 603), armpgies (Boer 76), rijmpjen (bl. 165 vs. 12), rijmpge (bl. 167 vs. 14, bl. 173 vs. 96), stickgien (Boer 49), slyckje (Boer 72), lockgies (Boer 134), laeghies (Boer 139), kraeghies (Boer 140), meysgie (Boer 60), meysgien (bl. 181 vs. 411), meysgen (bl. 168 vs. 95, bl. 173 vs. 97), meysges (bl. 167 vs. 39, bl. 168 vs. 80), meysien (bl. 166 vs. 30), meyssies (bl. 173 vs. 82), meyssens (bl. 181 vs. 409), huysien (bl. 166 vs. 28), halsge (bl. 167 vs. 53), goetgien (Boer 116), goedtge (bl. 167 vs. 28, bl. 168 vs. 81), goetgen (bl. 173 vs. 85), goetjen (bl. 165 vs. 2), woordtgies (Voorh. 572), hartgie (Voorh. 586), hartje (Hofw. 1769, 1821), tuytgie (Boer 147), schuytgie (Boer 148), lutgie (bl. 181 vs. 433), kunstge (bl. 167 vs. 15), borsges (bl. 167 vs. 49, Hofw. 1784), troosgie (Voorh. 578), troosje (Boer 48, Hofw. 1786), troosjes (bl. 166 vs. 25, bl. 173 vs. 101), beesje (Hofw. 1750), cluchgie (bl. 175 vs. 181), cluchjen (bl. 165 vs. 14), suchjes (Boer 52), knechje (bl. 166 vs. 32), knechges (bl. 168 vs. 80), lichgies (bl. 202 vs. 11), lichges (bl. 167 vs. 47), genuchgie (bl. 175 vs. 182), croontgies (bl. 167 vs. 51), seuntgie (bl. 173 vs. 105), bientges (bl. 167 vs. 56), waghentie (Voorh. 599), craeltges (bl. 167 vs. 52), hieltgie (Boer 119), mangteltgie (Boer 143), deurtgien (Voorh. 590), vaertgie (Boer 127), vaertje (Hofw. 1748), moertgie (Voorh. 602), mortje (Hofw. 1748), heertgien (Boer 88), niertgies (Boer 55), snippertgies (Boer 149), bietge (bl. 202, vs. 3) vrouwtgie (Boer 87) en dinghetien (bl. 176 vs. 212). In hoeverre wij in gien een tusschenvorm tusschen kijn en jen, je te zien hebben (vgl. Dr. L.A. te Winkel. Taalgids IV | |
[pagina 180]
| |
bl. 98 vlgg.) moet ik in 't midden laten. Zeker is het, dat die vorm in het tegenwoordig Delflandsch niet meer voorkomt. Daarin vindt men den uitgang ie na p (ook mp), k, g (ch) en s (ook sch) en vermoedelijk ook na f, bv. koppie, narmpie, bokkie, dachie, huisie, bossie. Na d en t wordt je gebruikt, bv. hondje, voetje, terwijl tje daar wordt gebezigd na n, l, r, na klinkers en na de ingevoegde toonlooze e, bv. zeuntje, jaartje, blommetje, mannetje, dingetje. | |
8. Eenige vreemde woorden.Ten slotte geef ik nog eenige vreemde woorden in den vorm, waarin Huygens meende, dat zij door de Delflandsche boeren verminkt werden, vooral door metathesis of door de duidelijke klinkers onduidelijk uit te spreken.
Ackirderen (accordeeren) (bl. 168 vs. 100). Advecaet (advocaat) (bl. 203 vs. 60). Ammereus (amoureux) (bl. 203 vs. 22). Caer (vriendin) (bl. 167 vs. 38, bl. 168 vs. 102, bl. 172 vs. 59). Comperaci (comparatie) (bl. 179 vs. 338). Compereren (compareeren) (bl. 173 vs. 75). Condemnaci (condemnatie) (bl. 173 vs. 67). Dispeteeren (disputeeren) (bl. 175 vs. 170). Ducketon (ducaton) (Hofw. 1825). Egelleren (egaleeren) (bl. 204 vs. 98). Fernijnich (venijnig) (bl. 178 vs. 297). Fylosoop (philosoof) (bl. 175 vs. 163). Fleurtge (bloempje) (bl. 174 vs. 141). Gedieuw (adieu) (bl. 181 vs. 431). Haringere (harangeeren) (bl. 206 vs. 169). Impertuyne (impertune) (bl. 203 vs. 23). Juysement (jugement) (bl. 204 vs. 86). Met de ui in deze beide laatste woorden stemt merkwaardig overeen de ui bij ruizie en menuit in het tegenwoordig Delflandsch. | |
[pagina 181]
| |
Kermesynde (karmozijnen) (bl. 175 vs. 159). Kernelschip (kornelschap) (bl. 171 vs. 4). Kollerick (choleriek) (bl. 203 vs. 37). Mangdement (mandement) (bl. 173 vs. 69). Merakel (mirakel) (bl. 206 vs. 170). Nettuer (natuur) (bl. 177 vs. 247, 264). Oblegaci (obligatie) (bl. 173 vs. 68). Opereeren (in de beteekenis: bewerken) (bl. 206 vs. 170). Passienci (patientie) (bl. 181 vs. 444). Perfessi (professie) (bl. 167 vs. 40). Pestelenti (pestilentie) (bl. 173 vs. 72). Pistuer (postuur) (bl. 174 vs. 151). Preces (proces) (bl. 176 vs. 223). Rappirteren (rapporteeren) (bl. 176 vs. 217). Rekenventie (reconventie) (bl. 173 vs. 71). Renemee (renommee) (bl. 205 vs. 150). Reppetaci (reputatie) (bl. 174 vs. 142). Schandeleus (scandaleux) (bl. 176 vs. 204). Sekertaris (secretaris) (bl. 205 vs. 125). Selet (salet) (bl. 202 vs. 7). Sentenci (sententie) (bl. 173 vs. 71, bl. 205 vs. 124). Speciaeltges (speciaal) (bl. 171 vs. 15). Tribbleren (trembleeren) (bl. 175 vs. 169). Versier (vizier, gezicht) (Boer 54).
Amsterdam, April 1899. j. te winkel. |
|