Opmerking.
Dr. Jan te Winkel heeft mij hierboven in zijne Bijdragen tot de kennis der Noord-Nederlandschen tongvallen de eer aangedaan mijn artikel over het dialect van Leuven (in de Leuvensche Bijdragen, 2en jaarg. verschenen) te citeeren. Het zij me vergund eene kleine vergissing welke in zijne studie geslopen is, te verbeteren.
In de vorige aflevering van dit tijdschrift, blz. 7 staat te lezen: ‘In Zuid-Braband wordt deze klank, de Oudgerm. ae) meestal als ō gehoord, soms (zooals te Leuven) als lange ü.’
Te Leuven wordt de Oudgerm. ae niet lange ü (een klank die in het dialect niet voorkomt), maar lange u, d.i. de geronde wijde bovenachterklinker; cfr. Leuv. Bijdr. II, bladz. 8, 31, 32, 39.
Op dezelfde bladz. 7 lees ik nog: ‘In Zuid-Braband schijnt het mij onzeker, of de ö-klank dien de verkleinwoorden daar hebben, als verkorting te verklaren is of als umlaut van de ō (uit ā), vóór die, zooals te Leuven, ü werd’.
Zoolang men over het Zuid-Brabandsch geene meer vertrouwbare inlichtingen bezit, dan nu het geval is, zal het gevaarlijk zijn, nopens die dialectengroep in 't algemeen, zelfs maar eene gissing te opperen. Om over andere Zuid-Brabandsche tongvallen dan het Leuvensch te spreken beken ik liever mijne onbevoegdheid; doch voor mijn dialect meen ik te mogen bevestigen, dat dit den umlaut van ō uit ā nooit heeft gekend, en dat de ö daar is toe te schrijven niet aan den umlaut, noch aan de verkorting, maar aan de eertijds of, in zekere gevallen, nu nog bestaande mouilleering der volgende consonantenverbindingen; cfr. Leuv. Bijd., II, bladz. 266.
Leuven, 30 Mei 1899.
leo goemans.