Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 18
(1899)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdKaars.Kaars, oudtijds keerse, gelijk nu nog gewestelijk, is zonder twijfel door ons ontleend aan 't Hoogduitsch: Ohd. kerza, bijvorm karza. Dit is reeds terecht door Dr. Franck i.v. kaars opgemerkt, doch met wat deze geleerde verder in bedoeld artikel van zijn Etymologisch Woordenboek zegt, kan ik mij niet vereenigen, evenmin als met de verklaring van Kluge uit charta. Door meer dan een is kaars in verband gebracht met Lat. cerata, o.a. door Diez, doch slechts ter loops en zonder bewijs tot staving van zijn vermoedenGa naar voetnoot1). Het eenige, oogenschijnlijk gewichtig bezwaar tegen die voor de hand liggende afleiding is, dat in goed Latijn ceratus beteekent ‘met was bestreken, gewast,’ en alleen cereus ‘van was gemaakt, wassen.’ Van dit laatste, in den vr. vorm cerea (nl. candela) komt, gelijk men weet, o.a. Fransch cierge, waarnaast in de oudere taal ook ciarge voorkomt. Het geopperd bezwaar verliest veel van zijn kracht, als men kan aantoonen, dat hoe slecht Latijn candela cerata ook zijn moge, het toch voorkomt, wel is waar niet in een Middel-latijnsch geschrift, maar toch in eene andere taal waarin het bij geen mogelijkheid anders dan uit het Latijn kan gekomen | |
[pagina 133]
| |
zijn. Men kan aantoonen dat ceratus in 't Oud- en Middel-Iersch overgenomen is, zoowel in den zin van ‘gewast’ als van ‘wassen.’ In 't Boek van Leinster 33b, leest men deze woorden: soilse nat cainle ciartha cúl micc Cairne, d.i. helderder dan waskaarsen zijn, zijn de hoofdharen van (Niall) den zoon van Cairenn. Cainle ciartha is hier = candelae ceratae, d.i. waskaarsen. Ook in den zin van ‘gewast’ komt het adjectief ciarthe voor; zoo in ‘Lives of Saints,’ ed. Whitley Stokes, 3698: cuirthear clar ciartha dhoibh anuas, d.i. ‘from above a waxed table is cast down: to them,’ en iets verder, 3704: berait leo in tabhuill ciartha út, they take with them yon waxed tablet. Evenzoo Boek van Leinster 77a, cneslénti ciartha clardaGa naar voetnoot1). Het is duidelijk dat de twee beteekenissen die in klassiek Latijn uitgedrukt worden door cereus en ceratus in de aangehaalde tekstplaatsen vereenigd zijn in 't naar Iersche klankregelen gewijzigde, ontleende ceratusGa naar voetnoot2). Zeer bevreemdend is zulks niet, als men bedenkt dat ook in 't Grieksch ϰήρωμα zoowel een met was bestreken tafeltje en waspleister, als zalf van was beteekent. Dat de Ieren eigenmachtig de beteekenis van ‘wassen’ aan ceratus zouden toegekend hebben, is moeielijk aan te nemen: het is veel waarschijnlijker dat zij iets overgenomen hebben wat reeds bij Latijn sprekenden bestond. Doch al veronderstelt men de mogelijkheid van zulk een onwaarschijnlijk feit, dan meet men tevens erkennen dat wat bij de Ieren mogelijk was, ook bij anderen kan gebeurd zijn. Van waar de oude Noren hun kerti (kerte), waskaars, ontleend hebben, is onbekend; het is zeer wel mogelijk dat het hun toegekomen is uit Ierland, en wel in een tijd toen ciarthe nog als cērte werd uitgesproken. Of is het van elders tot hen doorgedrongen, zegge uit Noord-Duitschland? Want zooals Beets | |
[pagina 134]
| |
mij heeft doen opmerken, komt in 't Nfriesch kerte, kärte voor en Deensch kjerte, kaejrte. Nog moeielijker is het te beslissen aan wie de Hongaren hun gyertya, zeldzame bijvorm gyartya, kaars, te danken hebben. Het kan kwalijk uit het Hoogduitsch gekomen zijn, want Hgd. z (ts) blijft in overgenomen woorden in 't Magyaarsch, denzelfden klank behouden, gespeld cz (of c). Dus erz wordt Magy. ércz; herzog: herczeg; zeche: czeh; ziel: czél; zits: czicz; enz. De gemouilleerde ty heeft denzelfden oorsprong als bijv. in kartya, kaars. De gy, spr. dj, is in veel gevallen een gepalatiseerde g, gelijk o.a. ook in György uit Georgius; Gyárfás uit Gervasius; gyanot uit genet (kat). In deze twee laatste woorden, heeft zich de a later ontwikkeld uit e vóór de r gelijk in den bijvorm gyartya. De verzachting van een k tot g is in 't Magyaarsch niet ongewoon; bijv. gavallér, cavalier; gesztenye, kastanjeGa naar voetnoot1). Om kort te gaan, 't Magy. woord laat zich herleiden tot kerta, d.i. een Nederduitsche vorm, maar toen de Magyaren onder Arpad zich in Hongarije vestigden, kwamen zij daar niet met Germaansche stammen wier taal alleen de eerste klankverschuiving doorgemaakt had, in aanraking; ten minste voor zoover men kan nagaan. Daarom is de plaats van herkomst van gyertya nog te ontdekken. Wij komen nu tot het Ohd. kerza. Dit is juist de vorm dien cerata, naar men verwachten mocht, in 't Ohd. moest aannemen. Want in alle Germaansche talen werd, tot ver in de Middeleeuwen, bij ontleende woorden het accent op de eerste lettergreep gelegd, in overeenstemming met het Germaansche toenmalige accentstelselGa naar voetnoot2). Ten gevolge van dit accent kwam de klinker der volgende lettergreep in verdrukking: ze werd zóó | |
[pagina 135]
| |
zwak dat ze meestal geheel verdween, tenzij door 't uitvallen er van een moeielijk uit te spreken klankverbinding ontstond. Zoo werd uit mercātus: markt; uit cerēsia: kirsa, kers; uit ἐλεημοσύνη Ags. almesse, On. almusa, ölmusa, Os. alamôsina, elemosina, Ohd. alamuosan, elemosina, almuosin. De a tusschen l en m in 't Ohd. en Os. is geen overblijfsel van den oorspronkelijken klinker (eigenlijk klinkerpaar), maar een Swarabhaktiklank; ook ons aalmoes is uit alemoes, en dit uit ouder almôse ontstaan. Dezelfde klank heeft zich o.a. ook ontwikkeld in Ohd. chresamo uit χρῖσμος. Ditzelfde chresamo kan ten bewijze strekken, dat lange klinkers vóór een dubbelen medeklinker de neiging hebben verkort te worden, want de e in chresamo kan alleen uit eene korte i voortgekomen zijn en de verkorting der i was wederom een gevolg van den dubbelen medeklinker. Dus werd uit chrīsmo eerst chrismo, voorts chresmo, eindelijk chresamo. Ook in Chrīstós, met Lat. accent Chrī́stus, werd de i verkort, gelijk ook in 't On. en nog sterker in onze taal in de vormen kerst, kérstenen reeds in 't Mnl. tijdvakGa naar voetnoot1). Zoo is ook in kerza de oorspronkelijk lange e van cerata verkort geworden.
h. kern. |
|