Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 18
(1899)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 87]
| |
Beitel.In de Collectanea van den Nederlandschen humanist Gerardus Geldenhauer Noviomagus komt een verhaal voor van de reis, die Adrianus Florentius in 1522 gedaan heeft van Barcelona naar Rome en aldaar de volgende woordenGa naar voetnoot1): ‘(Wy) quamen den Vden dach tho Civitate Vechici, dair wy woenden II cardinalen als Columna ende Ursino, welcken waren ghedeputert ex parte collegii ende III clerici camere ende den proest van Zanten; soe quamen wy by nachten. Dair wy ons niet dorsten gheven in die haven, soe gaf ik myn mit een beitel aent lant ende brachte die nieu tidinghe aen den proest, want si waren in grote suspitien ende menden, dattet Turken gheweest waren; si worden si die sekerheit ontwaerGa naar voetnoot2).’ Deze plaats verdient zeer de aandacht om het woord beitel (bij Kiliaen: pristis, navigium oblongum et angustum), dat in het mnl. niet schijnt voor te komen en de Redactie van het Wb. alleen uit oudere lexica bekend isGa naar voetnoot3). De beteekenis van beitel past zeer wel bij de vertaling van Kiliaen. De schrijver van 't itinerarium ging dus met een klein oorlogschip aan land. Naar aanleiding van dit woord moet ik nog de volgende opmerking maken. Bij onze gewone bet. van beitel, timmermansgereedschap, lezen we in het Wb.: ‘In spreekwijzen: Kom voor den beitel! (bij Winschooten, Seem. 18 verklaard als: “kom voor den dag, sooje een rechtschaapen kaarel zijt”). Het vaatje op den beitel setten (volgens denzelfden schrijver: “een vaatje ten besten geeven”)’. Ook Van Lennep brengt in zijn Zeemanswoordeboek (p. 23) de beide uitdrukkingen onder beitel, timmermansgereedschap. 't Is me duister, wat ze dan in een Zeemanswoordeboek te maken hebben. | |
[pagina 88]
| |
Zonder eenige aarzeling brengt Dr. Kluyver deze spreekwijzen, die voor zoover mij bekend is, nog niet zijn verklaard, onder beitel (I). Men zal mij moeten toegeven, dat men ze voorloopig minstens even veilig onder beitel (II) kan plaatsen. Vooral de tweede, een vaatje op den beitel zetten, schijnt, zoolang we ons nog tot vermoeden moeten bepalen, aldaar geheel op haar plaats en alleen zoo is het ook verklaarbaar, dat ze in Zeemanswoordenboeken vermeld worden.Ga naar voetnoot1) j. prinsen jlz. |
|