is de algemeene beteekenis, waaruit in 't sanskriet de speciale van ‘wrijven met den neus, beruiken (kussen)’ zeer natuurlijk is gevolgd. En het is waarschijnlijk dat cumb ook in 't algemeen ‘aanraken’ beduidde, als er waarde mag gehecht worden aan de in den Dhātup. (32, 91) vermelde beteekenis van cumbayati, kwetsen (hiṃsāyām); een ‘hard aanraken’ dus, met dezelfde nuance in beteekenis als in strijken en to strike. Misschien is çingh = ϰιγχ of ϰιχ in ϰιγχάνω, ϰιχάνω, bereiken (evenals bijv. skriet çap, vloeken = ϰοπ, slaan) en beteekent het dus oorspronkelijk ook ‘aanraken, raken.’ (Is ons ruiken, rieken verwant met reiken, raken?).
De beteekenis van ‘aanraken’, 't zij harder of zachter, schijnt eveneens de oorspronkelijke te zijn van een derden wortel ‘niksh’, die volgens den Dhātup. (17, 7 cumbane) ook kussen beteekent. Een tekst waarin niksh in dien zin voorkomt is nog niet bekend. De imperatief niksha staat Atharvaveda 19, 29, een tooverlied evenals 28 en 30, waarin een kruid of plant (darbha) iemand als amulet, maṇi (vgl. latijnsch monile) wordt aangebonden onder allerlei bezweringen. Niksha staat daar naast allerlei imperatieven, die allen het begrip ‘slaan, treffen, raken, wrijven’ in verschillende schakeeringen uitdrukken, zooals: tṛndhi, rundhi, mṛṇa, mantha, piṇdhi (van pish) en jahi (van han). In 't PW. wordt het vertaald door bohren evenals in AV. 9, 8, 15 (eene bezwering tot verdrijving van hoofdpijn en andere pijnen) anunikshanti en vinikshe en viniksha in 8, 24 en 25, een huiveringwekkend krachtig tooverlied, waarin Agni's hulp tegen de booze geesten wordt ingeroepen, om hen met zijn scherpe hoorns te doorboren. Een vrij harde aanraking dus! In Bhaṭṭikāvyam 9, 106 staat nog de samenstelling praṇikshishyati, dat zoowel Jayamangala als Bharatamallaka verklaren door: hij zal genieten of eten, en afleiden van niksh (cumbane). Evenals bijv. ἐπαυρεῖν, aanraken beteekent en daarna genieten, zoo schijnt ook niksh te beteekenen ‘aanraken’ in 't algemeen en speciaal ‘met den mond.’