Gasterij.
Evenals bolkvanger (zie bl. 67) komt dit woord in het Dagverhaal van J. van Riebeek voor in eene beteekenis, welke niet wordt opgegeven in het Woordenboek der Ned. T. De mededeeling der plaats is niet onbelangrijk in verband met het in Wdb. IV, 324 uit Hooft, N.H. aangehaalde gasterijhouder; er blijkt namelijk uit dat gasterij nog in de 17de eeuw voorkwam in den zin van: gaarkeuken. In een verzoekschrift van ‘Mr. Jan Vetterman, opperchirurgijn’, Dagverh. 2, 202, lezen wij: ‘Vorders datter niet meer als twee herbergiers omtrent het fort sullen mogen tappen offte droogh gasterije houden’.
Het antwoord op dit verzoekschrift, a.w. blz. 303, bevat het in 't Wdb. evenmin vermelde woord ‘gastnering’: ‘ende staende de voorsz. drie jaren sich vorder maer alleen erneeren op sijn gast- ende tapneringe voor de gaende ende comende man der passerende schepen’, dat nogmaals a.w. Dl. III, blz. 633 voorkomt.
Almeloo.
a.e.h. swaen.