Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 15
(1896)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 68]
| |
Over een Westfriesche en Nederlandsche a uit e voor een r der volgende syllabe.In het oude Westfriesch vertoonen zich naast de nomina en verba met e (een germ. e of een door ‘umlaut’ uit a of uit u voortgekomen klank) vóór een oorspr. heterosyllabische r meermalen wisselvormen met a: (bi)iaria cupere en (bi)ieria (z. voor bewijsplaatsen PBB. 19, 349; nwfri. bejearje met ea voor a) - ontbara ‘ontberen’ WGa naar voetnoot1) en ō̆n(t)berra S, H 145, 303 (nwfri. ontbeere) - walbara ‘pelgrim’ H 76 (vgl. Aofri. Gramm. § 184), waarnaast wellicht bij toeval geen walbera voorkomt - scara ‘oogsten, afsnijden’ H 129, en schera W, scherra H 56 (nwfri. scherre) - scara vomeres H 95, 104, en schere, -en, -an, -ena, -um H 104, W (vgl. ohd. scar vomer) - swara ‘zweren’ W, H passim, J 8, 8; 11, 9; 15, 30, 33, 34; 24, 14, 15, 18; 26, 2, 6; 81, 2, etc., swarra W 59, 2; 423, 1; 463, 11, 22, J 11, 1, 2; 15, 26, 33, 34, 42, Sch 655, 708, en swera W, S, H 88, 177, 180, J 24, 14, swerra W 53, 33; 69, 31; 389, 18; 394, 7; 399, 19; 438, 14, H en J passim (nwfri. swarre en swerre) - eedswara ‘gezworene’ W, H 99, 100, 101, 106, 107, en eedswera W 403, 3, -swerra H 100 - wara ‘afweren’ W 392, 14, J 55, 4 (in warenderhā̆nd), warren Ag 29, en wera W, H 41, 52, 57, 91, 123, 144, J 13, 13, werra J 3, 18; 59, 20 (nwfri. werre), met offwerrer J 24, 20; 63, 9, en were, weer ‘verdediging’ W, S, H 36, 41, werre J 13, 12 - ware ‘bezit, investituur’ W (Wtb. 1125), J 1, 33; 50, 40, H 71, 161, 164, en wer(e) W, H 30, 40, 59, 121, 133, werre W, H 94, 103, | |
[pagina 69]
| |
111 - (wil)kare ‘keur’ W 425, 27; 432, 26, 37, H 22, 26, 162, J 13, 14; 29, 2, 3, 8; 37, 11; 50, 24, wilkaria W, S, en (wil)ker(e) W, H en J passim, (wil)kerre W, H passim, J 18, 22; 50, 41 - barra ‘toekomen’ Sch 696, 703, en bera H 302, berra J 26, 12; 46, 67; 60, 5, H 300, 301, S, Sch 672, Ag 36, bert(h) ‘toekomt’ Ag 139, Sch 706, 712, J 24, 9, berde prt. S - barra ‘beuren, ontvangen’ Ag 103, 139, 141, 160, Sch 647, 659, bard p.p. Ag 99, en berra Ag 101, 102, 112, Sch 662, J 47, 3, 12; 50, 31; 52, 1, berth ‘ontvangt’ en berd p.p. J 32, 5, 6, 8; 33, 13; 36, 14; 37, 14; 68, 3; 82, 1 - fôr-, foerbard ‘verbeurd’ Ag 99, Sch 715, met foerbarnisse Ag 157, 160, wrbarre ‘boete’ (eig. ‘het verbeuren’; het nomen is blijkbaar een -î(n)-stam) Stadb. v. Sneek (ed. Telting) bl. 139, en wrbera H 143, Sch 342, foerbeerd ‘verbeurd’ J 87, 11, wrberra J 46, 23, ûr-, foer-, verbert, -berd, -berth ‘verbeurt, verbeurd’ W, J passim, Sch 240, 342, 471, 604, 615, 616, 659, 699, 743, Ag 104. [Alleen met e heb ik aangetroffen: dera ‘deren’ W, H 37, era ‘ploegen’ W, H 129, 130,nerra H 148, J 59, 18, nerda prt. W, neringe H 147, nerringe W, wrterde ‘verteerde’ J 50, 41, terringe J 1, 37]. De tweeërlei vormen nopen tot de gevolgtrekking, dat de factor der klankwijziging niet in de r alleen te zoeken is, maar in de r + een klank, die, in de uitspraak innig vereenigd met de voorafgaande conson., op de qualiteit der laatste invloed kon uitoefenen, alzoo + een zonder klemtoon gesproken vocaal des uitgangs; en dewijl nu van al deze woorden flexievormen in gebruik waren met een a in 't toonloos gesproken suffix (b.v. *ierast, -ath 2de en 3de pers. van ieria; sceran nom. acc. pl. van scer vomer; wera of -an nom. acc. pl. van den -î(n)-stam were ‘bezit’Ga naar voetnoot1) = ohd. werî; kera of -an nom. acc. pl. van den -i-stam kere = ags. cyre; enz.), behoeven we niet te aarzelen de a der wortelsyllabe als het product van een volgend toon- | |
[pagina 70]
| |
loos -ra(-) te laten gelden en de vormen met e als uit de andere buigingsvormen herkomstig te beschouwen. Het wfri. taalverschijnsel herinnert ons aan de mnl. a uit e vóór een heterosyllabische r in ontbaren, bare gare ‘begeerte’, begaren, hare ‘leger’ enz. naast ontberen, bere enz. (z. Mnl. Sprk. § 12). Ook hier moeten we zonder twijfel een zelfden ontwikkelingsfactor aannemen, d.i. hebben we ons voor te stellen, dat de a oorspronkelijk alleen thuis hoorde in die flexievormen, waarin (na het verdwijnen der suffixale j) de r onmiddellijk door een zonder klemtoon gesproken -a- of -a (= de germ. -a- of een door qualitatieve verzwakking uit een -o-, -o, voor -ô-, -ô, voortgekomen -a- of -a) werd gevolgd; als in den inf. en den 3den pers. pl. ind. van de sterke verba of zwakke der 1ste klasse *baran ‘voortbrengen’ (voor het ontbreken van een wisselvorm beren naast baren vgl. Mnl. Sprk. § 158), *ontbaran ‘ontberen’ (ohd. beran, antberan), *aran ‘ploegen’ (ohd. eren, got. arjan), *ginaran ‘generen’ (os. nerian), *biscaran ‘bescheren, toedeelen’ (os. skerian ‘toedeelen’), *swaran ‘een eed zweren’ (os. swerian), *fartaran ‘verteren’ (os. farterian), *farwaran ‘verweren’ (os. werian), *smaran ‘smeren’ (uit *smeran, voor *smirwian, vgl. ohd. smiren naast smirwen), en *barant, *arant enz. (-ant suffix van den 3den p. pl. praes. ind. = oudoostnfrk. en ohd. -ant; daren ‘deren’ kan gelijker wijze berusten op een prototype *daran, uit *derian = os. derian, of beantwoorden aan een ohd. tarôn) - in de tot de zw. 2de conjugatie behoorende praesensvormen en 't p. prt. *gara, -as, -at enz. ‘ik begeer enz.’ en *gigarad (oonfrk. geron; in het praet. *geràde en 't verbogen p. prt. *geràdes enz., waar de a den bijtoon had, kon zich geen klankwijzigende invloed doen gelden) - in den zw. nom. sg. masc. *bara ‘beer’ (ohd. bero), *swara ‘wond’ (ohd. swero) - in den st. gen. pl. fem. *para ‘peren’ (met -a = ags. -a, ohd. os. -o in gen. pl.; voor het nomen zelve vgl. ags. piru st. fem.) - in den dat. sg. fem. en den gen. pl. van het pron. pers. *hara (oorspr. *hera, voor *hero, uit *hiro; uit den dat. sg. drong de vorm in den gen. | |
[pagina 71]
| |
sg.; het zelden voorkomende en blijkbaar alleen dialectisch gebezigde here, vgl. Tschr. 13, 73, is herkomstig uit den gen. sg. fem. *here, voor *hera, uit *hiraGa naar voetnoot1)) - men lette ook op *warald ‘wereld’ (os. werold, oonfrk. werolt; de vorm wereld berust op *werild, dat te vergelijken is met een oonfrk. verbogen werildi, -is). Als gevolgen van analogische ontwikkeling vinden natuurlijk een gereedelijke verklaring: barinne naar bare; gare ‘begeerte’ (ohd. girî), gare ‘begeerig’ (ohd. giri) en begaerte (ohd. girida) naar begaren; smare ‘vet, smeer’ (ohd. smero met - o, voor -u, uit -wa) naar smaren. En voor hare ‘leger’, spare ‘speer’, mare in mareminne, ware ‘verdediging’ (os. heri, ags. spere, os. meri, ohd. werî), wier a evenmin op een of meer flexievormen met -a berusten kan (een gen. pl. *hara enz. komt hier niet in aanmerking, dewijl deze nomina ten deele slechts zelden, ten deele in 't geheel niet in 't mv. werden gebezigd), is gewis aan denzelfden ontwikkelingsgang te denken, dien we voor ginghebare, wisselvorm van ginghebere ‘gember’, en swares, -re wisselvormen van sweres, -re ‘schoonvader(s)’ (ohd. swehur), moeten laten gelden: a in pl. van e naar 't voorbeeld der wisselvormen met een phonetisch ontwikkelde a naast e vóór r. Omtrent hare ‘dominus’ kan men in twijfel staan, of de voc. een bij verzwakking des klemtoons voor de oorspronkelijke scherpe ee in plaats getreden zachte e langs analogischen weg (gelijk in hare ‘leger’ enz.) vervangen heeft, dan wel bij vroegtijdige verkorting der met zwakken toon gesproken ê phonetisch ontwikkeld is (gelijk in *bara ‘beer’ enz.), alzoo met de tusschentrappen *hara, uit *hera, voor *hêra, uit *hêrro = os. hêrro. Hare ‘hierheen’, dat blijkens het ohd. hera huc en het ben. in de noot opgemerkte tijdens de genesis van a vóór -*ra *here moet hebben geluid, mitsdien geen klankwettige a kan bevatten (vgl. den geapocopeerden mnl. vorm her en 't nnl. herwaarts), heeft kennelijk *here vervangen | |
[pagina 72]
| |
onder invloed van dare ‘daarheen’ (ohd. dara), evenals in een jongere taalperiode derwaarts onder invloed van herwaarts voor het oude daarwaart(s) (mnl. daerwaert) is in de plaats gekomen. Omtrent de chronologie der besproken klankwijziging zij nog opgemerkt, dat ze van jonger datum is dan de in Tschr. 13, 114 vlg., behandelde dialectische ontwikkeling van ö uit e vóór o van den uitgang.
Groningen. w.l. van helten. |
|