Kaauw jij ze.
In mijn stukje over bovenstaande uitdrukking (Deel XIII, p. 84) heb ik gezegd, dat ze met ‘saucysen’ niets te maken had. Dat schijnt toch inderdaad wèl het geval te zijn; immers uit den vorm ‘kausyse’ zou kunnen blijken, dat men bij het bezigen der uitdrukking soms werkelijk aan ‘saucysen’ gedacht heeft. Misschien is dat woord bij de oorspronkelijke vorming ook van eenigen invloed geweest.
Als sy met heur volck uytgaet en het de feyl in de stoep eleyt,...
So sel ic, ier hy komt, die lustigh beschijten; in comt dan men Joncker
In wilder nae tasten, waer datse is, in het doncker,
So sel hy sijn hant moy bestruyven met ien kausyse warm en vars.
Klucht van de Feyl, 1628. (Van Vloten, Kl. II, bl. 229).
De aardigheid (indien het er ten minste eene is) komt reeds vroeger voor. In het 16e eeuwsche Spel van Sinte Trudo, houden de duivels Baalberith en Leviathan, naar aanleiding van den doop des heiligen, den volgenden dialoog:
Baalb. Tes nu wel ghemaeckt
Lev. Ja, tes wel ghesceten.
B. Way, neefken dat kraekt!
L. Ja, dat moeght gy eten.
(Kalff, Trou moet blycken bl. 97).
Grijpskerk.
k. poll.