Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 14
(1895)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 316]
| |
Ontraden.(Brederoo, Symen sonder Soeticheyt, vs. 297). Wel, Robbeknol, wilje niet out wesen, so laet je jong hangen.
Wel, hoe isset hier, durf gy den ouderdom versmaen?
Gy meucht je ouwer ontgaen (seydme) maer niet ontraen.
Deze laatste regel wordt door Oudemans in zijn Woordenboek op de werken van Brederoo aldus verklaard: ‘Men kan den ouderdom ontgaen (nl. door zelfmoord), maar men mag er niet angstig voor vreezen’. Op gelijke wijze wordt hij verklaard door Prof. Te Winkel in zijne uitgave van Brederoo's kluchten. Dat deze opvatting niet juist zijn kan, is reeds aangetoond in het Wdb. der Ned. Taal i.v. ontraden. Ook zou de spreekwijze, indien deze uitlegging de juiste was, hier in verband met de voorafgaande regels geen goeden zin opleveren. Er moet dus aan het werkwoord ontraden eene andere beteekenis worden toegekend, maar welke? Laten we om deze vraag te kunnen beantwoorden den ouderdom der spreekwijze eens nagaan en onderzoeken in welke gedaante zij in andere talen voorkomt. Doen we dit, dan vinden we haar het eerst opgeteekend in Erasmus' Proverbia Communia (anno 1480) no 525: Men mach den ouden ontlopen, mer qualick ontraden. Van hier is ze overgenomen in de spreekwoordenverzameling, die gewoonlijk geciteerd wordt als Campen (anno 1550), bl. 127: Men mach den olden ontlopen mer niet ontraden. Daarna treffen we haar aan in Spieghel's Byspraax Almanack op 24 Februari: Men mach d'oude ontlopen, maar niet ontraden. Dat ze in de 17de eeuw bekend was, blijkt uit bovenstaand citaat; thans is zij geheel in onbruik geraakt. Bij onze naburen vindt men haar eveneens al zeer vroeg n.l. in de Proverbia Germanica collecta atque in Latinum traducta per Henricum Bebel, voor het eerst gedrukt in 1508. Dit werkje | |
[pagina 317]
| |
is eene gedeeltelijke omwerking van de Proverbia Communia, waaraan het wellicht de spreekwijze heeft ontleend. Evenzoo is het gesteld met eene andere verzameling, wier bewerker ook veel uit de Proverbia Communia heeft overgenomen, n.l. Antonii Tunnicii Monasteriensis in proverbia sive paroemias Germanorum Monostica cum Germania interpretatione (anno 1515). Hier vinden we de spreekwijze onder no. 751. Nog later wordt ze bij Tappius (anno 1539), eene bloemlezing uit de Adagia van Erasmus, en bij Sebastian Franck, anno 1541, aangetroffenGa naar voetnoot1). In het Middelnederduitsch Wdb. van Schiller und Lübben, I, bl 683 lees ik i.v. entraden (afraden): En jungelink wol entlopen kan, avers nicht entraden êm olden man, B. Waldis. Vorl. Son. 407. En eene nederduitsche klucht getiteld, Hanenreyerey (anno 1618Ga naar voetnoot2) begint aldus: Eck heb ehnmal en solck Sprickwort
Van einem ohlen Man gehort:
Den ohlen kond men wol entgahn,
Averst men kond ehn nicht entrahn.
Eer Lehr si fast, eer Raht si godt,
Efft se nicht wol sind rasch tho fodt.
De uitgevers verwijzen hier in eene aanmerking, bl. 156, nog naar Richey: Idioticon Hamburgense, bl. 74: Olen kann man wol entlopen, man nich entgissen; en verder naar Wander I, 62: Man kann den Alter vorlaufen, aber nicht vorrathen, in welken vorm men deze spreekwijze ook vindt opgeteekend bij K. Simrock: Die deutsche Sprichwörter. Eindelijk moet nog gewezen worden op het Oostfriesch Wdb. van Ten Doornkaat-Koolman, I, 401, waar men leest: man kan 'n olden wol entlôpen man nêt entrâden. Ook bij de Engelschen is de spreekwijze, al is het ook in gewijzigden vorm, reeds zeer vroeg bekend geweest. Müllenhoff | |
[pagina 318]
| |
en Scherer halen in hunne Denkmäler deutscher Poesie und Prosa aus dem VIII-XII Jahrhundert, II, bl. 148, aan Alfred's Proverbia no. 31: pe elder man me mai ofriden betere penne ofreden, welk gezegde ik bij Chaucer (The Knightes Tale) terug vind in de volgende woorden: In eld is both wisdom and usage.
Men may the old outrun but not outrede.
Op dezelfde bladzijde in de Denkmäler wordt verwezen naar Molbech, danske ordsprog no 1024b, waar hoogstwaarschijnlijk eveneens deze spreekwijze wordt aangetroffen. Dat zij algemeen bekend geweest is, blijkt uit dit alles zeer overtuigend. De vraag is nu, wat moet zij hebben beteekend. Me dunkt, dat dit gemakkelijk uit de plaats bij Chaucer kan worden opgemaakt; deze moet toch beteekenen: Men kan de ouden wel overtreffen in het loopen, doch niet in het raad geven; men kan hen wel vóor komen in het loopen (vorlaufen), doch niet in het geven van raad (vorrathen). Deze verklaring wordt bevestigd door de boven geciteerde plaats uit de nederduitsche klucht van het jaar 1618. Vooral de twee laatste regels eer Lehr si fast, eer Raht si godt, efft se nicht wol sind rasch tho fodt, bewijzen duidelijk, dat met entrahn, ontraden, niets anders bedoeld kan zijn dan in raad overtreffen, in wijsheid, ervaring de meerdere zijn, welke meening als een paal boven water komt te staan, wanneer we ten slotte weten, dat deze zoo algemeen verspreide spreekwijze voor eene vertaling moet gelden van een latijnsch spreekwoord, dat wordt aangetroffen in een handschrift van de X of XIde eeuw, getiteld Liber SententiolarumGa naar voetnoot1) en dat aldus luidt:
Raro senem sensu, sed habes precedere cursuGa naar voetnoot2).
| |
[pagina 319]
| |
Het werkwoord ontraden moet dus dienen ter vertaling van sensu precedereGa naar voetnoot1) en heeft dus niet de beteekenis van missen, ontberen, zooals Ten Doornkaat-Koolman beweert.
f.a. stoett. |
|