Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 13
(1894)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 144]
| |
't Zeventiende der Limburgsche Sermoenen.Door een toeval ontdekte ik onlangs dat er woordelijke overeenkomst bestond tusschen een zin uit de Limburgsche Sermoenen en uit een Weesper handschriftje op de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag. 't Bedoelde handschriftje is 't door Verdam, Mndl. Wdb., als ‘Devoet B. (30)’ aangehaalde; het heeft tot opschrift: Hier begint een deuoet boecskijn vander bereydinghe ende vercieringe onser inwendiger woeningen (catalogusnommer L. 44). Een korte beschrijving en inhoudsopgave vindt men bij F.H.G. van Iterson (Stemmen u.d. Voortijd, blz. 187-191), die ook eenige proeven van den inhoud meedeelt. Door de heuschheid van Dr. Du Rieu en Dr. S.G. de Vries heb ik gelegenheid gehad 't handschrift op de Universiteits-Bibliotheek alhier te raadplegen. Bij onderzoek is mij gebleken dat een der preeken uit 't Dev. B., waarvan ik 't hs. hier W. zal noemen, staande op f. 97r. - 106r., vrij woordelijk overeenstemt met 't zeventiende der Limburgsche Sermoenen (H.f. 91a-95c, in mijn uitgave blz. 365-375), maar dat overigens tusschen den inhoud der twee handschriften hoegenaamd geen verband is aan te toonen. Het dunkt me onnoodig den geheelen tekst van de bedoelde leerrede uit W. hier af te schrijven, aangezien hij slordig en onnauwkeurig is en voor de tekstkritiek der L. Serm. van weinig belang; ter vergelijking geef ik alleen 't eerste blad (dus f. 97), dat den lezer van de gegrondheid mijner bewering een voldoende denkbeeld zal verschaffen.Ga naar voetnoot1) Dominus narrabit in scripturis populorum DIt f. 97r. | |
[pagina 145]
| |
Ga naar margenoot+screef die propheet dauid God sal comenGa naar voetnoot1) in den scrift der luden Dese woirde moghe wy in twe manieren verstaen Dat een is dat ons god tonen wil. mit heylighe scrift den rechten wech te hemelrijc. ende dat rechte leuen Want gheliker wijs als de sonne uerlicht den neuel. also uerlich die heylighe scrift de heylighe kerstenheyt, ende de heylighe leringhe de ons god seluer leerde. ende de apostelen ende de propheten, ende ander heylighenGa naar voetnoot2) die de heylighe gheest toende. hoe sy die heylighe kerstenheyt leren souden Een ander scrift heeft ons god gegheuenGa naar voetnoot3) die is die leker lude scrift Want der leker lude is veel die de scrift niet en kennen. dien god gegheuen heeft leringhe aenGa naar margenoot+den beelden ‖ die inder kerken naden heylighen sijn ghemaect in allen manieren. als hair leuen was in hair liden op eertrijck Dit scrijft men doir veel saken Die een is dat wy leren sellen ander heylighen leuen. hoe dat wy oec striden ende vechten sellen. om hemelrijc ghelijc als die heylighen deden Die ander is dat wy ghesterct sellen werden aen rechten gheloue. als wy sien wat die heylighen leden doert gheloue Dat derde is want onse hert onghestadich. ende leyder selden by hem seluen is. dair om is dat ghemaelde maect. als die mensche dat ghebeeldeGa naar voetnoot4) aen siet. dat hyse dan begripeGa naar voetnoot5) mitterGa naar margenoot+herten. ende sal ghedencken alGa naar voetnoot6) dat dinc dat hy voir hem siet. so viintGa naar voetnoot7) de mensch sijn hert. als dauid spreect Here ic heb mijn hert gheuonden Nu seldi ‖ De afschrijver was uit Holland, zooals ik opmaak uit de vereeniging der volgende eigenaardigheden: ā en â, ō en ô worden vóór r gewoonlijk voorgesteld door ai, oi, b.v. dair (pass.), n. daer, wairlic 100v., iair (annum) 101r.; doir (pass.), n. doer, woirde (verbo) 100v., hoirde (exaudiit) ald., ook voir 101r. (bis), n. voer (descendit); ge- is afgevallen in maect (factum) | |
[pagina 146]
| |
97v., scietet (fit) 98r.; ie voor ee, in ghien (nullum) 101r., (nullam) 105v.; efter 101v., craft 103r., n. sacht (mollis); ij, ii voor ĭ, b.v. kijnt 103r. (bis), viint (invenit) 98r., vijnden (invenire) ald. 't Handschriftje is naar taal en schrift niet ouder dan 't einde der 15e eeuw. We vragen nu: wat is de verhouding tusschen den tekst van H., van W. en van de Hoogduitsche handschriften? Als type der laatste kiezen we Z., omdat de betrokken preek daaruit geheel in 't licht is gegeven (Wackernagel, Altd. Pred. u. Geb., s. 127 ff.). In ouderdom is Z. nommer één en W. laatst. H. is een afschrift van een vertaling van een met Z. verwant hs.; is W. nu een kopie eener andere vertaling? Het zal ons blijken dat dit laatste niet 't geval is; immers veel belangrijke overeenkomsten tusschen H. en W. worden door Z. en S.-G. niet gedeeld, en als W. eens een keer met S.-G. en Z. overeenstemt en tevens van H. afwijkt, dan is het in een toevallige kleinigheid (zie ben. blz. 147 vlg.). Van 't eerstgenoemde geval (H. = W., afwijkende van Z. c.s.) geef ik hier de meest kenschetsende voorbeelden van blz. 365-370 (in mijn uitgave). 365, 22. H. toenen; W. comen; Z. künden. - 366, 6. Got; god; gottis svn. - 16. op ertrike; op eertrijck; ontbr. - 19. wi; wy; siv. - 22. daden.; deden; hant gestritten. - 25. Terde; Dat derde; Div dritte sache. - 27 vlg. dat hise dan begripe metten herten; d. hyse d.b. mitter h.; daz er denne die inren dink vinde. - 367, 7. an den bilden; aenden beelden; an dem gemelze. - 13. buke; boeken; libe. - 15. an den crvce; anden cruce.; ontbr. - 18. heme; hem; sine schame. - 25. so groet ende so guet; so goet e. so groten; ein so groz. - 368, 1. hi .. gevult; hy .. gheuoelt; S.-G. in .. dunkit. - 4. es hi; is hy; Z. heizit er si .. die willecliche armen. - 6. die aldus arm sin; d.a.a. sijn; ontbr. - 12. bedruuen; bedroeuen; geroben. - 14. H. en W. ontbr.; Z. vnd vlvochint si ovch. - 14. H. dese armen; W. d. arme; Z. si ovch. - 18. op ertrike; op eertrijc; ovch ieze. - 18. H. en W. ontbr.; Z. gar. - 19 vlg. H. | |
[pagina 147]
| |
genugt hen hare armude als wale; W. so grote ghenoecht in hair armoede.; Z. genvegit si ir armvot. - 21. (hs.) Dese richeit; D. rijcheyt; div vriheit. - 369, 3 vlg. nu woude hit liden; Nv w. hijt lien; daz er ez abir wolte tvon. - 6. H. en W. helpen ende vorderen; Z. zestatten komen. und ze dieneste. - 8. H. sine vrint; W. sijn vriende; Z. (hs.) die guten. - 13. oueruludeger; ouer vloeyende; vbir meziger. - 16. sere... meer; seer... meer; volleclich... volleclichir. - 23, 25. H. en W. minne; Z. miltekeit. - 24. H. ende wi in armude waren; W.e. wy in armoeden w.; Z. do wir in erzvrnden. - 26. sinen blude; s. bloede; sinis lieben svnes tode. - 29. ende vol van schoude was; e.v.v. sonden w.; von schulden. - 370, 1. Der dief en bat nit meer dan hi segede; Want hy en b. niet m.d. hy seyde; Er sprach. - 5. ten irsten worde meer; t. eersten woirde m.; zehant (me) genaden. - 7 vlg. tehant.. te besittene; thant.. te besitten; werliche... ze beschowene. - 9. dat was dat ewege; d.w.d. ewighe; zeschowenne daz lebinde. - 11 vlg. want hi voer tehant van danne ter hellen; w. hy voir thant v. dair inder h.; wan hin zvo der helle. - 12 vlg. sins beiden ende gebeit hadden meneg iaer; sijns beyden. e. ghebeyt h. menich iair; selen waren. die sinir zvo künfte bittin. - 17. H. en W. mede; Z. ovch dar. - 22. H. en W. groter; Z. vbir vliezende(n). - 23. H. dus ontfermelike heft gewart met sinen vienden; W.d. ontferlic ghevaren heeft mit sijn vyande.; Z. so groze irbermede gab sinen vienden. - 24. mogewi mercken oueruludeliker ontfarmt.; moghe wy merken ouervloeyende ontfermte; (hs.) mvgent ir merken daz er sinen vriünden vil groze irbermede git. - Opmerking verdient ook 374, 29. H. sal .. gelouen (d.i. gelôven), W. sal .. belouen (d.i. belōven), S.-G. getriuwe. Voor ons doel zijn deze voorbeelden volkomen voldoende; daarom haal ik er verder geen aan. Laten we nu eens kijken hoe het staat met de gevallen waarin W. en Z. eensgezind zijn tegenover H.: hier volgt de volledige lijst. 365, 19 vlg. H. Dit sprict van agt lessen die ons Jhesus Cristus screef; W. en S.-G. ontbr. - 21. H. etc.; W. en Z. ontbr. - | |
[pagina 148]
| |
366, 1. H. scrifturen; W. scrift; Z. scriften (dgl. regel 3). - 5. ontbr.; heylighe; heilige. - 27. die bilden; dat ghebeelde (onoorspronkelijk, blijkens 't later volgende hyse = H. hise); daz gemelze. - 367, 25 vlg. billike sal seleg sin; wel salich mach sijn; wol seilik vnd vil seilig (ist). - 368, 5. en begert; en gheert; si gerent. - 15. War ombe? Mar sin hebben nit; want sy en h. niet; wande si niht hant. - 22. namals; na; her nach. - 369, 3. H. nogtan; W. en Z. doch. - 5. H. ons geleert dat wi oec; W. ons oec gheleert d. wy; Z. ovch vns gelerit. daz wir. - 20. edelen ende; edelen zoen.; edelen svn vnd. - 27. ouervludege; ouer vloeyende; vbir vliezende. - 30. H. nogtan; W. en Z. ontbr. - 370, 2. H. gedenct .. alse gi comt .. v; W. ghedenct .. alstu coms .. dijn; Z. gedenke .. so dv komest.. din. - 3. sin heden; noch huden wesen; hivte sin. - 10. anschin; aensicht; an gesiht (dgl. ook elders). - 15. so; doe; do. - 19 vlgg. want, dar Gots anschin es ende sine jegenwerdegheit, dar es tparadis; W. en Z. ontbr. - 371, 7. H. tot; W. ont; Z. vnze. - 8. uwen ... ontfaet; dinen ... ontfanc; d(in)en ... inphach. - 8. ontbr.; al; allis. - 16. mact altoes therte gemude ende segte; maectet hert altoes sacht ende ghemoede; machet allewege linde vnd senfte gemvete. - 22. ontfaet; ontfanc; inphach. - 24. tot; tont(!); vnze. - 372, 1. etc.; obediens; S.-G... obediens (Z. ob.). - 2. tot; ont; vnze. - 373, 9; 11. noit; nye; nie. - 13. vergefet hen; uerghif hen; ver gib inen (maar S.-G. uirgip inens). - 27 vlg. also sulwi geneghelt ende gehegt sin ant onse; ontbr.; daz er niemir gewenke. - 374, 1. (hs.) ane onse cruce; anc (l. ant) cruus; an daz crivce. - 11. al die selmen; dien salm; die salmen. - 17. noit; nye; nie. - 375, 5. vele wale; ontbr.; wol. We zien dat de eerste (halve en onvolledige) lijst de tweede zoowel in lengte als in belangrijkheid verre overtreft, en er is dan ook geen twijfel aan of W. heeft niet uit een Hoogduitschen tekst of een andere vertaling geput, maar bevat een afschrift derzelfde vertaling als H. De overeenkomsten tusschen W. en Z. die door H. niet worden gedeeld, zijn op twee manieren te verklaren, nl.: | |
[pagina 149]
| |
1o. De afschrijver van W. heeft op zijn eigen houtje een verandering of bijvoeging aangebracht, die toevallig met Z. overeenstemt, waarschijnlijk b.v. 367, 25: wel, voor billike (Z. wol); 369, 3: doch, voor nogtan (Z. doch). Gewoonlijk wijkt W. door zijn veranderingen van H. èn Z. af. 2o. De afschrijver van H. heeft eigenmachtig veranderd, bijgevoegd of weggelaten, terwijl W. een oudere lezing bewaart, waarschijnlijk b.v. 368, 15: War ombe? Mar, i. pl. v. want (W. want; Z. wande); 369, 20: son weggelaten (W. zoen; Z. svn); 370, 19 vlgg. want - tparadis bijgevoegd (ontbr. W. en Z.). Dat W. niet naar H. zelf is gekopiëerd, blijkt voldoende uit afwijkingen als 369, 20: W. zoen, H. ontbr.; 371, 7: W. ont, H. tot; 8: W. dinen ... ontfanc, H. uwen ... ontfaet; 24: W. tont, H. tot. Ten slotte is de vraag: wat leeren we uit W. ten opzichte van den tekst dien H. ons vertoont? - M.i. 't volgende: 1o. H. wijkt wat de woorden aangaat, herhaaldelijk van 't oudere, verloren hs. af, soms opzettelijk, soms bij ongeluk. Dat kan ons niet bevreemden: we hadden het verwacht. Als zekere of zeer waarschijnlijke veranderingen van den afschrijver van H. mogen, behalve de boven onder 2o. vermelde, worden genoemd (zie de lijst van verschillen op blz. 147 vlg.): blz. 365, 19 vlg. zijn bijgevoegd (zooals ik reeds vermoed had: zie Limb. Serm, Inl., § 22); 21. etc. bijgevoegd; 368, 5. begert, voor oorspr. gert; 369, 27. ouervludege, voor ouervloyende; 30. nogtan bijgevoegd; 370, 2. gi comt .. v, i. pl. v. du coms .. din; 15. so, voor du; 19 vlgg. want - tparadis bijgevoegd; 371, 7. tot, i. pl. v. ont; 8. uwen ... ontfaet, i. pl. v. dinen ... ontfanc; 22. ontfaet, i. pl. v. ontfanc; 24. tot, voor ont; 372, 2. evenzoo; 373, 9; 11. noit, i. pl. v. nie; 27 vlg. also - onse bijgevoegd; 374, 17. noit, voor nie. 2o. Eenige bijzonderheden in de lezing van H. kunnen met behulp van W. worden vastgesteld, nl.: blz. 367, 16. H. ende willeglike arm sin, W. willighe armoede te draghen., Z. daz wir willecliche arm sin. Moet men in H. ende schrappen? - 368, | |
[pagina 150]
| |
12. H. bedruuen. Dit stond reeds in 't oorspronkelijke ndl. hs.: vgl. W. bedroeuen. - 21. H. richeit (hs.). Dit stond reeds in 't oorspronkelijke ndl. hs. en had dus onveranderd moeten blijven. De vertaler las blijkbaar richeit, i. pl. v. vriheit. Vgl. W. rijcheyt. - 27. H. twe diue (zie de noot). Vgl. W. twe dieuen. - 371, 7. De inlassching van gewest (zie de noot) is overbodig: het ontbreekt ook in W. - 374, 7, 10. jo(hannes) stond reeds in 't oorspr. ndl. hs.: vgl. W. ian. Geheel zonder belang voor den tekst der Limb. Serm. is de vondst dus niet; en het is te hopen dat spoedig andere stukken mogen ontdekt worden welke meer licht verspreiden over de verhouding tusschen 't handschrift H. en zijn origineelGa naar voetnoot1).
Leiden, 7 Februari 1894. j.h. kern. |
|