Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 13
(1894)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 116]
| |||||||||
De wrake van Ragisel.Onder den titel van ‘Walewain’ komen, behalve het fragment van den Perchevael, nog acht kleine fragmentjes voor in de ‘Carminum epicorum germanicorum Saeculi XIII et XIIII fragmenta, e codd. mss. edidit. Ferd. Deycks, Monast. Guestphal. 1858’ p. 15-19. Uit de taal en uit den vorm van het aan den Beneden-Rijn gevonden, maar zuiver Mnl. handschrift blijkt, dat zij bij elkaar behooren, namelijk de bovenstukken zijn van vier in twee kolommen verdeelde bladzijden, en dat zij geen deel hebben uitgemaakt van het handschrift van den Perchevael, ofschoon Prof. Deyks ze met het fragment daarvan onder éénen titel samenvatte. Noch Deycks, noch iemand anders heeft aangewezen, tot welken roman ze behooren, maar ik behoef ze hier slechts opnieuw af te drukken met de overeenstemmende plaatsen uit den door C. Hippeau uitgegeven roman ‘Messire Gauvain ou la Vengeance de Raguidel, poeme de la table ronde par le trouvère Raoul, Paris 1862’, om de overtuiging te vestigen, dat zij eens van eene geregelde vertaling van dien roman deel hebben uitgemaakt. De eerste twee fragmenten laat ik voorloopig weg, om met het derde te beginnen, waarvan ik, evenals van de volgende, de fouten zooveel doenlijk zal verbeteren en de gapingen aanvullen, ofschoon dat laatste mij slechts voor een gering deel mogelijk was. Pagina II Kolom I.
.... Van den wapenen, die hier an droech.
Hi dede hoer ovels me dan genoech,
30[regelnummer]
Want hi voerdeseGa naar voetnoot1) met onwerde[n]
Over die heide, dier jegen werde[n].
Her Walewein ende sijn broder quamen
DaersiGa naar voetnoot2) dat sagen ende vernamen,
| |||||||||
[pagina 117]
| |||||||||
Ende dochtGa naar voetnoot1) hem uter maten raer.
35[regelnummer]
Her Walewein sprac: ‘ay, ridder, waer
Moget gi vindenGa naar voetnoot2) in u herte,
Dat gi dus ongevoech endeGa naar voetnoot3) smerte
Dere joffrouw dogen doet?
........ waer di vloet
40[regelnummer]
‘Sine onderwondes niet mee’ -
Waer salic ............
Daarmee stemt overeen La Vengeance de Raguidel, vs. 3389-3401: Issi le fiert de main armée,
Et l'a contre cheval menée
Parmi la lande traïnant.
Et mesire Gauvains poignant
I est venus, se li cria:
‘Frans chevaliers, lai là! lai là!
Mar le tues, laissiés le ester!’
Onques ses mains n'en vautGa naar voetnoot7) oster
Li chevaliers, qui estoit fels,
Ains respondi, conme orgueilleusGa naar voetnoot8):
‘Vassal, qu'en avés vos à faire?
Alés porcacier vostre afaire:
Je n'en lairoie por vos rien’.
Pag. II Kol. 2.
‘Doe verwarf ic, dat ic versochteGa naar voetnoot9)
An desen riddre enen vrede.
45[regelnummer]
Te mineGa naar voetnoot10) behoef hort wat hi dede:
Hi gavene gerne ende blidelike.
Doe waendic wel behoudelike
| |||||||||
[pagina 118]
| |||||||||
Varen ende keren over al.
Nu meirt hi mijn groet ongeval.
50[regelnummer]
Hierna up den derden dach
Voer ic miGa naar voetnoot1) meyen, want ic sach
Dat weder scone ende blide;
Ende dese riddre, dieGa naar voetnoot2) van nide
Vol sijn endeGa naar voetnoot3) van overdade,
55[regelnummer]
Quamen hier met valschen rade,
Ende slogen minen ridder doetGa naar voetnoot4)’.
Daarmee stemt overeen La Vengeance de Raguidel, vs. 3430-3438: ‘Je l'fi d'une trive requerre.
Ne sai quel jor il le donna,
En la trive, par de deça,
Avons en bone pais esté.
Por le douc tens et por l'esté
M'en ving ge ça. tote haitie,
Et il m'a issi agaitie.
Dedens la trive, que je pris,
M'a il mon chevalier ocis’.
Pagina III Kol. 1.
‘Laet hem hebben sine amie:
Al doet hi haer nu dorpernie,
Si heves sekerGa naar voetnoot5) wel verdient,
60[regelnummer]
Ende hi sal morgen bat haer vrient
Wesen ende versoent al’.
Mijn her Walewein sprac: ‘icGa naar voetnoot6) sal
Dere joffrouw staen te stade[n],
Want sijt miGa naar voetnoot7) bidt dor genade:
65[regelnummer]
Inne quam noit te gere stad,
| |||||||||
[pagina 119]
| |||||||||
Dat mi joffrouw genade bat,
Dat ic hareGa naar voetnoot1) minen dienst ontseideGa naar voetnoot2);
Broder, het waer dorperheide’.
Daarmee stemt overeen La Vengeance de Raguidel, vs. 3459-3467: ‘C'est folie, fols, laissiés lor
La damoisselle qui est lor;
Venés: de li n'avés que faire;
S'irons porchacier nostre afaire;
Ne devés pas ci arester’. -
‘Fui toi de ci, laìsse m'ester’,
Fait mesire Gauvaìns, ‘par foi,
Je n'en lairoie rien por toi’.
Pagina III Kol. 2
Mijn her Walewein sprac: ‘dat si’Ga naar voetnoot3).
70[regelnummer]
Die twe en maectenGa naar voetnoot4) nu .....
So den vrede dese ne .......
Ende verwerden vele mee
Met haren talen dander tweeGa naar voetnoot5),
Want elk die joffrouw hebben wiltGa naar voetnoot6).
75[regelnummer]
Dus sijn si met spere ende sciltGa naar voetnoot7)
Elc van andren een deel geredenGa naar voetnoot8).
Doe wast hadde na rust 1 .....Ga naar voetnoot9)
Te joesteerneGa naar voetnoot10) ridderlike.
Si hilden wel ende getogelikeGa naar voetnoot11)
80[regelnummer]
Vor hen die stade ende dede .....
Daarmee stemt overeen La Vengeance de Raguidel vs. 3491-3496: | |||||||||
[pagina 120]
| |||||||||
Issi cil doi orent fait pès,
Et cis qui furent près à près,
Qui la pucele chalengierent,
L'ont guerpie, si s'eslongierent
Li uns de l'autre sans plus dire:
Cascuns se regarde et ramire.
Pag. IV Kol. 1.
......... groter cracht onthouden
........ die orse keren soudenGa naar voetnoot1)
........ adien metten sweerde,
Bad hi vor sineGa naar voetnoot2) overdade
85[regelnummer]
HardeGa naar voetnoot3) oetmoedelike genade
Ende seideGa naar voetnoot4): ‘ay, ridder, edel here,
Ic ben gequetst harde sere
Van uGa naar voetnoot5) heden up desen dach,
Secht miGa naar voetnoot6), here, oft wesen mach,
90[regelnummer]
Uwe nameGa naar voetnoot7) in hovescheden’. -
‘Omme datGa naar voetnoot8) gys mi hebt gebeden,
Walewein heeticGa naar voetnoot9), dat u cont si’.
Daarmee stemt overeen La Vengeance de Raguidel, vs. 3524-3533: Et mesïre Gauvains retint
Son cheval, si est retornés.
Et cil s'en fu tels atornés
Qu'à grans painnes s'est adreciés,
Quant il vers lui le vit dreciés
Monsignor Gauvain qui hasta.
Lors li escrie: ‘Esta! Esta!’
Quant mesire Gauvains l'entent,
| |||||||||
[pagina 121]
| |||||||||
Il li respont, plus ni atent:
‘J'ai non Gauvains.’
Pag. IV Kol. 2.
‘Of dan neen, hoet u van mi.’
Die ridder sprac: ‘ic scelde vri:
95[regelnummer]
Neemtse ende voertse dart u voget.’
Doe sprac her Walewein: ‘mi genoget
Uwe name te wetene, die segt mi,
Eer wi sceden.’ - ‘Here, dat si:
Ic hete te berge ende te dale
100[regelnummer]
Licoridoen.’ Met dere tale
Sijn si bede dan gesceden
Ende lieten hebben ende geleden,
DaerGa naar voetnoot1) hi wilde, die joffrouwe,
Die quijt was van groten rouwe.
Daarmee stemt overeen La Vengeance de Raguidel vs. 3555-3565: ‘Traiés en sus, je vos desfi.’ -
‘Je le vos lais, ce vos afi,’
Fait li chevaliers, ‘prendés la.’
Mesire Gauvains demanda
Au chevalier conment a non.
‘On m'apele li Coridon,’
Fait li chevalier erranment.
Atant laissent le parlement,
Que cel et ses conpains s'en vont;
Et la damoissele au chief blont,
Quant ele vit que cil s'en part,
Est acorue cele part.
Men ziet, 59 verzen van den Franschen roman zijn in 77 Mnl. verzen vertaald en dus alles behalve beknopt, zooals wij | |||||||||
[pagina 122]
| |||||||||
dat trouwens van onze middeleeuwsche vertalers gewoon zijn, maar toch ook in ander opzicht met zooveel vrijheid, dat ik zeer geneigd ben, niet dezen uitgegeven Franschen tekst voor het origineel van onze vertaling te houden, maar een anderen tekst, die daarvan belangrijk moet hebben verschild en waarschijnlijk veel beter was dan de bewaard gebleven tekst, daar deze over het geheel slordig en corrupt schijnt. Ten bewijze daarvan behoef ik slechts aan mijne aanteekening op vs. 3398 te herinneren en verder op te merken, dat op vs. 3536: ‘Lors li escrie: ‘Esta! Esta!’
terstond deze verzen volgen: ‘Quant mesire Gauvains l'entent,
Il li respont, plus ni atent:
‘J'ai non Gauvains.’
De vraag naar den naam van zijnen overwinnaar moet blijkbaar aan Walewein's antwoord hebben voorafgegaan. Stellig zijn er dus twee of meer verzen uitgevallen. In onze fragmenten nu vinden wij de vraag wel, als ik ten minste goed heb ingevuld, en in elk geval komt de vraag voor in de verkorting, die ook van deze vertaling door Velthem voor zijne groote compilatie is gemaakt, want daar lezen wij, Lanc. III vs. 12335: ‘Maer segt mi, hoe u name si,’
met het antwoord: ‘Walewein, seit hi, heetmen mi.’
Alleen is het opmerkelijk, dat deze vraag met het antwoord en de korte inhoud van hetgeen in 't Fransch in vs. 3539-3547 wordt behandeld in den Lancelot volgt op de verzen: ‘Walewein sprac: so scult dan vri
Dese jonckfrouwe, ende geefse mi -
Ic scelse quite harde gerne:
Mine stater u niet te werne,’
| |||||||||
[pagina 123]
| |||||||||
die beantwoorden aan vs. 3548-3557 van den Franschen roman en aan vs. 93-95 van onze fragmenten, waarop in 't Fransch en in onze fragmenten terstond Walewein's vraag naar den naam van den fellen ridder (li Coridon) volgt, die bij Velthem eerst na de vertaling van vs. 3547 van den Franschen tekst gevonden wordt. De omzetting is blijkbaar Velthem's werk, want dat deze compilator bij Die Wrake van Ragisel evenmin als bij den Perchevael een Fransch origineel vóór zich had, maar eenvoudig de bestaande vertaling bekortte, behoeft geen betoog voor wie den overeenkomstigen tekst in den Lancelot (III vs. 12285-12352) vergelijkt met onze fragmenten. Om de vergelijking gemakkelijker te maken, voeg ik dien tekst hier bij met cursiveering van die versregels, die bekorting zijn van de nu bekende brokjes der geregelde vertaling.
Lancelot III vs. 12285-12352.
Vanden wapinen die hire an droech.
Doen Walewein sach dit ongevoech,
Sprac hi: ‘Her riddere, dese smerte,
Hoe mogedise vinden in u herte,
Die gi doet deser joncfrouwen?’ -
290[regelnummer]
‘Ay, edel riddere, op gerechte trouwe,’
Sprac die joncfrouwe, ‘verledeget mi!
Oft enege ontfermecheit an u si,
Soe hulpt mi dor alre vrowen ere!’
Her Walewein sprac: ‘Vrient, bi onsen Here,
295[regelnummer]
Gi doet onhovescheit hier an’ -
‘Wat segdi,’ seit hi, ‘vule tyran?
Wat besteets te berechtene?
Lust u hier nu te vechtene,
Ic maecs u hier ter stede sat.’ -
300[regelnummer]
‘Gi sultse hier laten,’ sprac Walewein ter stat,
‘Al haddijt oec gesworen met.’
Doen quam daertoe her Gariët
| |||||||||
[pagina 124]
| |||||||||
Ende sprac: ‘Broder, dor wat saken
Wildi hier nu werringe maken?
305[regelnummer]
Laet hem hebben sine amie:
Al doet hi hare nu dorpernie
Wat bestaet u dat te wrekene?’
Die ander begonster to te sprekene,
Die tgeens ridders geselle was:
310[regelnummer]
‘Geselle, ic soude u raden das,
Dat gi die joncfrouwe laet varen nu
Metten riddere, dat radic u.’ -
‘In does niet, bi mire trouwen’. -
‘Geselle, dat sal u lichte rouwen;
315[regelnummer]
Ende in bescudde u heden oec.’
Die ander sprac: ‘Mine roec.’
Doe sprac oec mede Gariët:
‘Bi Gode en bi mire wet,
Broder, gi sult vechten sonder mi.’
320[regelnummer]
Walewein sprac: ‘Bi Gode, dat si.’
Dus keerden si beide ombe daer
Om bat te pongirne daer naer.
Die riddere quam op Waleweine gereden
Ende heften gesteken daer ter steden
325[regelnummer]
Dor den scilt ene grote scure,
Dat sijn spere brac tier ure.
Ende Walewein heften wedergesteken,
Dat sijn halsberch moeste breken
Ende hi gequetst werd so sere,
330[regelnummer]
Dat hi genade bat den here.
Walewein sprac: ‘So scult dan vri
Dese joncfrouwe, ende geefse mi’. -
Ic scelse quite harde gerne:
Mine stater u niet te werne;
335[regelnummer]
‘Maer segt mi, hoe u name si.’ -
‘Walewein’, seit hi, ‘heetmen mi,
Des conincs Arturs suster sone’ -
| |||||||||
[pagina 125]
| |||||||||
‘Ay mi, hoe wasic so cone,
Dat ic dorste joesteren nu,
340[regelnummer]
In hadde tirst gevraget u,
Wie gi waerd te deser stont,
Sone waric van u niet gewont.’
Walewein sprac doe: ‘Hoe heetti?’ -
‘Licoridon heetmen mi.’
345[regelnummer]
Walewein sprac: ‘Nu bevelic u,
Dat gi vard ter joncfrouwen nu
Van Galestroet ende segt haer saen,
Dat icse sal wel scire bestaen
Met sconincs Arturs macht al.’
350[regelnummer]
Lycoridon seide: ‘Here, ic sal.’
Doe sciet Walewein scire van daer,
Ende die joncfrouwe volchdem naer.
Eenige verzen komen zóó letterlijk met de verzen van onze fragmenten overeen, dat aan bekorting van deze vertaling wel niet te twijfelen valt. Toch hebben wij ook bij Velthem's bewerking van Die Wrake van Ragisel op eene enkele uitbreiding te wijzen. Lanc. vs. 12345-12350 komt noch voor in 't Fransch, noch in onze fragmenten, waar het op vs. 100 had moeten volgen. Velthem verwijst met die verzen naar het vervolg, vs. 12425, dat aan vs. 3688 vlgg. van den Franschen roman beantwoordt, en laat dus Licoridon in opdracht van Walewein naar de jonkvrouw van Galestroet gaan, terwijl deze dat in 't Fransch uit eigen beweging doet. In den Franschen roman hooren wij met vs. 3897 (= Lanc. III vs. 12497) voor het laatst van ‘la dame dou Gautdestroit’ en van haren minnaar, ‘Maduc li Noirs’, die bij Velthem ‘Maurus’ heet, doch een behoorlijk slot heeft hare geschiedenis niet. In Velthem's bewerking nu vinden wij een lang verhaal van vierhonderd verzen (vs. 13185-13587), waarin hare geschiedenis tot een goed eind wordt gebracht, en dat in den Franschen tekst ontbreekt. Evenzoo ontbreekt in het Fransch de inhoud van | |||||||||
[pagina 126]
| |||||||||
Lanc. III vs. 11155-11234, waarin het begin der geschiedenis van de jonkvrouw van Galestroet voorkomt, dat weer terugwijst op Lanc. III vs. 2375-2610, een stuk, naar het schijnt, van de Graalqueste, althans Jonckbloet doet het ons niet als eene interpolatie kennen, maar ongelukkig heeft hij in de uitgave van den Lancelot die Graalqueste niet met het Fransche proza vergeleken, zooals hij wèl met den Lancelot zelf en gedeeltelijk ook met Arturs Dood heeft gedaan. Wij kunnen dus niet uitmaken, of deze verzen in de Graalqueste geïnterpoleerd en ook aan een Vengeance de Raguidel ontleend kunnen zijn. Zeker behooren vs. 11155-11234 niet tot de Graalqueste, daar deze met vs. 11154 eindigt, en evenmin tot den gedrukten tekst van de Vengeance, waarvan het begin overeenstemt met Lanc. III vs. 11235. Nu is de vraag: heeft Velthem begin en slot der geschiedenis van de jonkvrouw van Galestroet zelf uitgedacht, of kwam het ook reeds in de vertaling van den roman voor? en zoo ja (want scheppingskracht mogen wij aan Velthem niet te veel toekennen), is het dan het werk van den vertaler of stond het ook reeds in de Fransche redactie, die deze bezat en die wij nu niet kennen? Ik houd het laatste voor het waarschijnlijkst, en zou dus ook vermoeden, dat Lanc. III vs. 12635-13054 (het eigenaardige hoofdstuk met het opschrift: ‘Hoe Walewein wilde weten vrouwengepens’), dat evenmin in den gedrukten Franschen tekst voorkomt, evengoed aan eene andere redactie van den Franschen roman ontleend is. Zoo worden wij er toe geleid het voormalig bestaan van een Franschen roman te veronderstellen, die veel uitgebreider was, dan de gedrukte Vengeance de Raguidel; en daarin kan dan ook zeer goed het origineel voorgekomen zijn van de verzen der eerste twee, nog niet door ons medegedeelde, fragmenten, die ik in het Fransch niet weervond en evenmin ergens weet te plaatsen, tenzij in het verhaal van een tornooi. Zij luiden aldus: | |||||||||
[pagina 127]
| |||||||||
Pagina I Kolom 1.
Daer so menich coen degen
So cortelike wart verslegen
Alse nu hier, dat wetic welGa naar voetnoot1).
Her Walewein was harde felGa naar voetnoot2),
5[regelnummer]
Hi velderGa naar voetnoot3) menegen van den orse,
Want hi stont in de meeste porse
Altoes ende dede se vor hem wiken,
Dat man te rechte mach geliken
Die lewe, die die scape jaget.
10[regelnummer]
Daer wart menich ridder versaget,
Als hi quam in sijn gemoet,
Die nochtan stout wasGa naar voetnoot4) ende goet.
Mijn her Walewein heeft so gevaren,
......... daer waren.
Pag. I Kol. II.
Hine hadde niet van enen cavenGa naar voetnoot5)
15[regelnummer]
Ontfaen te scaden in den stride;
Hi was in hoghen ende blide,
Ende sat onder sine gesellen,
Die al lachendeGa naar voetnoot6) vertellen,
Wien daer gevalle of ongeval
20[regelnummer]
Was gescietGa naar voetnoot7) ende wien men sal
Met rechte loven ende prisen.
Dus saten si in deser wisen
Met groter joien in die zale.
Nu willic u van hem die tale
25[regelnummer]
Laten bliven ende seggen vort
Ene aventureGa naar voetnoot8), die men hort
Gerne lesen in Walsche tale
........ wale.
| |||||||||
[pagina 128]
| |||||||||
Zooals wij Die Wrake van Ragisel in Velthem's omwerking kennen, is de roman blijkbaar eene compilatie van zes verschillende verhalen, namelijk
| |||||||||
[pagina 129]
| |||||||||
Is dus reeds de bekende Fransche roman eene compilatie, en vinden wij in de verkortende bewerking van Velthem, die, zoooals wij bewezen, aan de vertaling van eene andere Fransche redactie ontleend is, nog een paar stukken meer, dan mogen wij met vrij wat grond vermoeden, dat die andere Fransche redactie eene nog omvangrijker compilatie zal geweest zijn en nog andere episodes zal bevat hebben, dan de gedrukte Vengeance de Raguidel.
Amsterdam, 29 Juli 1893. j. te winkel. |
|