Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 11
(1892)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 198]
| |
Germaansche verwanten van Slawisch žrêbŭ.Het bekende Oudbulgaarsche žrêbŭ, žrêbij, Kleinrussisch žereb, lot, ook in andere Slawische talen met dezelfde of eenigszins gewijzigde beteekenis voorkomende, wordt door Miklosich, Etym. Wtb. 410, behandeld, zonder dat hij den oorsprong van 't woord tracht op te helderen. Hij merkt alleen op: ‘Man vergleicht preuss. gīrbin sing. acc. zahl’. Het blijkt niet of Miklosich zelf van de juistheid dier vergelijking overtuigd is, en inderdaad als men de meer oorspronkelijke beteekenis van žrêbŭ niet kent, schijnt het verband tusschen de begrippen ‘lot’ en ‘getal’ niet geheel duidelijk. Uit welk begrip zich in žrêbu, žrêbij dat van ‘lot’ ontwikkeld heeft, kan men, dunkt mij, opmaken o.a. uit de volgende verzen eener oude Russische BylinaGa naar voetnoot1): A jaryžki wy, ljudi najemnyje!
A najemny ljudi podnačal'nyje!
A w mjesto wy wsje sobirajte-sja,
A i rjež'te žereb'ja wy walženy,
A i wsjak to piši na imena,
I brosajte wy jich na sinje morje.
Aangezien rjezatj beteekent snijden, kerven, moet žerebej iets wezen wat men snijdt, dus eigenlijk hetzij een kerf of kerfsel. De geheele uitdrukking rjezatj žereb'ja laat zich vergelijken met Oudnoorsch skera hluti, of skera af hlut. Een Slawisch žerb beantwoordt aan ons kerv-, Hoogduitsch kerb-, Ags. ceorf-, zoodat wij als oudere beteekenis van 't Slawische woord voor ‘lot’ mogen vaststellen die van kerf, Hoogd. kerbe, of wel kerfsel. Van 't Hoogd. kerben merkt Hildebrand in Grimm's Wtb. 5, 561 te recht op: ‘object ist sowol das was man einschneidet als das worein geschnitten wird’. Kerbe, alsook ons kerf en kerfsel, als passief opgevat, kan dus zoowel op het ingekorvene, het merk doelen, als op het stuk dat ter inkerving dient. In de | |
[pagina 199]
| |
voorstelling gaat beide te zamen, zoodat ons lootje, en Engelsch ticket feitelijk hetzelfde uitdrukken als het Hoogduitsch marke of schein. Het wordt ons nu duidelijk, welk verband er tusschen het Oudpruisische girbin, getal, en de begrippen kerf en lot bestaat. Immers wij weten dat bij alle minder beschaafde volken, zoowel voorheen als thans, het rekenen geschiedt door middel van kerven en kerfstokken. Van daar nog onze bekende zegswijze: hij heeft veel op zijn kerfstok, d.i. hij heeft veel op zijn rekeningGa naar voetnoot1). De eigenlijke beteekenis van žrêbij komt in 't Russisch žérebej nog duidelijk genoeg uit. In 't woordenboek van Dal vindt men gezegd woord omschreven met kusoček, otruboček, otrjezok, een afgesneden stukje; verder otrjezok s mjetkoju, dlja mjetan'ja i rješan'ja sudboju, sčast'jem čego libo spornago, d.i. zulk ‘een afgesneden stukje met een merk, om te kenmerken en door 't lot iets waarover geschil is te beslissen’. Evenals volgens de opvatting van Dal met het Russische woord in de eerste plaats niet het ingekorven teeken, maar het afgesneden stukje hout bedoeld is, zoo wordt ook wat bij de Engelschen ticket, bij ons lootje heet, in het Sanskrit der Buddhisten genoemd çalākā, Pāli salākā, d.i. eigenlijk ‘een stukje hout, een spaantje, een staafje’. Zulk een lootje was wel gemerkt, doch de naam çalākā op zich zelf drukt deze bijzonderheid niet uit. Omgekeerd wordt in 't Hoogd. marke het voorwerp genoemd naar hetgeen op het stukje hout, papier, enz. ingegrift, enz. is. Het Poolsche źrzeb' beteekent ‘hoeve’ en vertoont dus denzelfden overgang van begrip, of liever dezelfde bijzondere toepassing der beteekenis ‘lot’, als het Grieksche κλῆρος. Het Oudn. hluts laat zich in 't Engelsch in veel gevallen weergeven met share; vgl. Ohd. scara, portio, en Ondl. scara, aandeel in een bosch. h. kern. |
|