Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 11
(1892)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 93]
| |
De mensch-wordinghEen mysteriespel van 1686
| |
[pagina 94]
| |
bloemen, die tot zinspreuk had: Reuck vuldt en verheught. Deze kamer bestaat heden niet meer; een tooneelgezelschap heeft hare plaats ingenomen. Het stuk werd wellicht door een Bilsenaar, lid der kamer, opgesteld. Niets stelligs kon ik dienaangaande opsporen. Naar men mij in de gemeente verzekerde, gebeurde het voor eenige jaren dat de heer Driesen, schoolopziener van het lager onderwijs te Tongeren, de registers en andere stukken der Bilsensche kamer ter leen vroeg, ze medenam en .... nooit weergaf. Na zijn afsterven beweerde de familie dat zij bedoelde stukken niet meer terug vondGa naar voetnoot1). Het zoekraken van zulke documenten is hoogst betreurenswaard; ik twijfel er niet aan, of ik had in de oude registers den naam van den schrijver der Menschwordingh en misschien nog andere min of meer belangrijke bijzonderheden aangetroffen. Wijlen Eduard Barthels, rentenier te Bilsen, een man vrij nauwkeurig met de geschiedenis en oudheden zijner gemeente bekend, had het geluk in het jaar 1888, zoo ik mij niet vergis, een register der Bilsensche rederijkkamer terug te vinden. Ongelukkiglijk klimt het niet hooger op dan 1788 en bevat het slechts rekeningen. Nu en dan komen er posten voor wegens het vertoonen van stukken, doch de vertoonde stukken worden niet genoemd. Aangaande de Menschwordingh vond ik er niets. Op mijn verzoek wendde dezelfde heer E. Barthels pogingen aan om den naam van den schrijver van ons stuk op te sporen. Volgens zijn schrijven zou dit mysteriespel het werk zijn van Jan Emerix, van Bilsen, die in 1660 auditeur werd bij de pauselijke opperrechtbank de Rota, te Rome, dit ambt in 1668 nêerlegde, naar Bilsen terugkeerde en er later overleed. Was dit bloote gissing, of waarop berustte deze meening? Barthels' vroegtijdig en onverwacht afsterven in 1889 belette mij nadere inlichtingen van hem te bekomen. Ik wensch hem de eer en | |
[pagina 95]
| |
de verantwoordelijkheid van zijn beweren over te laten; des temeer, daar mijn eigen nazoekingen het niet bevestigden. Het zou mij echter geenszins verwonderen indien eens, bij verdere onderzoeking, daaromtrent licht opdaagde. Kennen wij 's schrijvers naam niet, stellig is het dat de man het Nederlandsch uitstekend beheerschte en zulks laat blijken niet alleen in de geestdriftige lyrische ontboezemingen, maar ook in den dialoog en daar waar hij breedvoerig het geheim der menschwording poogt op te lossen. Zulke verheven poëzie doet beurtelings aan Vondel en aan Bilderdijk denken. Ja, De Menschwordingh verheft zich hoog boven het peil der gewone rederijkersvoortbrengsels zoowel in opvatting als in stijl en taalgebruik, ondanks het veelvuldig aanwenden van den accusatiefvorm op de plaats van den nominatief. Voor gansch de zeventiende eeuw ken ik geen enkel Zuid-Nederlandsch stuk dat met het Bilsensche mysteriespel op ééne lijn kan gesteld worden. De menschwording en de geboorte des Zaligmakers waren geliefkoosde thema's bij onze vroegere rederijkers. Hoe dikwijls deze stof behandeld werd, beken ik niet te weten; het ware overigens moeielijk na te gaan daar totnogtoe zoo veel rederijkerswerk onuitgegeven bleef. Uit den aanvang der achttiende eeuw, dus nagenoeg uit het tijdperk waartoe het Bilsensche stuk behoort, heb ik twee zulke bewerkingen voor mij liggen. De eene is: De Verlichte Waerheyt van Godts Vleesch gheworden Woordt in de Gheboorte Christi, door Cornelis de Bie, 1700, een langdradig stuk, gedurig afgebroken door zoogenaamde ‘Aenmerkinghen’ in proza, welke allerlei stichtelijke beschouwingen, overwegingen enz. bevatten. Het andere stuk draagt tot titel: Des Menschens Verlossinge door de geboorte van onzen Zaligmaeker Jesu Christi, door Joannes Baptista De Pape, Priester (te Kortrijk), 1715. Het bevat niets dan onbeduidend rederijkersgerijmel. Men behoeft slechts zulke voortbrengsels met de Bilsensche Menschwordingh te vergelijken om de buitengewone kunstwaarde van dit gewrocht te leeren schatten. Achter De Menschwordingh komen in het handschrift nog | |
[pagina 96]
| |
drie dichtstukjes voor: een ‘Dobbel Rondeel’ tot lof van het H. Sacrament des Autaars, een ander rondeel op den dood van Johannes den Dooper en eene vertaling van den lofzang Ave Maris Stella. Deze stukjes zijn van dezelfde hand als het mysteriespel en de inkt is ook dezelfde. Wie is P.H. aan het hoofd van het laatste vermeld? Het is mij niet gelukt achter dit geheim te komen. De keerzijden van het schutblad en de twee eerste bladzijden bevatten, in ander schrift, een latijnsch gesprek tusschen Anima en Corpus Damnatum, in strophen, ieder van vier op elkaar rijmende versregels. Het is een afschrift van de Visio Philiberti, toegeschreven aan Wouter Map en in onze middelnederlandsche letterkunde bekend als Van der Zielen ende van den Lichame. De tekst wijkt eenigszins af van dien welke in Th. Wright's Latin Poems attributed to Walter Mapes (1841) en in Edelestand du Méril's Poésies populaires latines antérieures au XIIme siècle (1843) voorkomt. Zooals het licht zal blijken, hebben wij in deze uitgave de oorspronkelijke spelling getrouw behouden.
Luik, Hooimaand, 1891. f. van veerdeghem. |