Seghelijn van Iherusalem, Vs. 5844 en vlgg. (uitg. Verdam).
Al doghe ic pine ende verdriet,
Ic hebs verdient ic bins wel weert.
So bid ic u (God) dat ghi mi sent
Dat ic mine misdaet geboete
Ende ic u geboeren moete.
In de Nalezing teekent de uitgever aan: ‘Met geboeren weet ik in dit vers geen weg’. Het zal volstaan, geloof ik, een enkele letter te veranderen, en voor b eene h te stellen, om de meening van den dichter duidelijk te maken.
De boetvaardige Seghelijn smeekt om tweevuldige genade: dat het gedane kwaad door zijn lijden vereffend worde, en dat hij in de toekomst Gods wet niet meer overtrede, hem gehoeren, d.i. hem gehoorzamen moge.
Antwerpen.
e. spanoghe.