Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 11
(1892)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdSeck (sick)!Als Kackerlack de Hal te Amsterdam binnentreedt, wordt hij door ‘de Vleyschouwers ghelijck van overal’ aangeroepen: ‘hy sick! hem sick! hou sick, myn Heer selje wat koopen? enz.’; de plaats is overbekendGa naar voetnoot1). Omtrent de beteekenis van dit sick bestaat verschil van gevoelen. Oudemans en Prof. Moltzer laten er zich niet over uit. De Heer Eymael beschouwt het als eene zuivere interjectie, gelijkstaande met ons pss! psst!, waarin de k een aanhangsel zou zijn, te vergelijken met de t in het op eene andere plaats van hetzelfde stukGa naar voetnoot2). Dr. Te Winkel ziet in (hem) sick! den ouden imper. sich van zienGa naar voetnoot3). En volgens den Heer Spanoghe is sick hetzelfde als zek, in Zuid-Nederland nog heden een zeer gewone uitroep, b.v. om een trekdier te | |
[pagina 32]
| |
doen stilstaan: ‘hou zek, d.i. houd, zeg ik!’Ga naar voetnoot1) De laatstgenoemde opvatting en verklaring behoeft nog eene kleine wijziging. Om de k te verklaren, behoeft men geene samentrekking uit zeg ik aan te nemen. M.i. is sek (want ook dit komt bij Bredero voorGa naar voetnoot2) of sik namelijk de tot een tusschenwerpsel geworden oude imperatief sec van seggen, dat in het Mnl. en nog lang daarna, o.a. blijkens de spelling secgen, in vele tongvallen met de oude dubbele (of liever lange) media (fri., fra., hd. g), niet met onze Nnl. spirans g(h) is uitgesprokenGa naar voetnoot3). De wisselvorm sik naast sek pleit hier niet tegen; althans indien men naar het hedendaagsch Amsterdamsch mag oordeelen, waarin eene gesloten è veelal tot ῐ verhoogd wordt; bovendien stond het woord, toen het eenmaal een tusschenwerpsel was geworden, welks verband met seggen niet meer gevoeld werd, bloot aan allerlei willekeurige wijzigingen. Zijdelings wordt deze verklaring bevestigd door de analogie van de twee woorden, die meestal met dit sek verbonden worden: hou (behalve bij Bredero nog op eene plaats bij Verdam II, 181, en in het hedendaagsche Vlaamsch) en hort (in de Noordnederlandsche volkstaal: hort sek tot een trekdier); deze zijn evenmin vanouds interjecties, maar de versteende imperatieven onderscheidenlijk van houden, stilstaan (Mnl. hout, hd-.nnl. halt) en van horten, (voort)rijden.
Leiden, Mei 1891. j.w. muller. |
|