Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 2
(1882)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtvrij
[pagina 11]
| |
Naschrift.Door de welwillende tusschenkomst van Dr. Gallée, die zoo goed is geweest, mij, een kleine 14 dagen geleden, het, reeds in 1877 verschenen, 3de stuk van 't IIde deel der ‘Taalkundige Bijdragen’ toe te zenden, ben ik in staat gesteld kennis te nemen van een, in genoemd stuk pag. 102 te vinden, opstel, gevloeid uit de pen van Prof. Kern. In dit stuk komt ZHG. langs een anderen weg dan ik tot hetzelfde resultaat, namelijk: dat het ofstuop (afstôp) van Hêleand 984 volkomen in den haak is, en dus geen verbetering behoeft. Ten dienste van degenen, die, evenals ik vroeger, niet in 't bezit van 't bovenvermeld stuk der T.B. mogten zijn, deel ik mede dat de schranderste en veelzijdigste onzer taalgeleerden in genoemd opstel aanneemt dat het of 't welk in weinige Ags. en Os. ww. de kracht van be bezit, niet van denzelfden oorsprong is als het meer gewone of = Ndl. af. Het eerste acht hij uit oorspronkelijk abhiGa naar voetnoot1), het tweede uit api of apa geboren. Het eerste, uit abhi gesproten, of komt volgens Prof. Kern overeen met 't Lat. obGa naar voetnoot2), 't Slav. ob, 't Hd. ob (= Ndl. om); On. of en | |
[pagina 12]
| |
met dat of, 't welk in de bovenbehandelde Ags. en Os. ww. de beteekenis van be heeft. Het tweede uit apa (of api) geboren, komt overeen met het Goth., 't On. en Ndl. af, en met het gewone Ags. en Eng. of. Daar intusschen in 't Munchener handschrift, dat men voor 't oorspronkelijke houdt, niet ofstuop staat, maar afstôp en in dit handschrift zelfs of = indien met a, d.i. onder de gedaante van af voorkomt, zoo acht Prof. Kern zich niet gerechtigd dit af in afstôp voor een fout van den afschrijver te houden. ‘Er is,’ zegt hij, ‘geen reden te bedenken, waarom zich uit abhi niet evengoed af kon ontwikkelen als uit api en uit apa.’Ga naar voetnoot1) Op deze redeneering valt dunkt me niets af te dingen: afstôp is even juist als ofstuop. Nu is het uit api of apa geboren af in 't Ags. en ook in latere dialecten, b.v. 't Gron., geregeld of. Daar dus api en apa zoowel of hebben opgeleverd als af, en abhi zoowel af als of, zoo berust, indien ik mij niet vergis, onze overtuiging dat het of van ofstuop (= 't af van afstôp) niet uit api of apa is geboren, maar uit abhi, enkel en alleen op de eigenaardige beteekenis (= be = Lat. ob, etc.) | |
[pagina 13]
| |
die deze partikel in afstôp en in de overige dergelijke werkwoorden bezit. Mogt het nu blijken dat in een der oudere verwante taaltakken api of apa een praepositie had opgeleverd, die, met ww. zamengesteld, juist dezelfde kracht bezat als het of (af) van afstuop (afstôp) etc., dan zou men, dunkt mij, moeten erkennen dat dit of (af) = be ook wel uit api zou kunnen zijn ontsprongen. Nu heeft api inderdaad in een van de verwante taaltakken een voorzetsel opgeleverd dat, met werkwoorden verbonden, juist dezelfde kracht heeft als het eigenaardige Ags. en Os. of (af) = be. In 't Grieksch heeft namelijk, zooals Prof. Kern terecht opmerkt, api het voorzetsel ἐπί (epi) voortgebragt. En dit? Heeft, met werkwoorden zamengesteld, volkomen dezelfde kracht als of (af) in ofstuop (afstôp) en in de andere boven bijgebragte Ags. en Os. ww. Moest men b.v. de plaats uit Hêleand 984: Sô he thô that land afstôp =
Zoo hij doe dat land besteeg
in 't Grieksch overbrengen, dan zou men voor *afstapan geen gepaster werkwoord kunnen kiezen dan ἐπιβαίνειν (epibainein) en deze plaats zou luiden; ΕὐθὺϛGa naar voetnoot1) ἐπειδὴ γῆϛ ἐπέβη ϰ. τ. λ.
Hier wordt het intransitieve βαίνειν (= gaan) door zamenstelling met de partikel ἐπί (= api = Goth. en Ndl. af = Ags., Ouds. en Gron. of) volkomen evenzoo tot een transitief verheven, als de intransitieve, *stapan, gangan etc., met of (= af) in 't Ags. overgankelijk worden. Indien dan abhi en api beide af en of opleveren en een telg van api in 't Grieksch onder de gedaante van ἐπί juist dat doetGa naar voetnoot2), wat een telg van abhi in | |
[pagina 14]
| |
't Latijn onder de gedaante van ob (b.v. in ob-ire)Ga naar voetnoot1) = tot stand brengt - namelijk de intransitieven waarmee zij zijn zamengesteld tot transitieven verheffen - dan valt het dunkt me moeilijk, zonder kans van dwalen, bepaald te beslissen of het of (af), dat in de behandelde Ags. en Os. ww. dezelfde kracht heeft als 't Lat. ob in obire en als 't Grieksche ἐπὶ in ἐπιβαίνεινGa naar voetnoot2), uit abhi is geboren dan wel uit api. De zwarigheid om in dezen tot een beslissing te komen wordt er niet minder op, wanneer we zien dat ook het Goth. af (= api of apa), dat in de vele zamenstelsels geregeld de kracht van 't Nl. af (= weg) heeft, ten minste in één zamengesteld ww. de beteekenis van be bezitGa naar voetnoot3). Of moeten we bij dit Goth. ww., op 't voetspoor van Prof. Kern's schrandere opmerking voorttredend, dit Goth. af = be uit abhi geboren achten, of wel, volgens de door mij boven, naar de analogie van 't Gron. ofgap'pen, voorgestelde wijze uit af = apa verklaren?Ga naar voetnoot4). Hier komt nog bij: 1o. dat in 't Zend aipi (= api) juist de kracht bezit, die abhi en ambhi hebben, namelijk om, op, naar (na), naar toe: aipi tem varem = om den tuin; car = gaan, aipicar = nagaan, volgen; | |
[pagina 15]
| |
2o. dat Skr. api in zamenstelsels onder anderen ook erlangen, bemachtigen aanduidt evenals 't Ags. of = be; (Whitney Ind. Gramm. § 1077); ûh = vatten, api-ûh = bevatten = verstaan. 3o. dat ook het Litauensch apë = om is en in dezen, zooals meer, met 't Zend overeenkomt; en om en be liggen in beteekenis dicht bij elkaar: vergelijk omvatten en bevattenGa naar voetnoot1). Ware dit woord niet van api, maar van abhi afkomstig, dan zou het zeker wel niet apë luiden, maar abë; ten minste stemt met Oud-Ind. ubha, Gr. ἄμΦω en Lat. ambo, niet Lit. apù, maar abù overeen. Benfey en Fick stellen ook 't Lat. ob niet = abhi, maar = api. Volkomen zekerheid dat dit ob uit abhi, niet uit api is ontsprongen, hebben we, dunkt me, niet. Immers, indien apa in 't Lat. ab heeft kunnen opleveren, dan kon api - aangezien a in 't Lat. ook voor p wel in o overgaat: Skr. apas = Lat. opus - ook wel ob voortbrengen. Is 't Lat. ob werkelijk uit abhi voortgekomen, dan bewandelen 't Gri. en 't Lat. in dezen, zooals meer, zeer verschillende wegen: 't eerste toch is even kwistig met ἐπί (api) als 't laatste met ob (= abhi?) Achten we 't Goth, 't Ags. en Os. af (of) uit abhi gesproten, dan onderscheiden deze drie zich evenzeer van de beide Oost-Arische taaltakken ('t Oud-Ind. en Zend.) als 't Grieksch van 't Latijn, want abhi en aiwi (aibi) zijn als praefixen van ww. in 't Oud-Ind. en Zend. zeer menigvuldig; terwijl api en aipi in beide genoemde onverschoven talen als praefixen van ww. bijna even zeldzaam zijn als of (af) = be in 't Goth., Ags. en Os.Ga naar voetnoot2). In 't Slavisch is ob (obe) een lieveling. | |
[pagina 16]
| |
't Boheemsch, dat ik voor 't oogenblik alleen kan raadplegen, wemelt van ww. met het praefix ob, dat veelal om, over, maar ook wel = af = be is: obejeti = omgaan, een omweg maken; hlúti = liegen, obehlúti = beliegen; (vergelijk Zend. drujliegen, aiwi-druj = beliegen); léhati = zich leggen, obléhati = omlegeren = belegeren. Soms staat ob evenals 't Ags. of, gelijk met, Hd. er = Nedl. ver: obnovati = erneuern = vernieuwen = Gri. ἐπιχαινίζειν. Ofschoon apa, dat algemeen en ook door Prof. Kern voor den eigenlijken vader van af = weg wordt gehouden, in de verschillende verwante taaltakken zijn beteekenis zeer constant handhaaft, komt het ook wel eens zóó voor dat het sterk tot be nadert, of wel, zooals ook met abhi en api dikwijls het geval is, enkel intensief staat. Zoo is 't Oud-Ind. îksj = kijken, zien, Hd. beachten, en apa-îksj is niet afzien of wegzien, maar zien en = 't Hd. beachten. Vergelijk 't Hd. Absicht en absehen ± = ersehen in: ‘es ist schwer abzusehen’; ‘soviel ich absehen kann’; ‘sein Absehen worauf haben oder richten.’ Mogt iemand het bewijs, aan de Grieksche composita met ἐπί ontleend, minder afdoende vinden, omdat het boven aangevoerde ἐπιβαίνειν niet den acc. regeert, maar den genitief, dan is dat bezwaar licht weg te nemen. Immers wordt dat zamenstelsel met ἐπί (= api = af = of) reeds bij Homerus in de Odyssee (V. 50), bij Hesiodus etc. ook met den acc. verbonden, zoodat we in plaats van γῆϛ ook wel γῆν ἐπέβη hadden kunnen zeggen; een combinatie die, onder anderen, bij Herodotus voorkomt. Misschien is ook de accusatief waarmee de behandelde Ags. en Os. verba worden verbonden de latere plaatsvervanger van een meer bepaalden casus, die vroeger, toen de oorspronkelijke kracht der zamenstellende praepositie nog duidelijker werd gevoeld, door genoemde Ags. en Os. verba werd geregeerd.Ga naar voetnoot1). | |
[pagina 17]
| |
't Is wel bekend, en tevens zeer natuurlijk, dat werkwoorden, zoolang de kracht van 't voorzetsel waarmee ze zijn zamengesteld, nog niet is verdonkerd, dikwijls nog denzelfden casus regeeren waarmee de praepositie buiten de zamenstelling wordt verbonden. Niets is dan ook natuurlijker dan dat ἐπιβαίνειν in den tijd toen ἐπί, naar believen, nog zoowel vrij als met een ww. zamengesteld werd gebezigd, gewoonlijk den genitief bij zich had. Leerrijk is op dit punt b.v. Od. IX 83 ssqq.Ga naar voetnoot1). Wordt echter, ten gevolge van 't langdurig gebruik, de oorspronkelijke kracht van 't voorzetsel minder gevoeld, dan wordt, en werd van zeer vroege tijden af, dikwijls de meer bepaalde casus door den algemeenen, bij uitnemendheid adverbalen - om met GaedickeGa naar voetnoot2) te spreken - naamval (den acc.) vervangen. Een met deze verdonkering der oorspronkelijke beteekenis veelal gepaard gaand verschijnsel, het klemloos worden der praepositie, vertoont zich ook bij de boven bijgebragte Groninger met of zamengestelde verba ofgap'pen en ofgron'den. Hierdoor | |
[pagina 18]
| |
ontstaat er een zeer duidelijk verschil tusschen of'gappen en ofgap'pen: ‘Doe hest van daoge al vrij wat of'gapt’ = Gij hebt van daag al vrij wat afgegaapt = G.h. al vrij wat gapens afgedaan; maar: ‘Hij ken de brogge nijt ofgap'pen’ = niet begapen. Denkelijk was in de met of (af) = be zamengestelde Ags. en Os. verba de partikel ook reeds toonloos geworden. De onscheidbaarheid maakt het zeer waarschijnlijkGa naar voetnoot1). Ten slotte wil ik nog de aandacht vestigen op het merkwaardig verschijnsel dat, terwijl in andere woorden als staf, laf, kaf, maf, draf, straf, graf etc. de Groningers, zoover mij bekend, steeds de korte a handhaven, zij die in of steeds tot o verplompenGa naar voetnoot2). Ook in 't Ags., Os. en Ofri. is dit zoowat 't eenige woord dat voor f de a door o vervangt. De woorden die in 't Groningsch voor de f de a handhaven, hebben in 't Ofri. gewoonlijk e (stef, gref), in 't Ags. ä (stäf, gräf). Gelijk 't Ofri. in plaats van of (af) enkel ef heeft, evenzoo 't Ags. soms äf naast of. Hier valt nog vrij wat te onderzoeken, waarvoor echter meer tijd noodig is, dan ik beschikbaar heb.
Kampen, 24 Januari 1882. j. beckering vinckers. |
|