| |
Nieuwe uitgaven
Beiträge zur Bücherkunde und Philologie August Wilmanns zum 25. März 1903 gewidmet. (Leipzig, Otto Harrassowitz 1903, 4o (551 S. 28 M.)
In het feit dat Dr. Wilmanns, de directeur-generaal van de Koninklijke Bibliotheek te Berlijn in het verleden voorjaar zijn 70en verjaardag herdacht, hebben een aantal Duitsche bibliotheek-ambtenaren aanleiding genomen om een bundel van 36 wetenschappelijke opstellen saam te brengen.
Het ligt niet op den weg van dit tijdschrift te vermelden wat daarin voorkomt op het gebied der philologie, der geschiedenis en der wijsbegeerte, kortom datgeen wat niet behoort tot den engeren kring van het boek- en bibliotheekwezen. Ook dan blijft er nog genoeg over, dat, al betreft het in de voornaamste plaats de boekenwetenschap van onze oostelijke buren en in het bijzonder van de Koninklijke Bibliotheek zelf en eenige harer collecties, wel eenige nadere beschouwing waard is. Ik bepaal mij tot enkele aanhalingen uit dat, wat bij het doorlezen mijn aandacht trok.
De eerste bijdrage, die daartoe aanleiding geeft is die van M. Perlbach over Die Berliner Doubletten von 1697 in der Universitäts-Bibliothek zu Halle (S. 15). Daar nl. berusten twee werken: Matthei Ornei Seelarzneybuch, Frankf. 1553 [sic] en Strada De bello belgico, Rom. 1647, afkomstig van Johan Maurits, den Braziliaan, den stichter van het Mauritshuis te 's-Gravenhage. De inscriptie op het titelblad van de Strada luidt: Maurice P. de Nassau Muden den 6. Jan. 1673. Dit bevestigt het ook van elders bekende feit, dat hij, die in de hachelijke jaren 1672 en 1673 legercommandant was, destijds bij Muiden post gevat had.
Een leerzaam opstel is dit hetwelk Paul Hirsch schreef over ‘Die Kriegssammlung’ der Königlichen Bibliothek zu Berlin. (S. 97).
Keizer Wilhelm nam zelf het initiatief om de literatuur over den Fransch-Duitschen oorlog van 1870/71 bijeen te brengen Hij droeg dit op aan Louis Schneider, zijn voorlezer, die vroeger als acteur, zanger en regisseur aan de Opera te Berlijn werkzaam was geweest. Hoewel ook letterkundig niet geheel zonder verdiensten, bewijze zijn tekstomwerkingen van een paar van Mozart's zangspelen en zijn Geschichie der Oper und des Königlichen Opernhauses zu Berlin, heeft de uitkomst bewezen, dat hij toch voor boekencollectionneur niet de noodige faculteiten bezat. Schneider gaf aan de Behr'sche Verlagsbuch-handlung last de desbetreffende nieuw verschenen werken ter inzage te zenden. Zoo werd aangekocht hetgeen overal elders ook te verkrijgen en later gemakkelijk te vinden zou zijn. Maar hetgeen juist de waarde verleent aan een speciale collectie, strooibiljetten, straatliedjes, private drukken, overdrukjes, al die ééndagsvliegen en onwetenschappelijke drukwerkjes, ieder op zichzelf van heel weinig beteekenis, maar die, in hun verband en samenhang beschouwd, toch zulk een treffelijk materiaal leveren voor de reconstructie van het gebeurde, dat alles bleef buiten de verzameling. Schneider had ofwel geen oog voor de waarde daarvan, ofwel hem ontbraken de kanalen, om ze op het spoor te komen.
In weerwil daarvan nam de omvang der ‘Kriegssammlung’ steeds toe; zij groeide den beheerder boven het hoofd en daarin zal wel de oorzaak gezocht moeten worden, dat de keizer haar in 1873 aan de Koninklijke Bibliotheek ten geschenke aanbood, die zelf reeds vrij wat literatuur over dit onderwerp had en zoodoende in het ongewenscht bezit van heel wat doubletten kwam.
Ik noemde dit opstel leerzaam, omdat hier voor de zooveelste maal aangetoond wordt dat het bijeenbrengen van een
| |
| |
boekverzameling lang niet zoo gemakkelijk is, als het lijkt aan het buiten het vak staande publiek. Het is niet voldoende zulks over te laten aan den boekhandel alleen; men moet met fijnen speurzin begaafd zijn en zelf aan den arbeid gaan. En ook hierom is dit opstel leerzaam, omdat gewezen wordt op de noodwendigheid te verzamelen de ephemere literatuur over een onderwerp, die een week na haar verschijnen al reeds moeilijk en jaren later in het geheel niet meer te vinden is. Ik wijs daarop met des te meer nadruk, omdat daaraan door de beheerders van onze boekerijen over het algemeen te weinig aandacht geschonken wordt tot schade van den toekomstigen historicus, wanneer het heden eenmaal verleden zal zijn geworden.
Zur Musiktypographie in der Inkunabelzeit geeft Hermann Springer aanteekeningen (S. 173). Het oudste boek met muziek in boekdruk is een Missale romanum, in 1476 door Ulrich Han uit Ingolstadt gedrukt. Als oudere vijftiende eeuwsche muziekboekdrukkers worden genoemd: Georg Reyser uit Würzburg, Michael Wenszler te Bazel en Peter Schöffer te Mainz.
Die kleine Studie verdient als ein wertvoller Beitrag zum ältesten Notendruck allgemeine Beachtung. Dat oordeel van Dr Wolf in het Zeitschrift der internationalen Musikgesellschaft wekte bij mij verwachtingen, die niet beantwoord werden. Ik zeg hier niet, dat de beschouwingen van Springer onjuist zijn, hetgeen ik niet mag, omdat ik de origineelen niet gezien heb en Springer zich over de techniek niet uitlaat; ik stel hier slechts de mogelijkheid, dat de muzieknoten met behulp van schablonen op de reeds gedrukte balken, laat ik het noemen, ingeteekend werden. In dat geval hebben wij dus niet te doen met typendruk en de prioriteit daarvan voor Duitschland te vindiceeren zal, schijnt het wel, schrijvers bedoeling te zijn, omdat hij zijn muziekdrukkers ten tooneele voert als voorgangers van Ottaviano dei Petrucci. Ik kan mij daaromtrent, zoo ik zeide, bij ontstentenis der bronnen geen oordeel vormen. Is echter mijne veronderstelling juist, dan zouden er moeielijkheden verklaard kunnen worden, waar ik nu een vraagteeken zet, b.v. dat de virgae in Reyser's Missale van 1482 een eenigszins flinker karakter vertoont dan in diens Missale van een jaar te voren. - Ten onrechte hecht Springer weinig gewicht aan de vraag, wat of eerst gedrukt zij, de balk in rooden of de noten in zwarten inkt; es ist technisch von geringem Belang. (S. 176). Zulks is onjuist; er kunnen, aangenomen dat beide inderdaad typografisch zijn afgedrukt, niet geheel onbelangrijke gevolgtrekkingen uit afgeleid worden. Springer's oordeel spruit voort uit een gebrekkige kennis van het wezen der typographie, waarvan hij ook elders (S. 179) blijk geeft. Het Missale iuxta ordinem et veram rubricam Halberstatensem moet gedrukt
zijn door Peter Schoeffer, omdat daarin gebruikt wordt diens missaal- en het psaltertype. Alsof uit het gebruik van dezelfde lettertypen in twee verschillende boeken besloten zou mogen worden tot een zelfden drukker! Eerst dan mogen wij dit, wanneer bekend is, dat een drukker nooit ofte nimmer zijn letter geleend heeft aan een confrater; eerst dan mogen we dit, wanneer we weten, dat die drukker tevens lettergieter was en wel alleen en uitsluitend voor eigen behoef. Hoe lang zal het nog wel duren, eer dit valsche denkbeeld bij bibliografen afgedaan heeft?
Over hetgeen Johannes Luther vertelt aangaande Die Ansänge des Klischee (S. 181), kan ik met meer instemming spreken. Schrijver noemt het cliché een Duitsche uitvinding uit het laatste kwartaal der zestiende eeuw, niet onmogelijk te Frankfort a.d. M. geschied. Voor onze Nederlandsche bibliographie is het onderwerp uitermate belangrijk. Die uitwendige herkenningsteekens onzer zeventiende-eeuwsche boeken, met Blaeu- en Elzevier-drukken bovenaan, behooren tot dat onderwerp. De initialen, koplijsten en sluitstukken, door hen gebruikt, zullen wel vervaardigd zijn door een procédé, dat onder het begrip ‘cliché’ valt. Wat dat procédé was, zegt Luther niet. Mag ik hem wijzen op hetgeen Firmin Didot daaromtrent schrijft in zijn Essai historique et bibliographique sur l'histoire de la gravure sur bois, Paris 1863, col. 119/120? Daaruit blijkt tevens, dat niet aan Duitschland, maar aan Frankrijk de eer dezer uitvinding toekomt en wel een tijd vroeger dan hij meent. Wat hier te lande
| |
| |
bekend was als opgeslagen kapitalen, in Duitschland als ‘vff holtz gegoszene Buchstaben,’ in Frankrijk, als ik het wel heb, als ‘grosses lettres,’ is door deze techniek gemaakt.
Met belangstelling zie ik de aangekondigde studie van Luther over dit onderwerp te gemoet, waarvan dit artikel maar een prolegomenum is.
In de bovenstaande regels deelde ik een en ander mede uit den rijken voorraad, in de Beiträge geboden. Toch hadden wij nog meer gewenscht. Over het eigenlijk gezegde bibliotheekwezen werd geen enkel artikel opgenomen. Niets over bibliotheeks-administratie, catalogiseering en systematyseering, inrichting van kasten en nummering, over bibliographisch werkapparaat, over het onderhoud van boeken, over de benoembaarheid tot wetenschappelijk ambtenaar, over dagen en uren van boekengebruik, over de vraag of en zoo ja in hoe verre ambtenaren het publiek in hun onderzoekingen behulpzaam mogen zijn, en wat dies meer bij. Ook daarover zou, dunkt me, nog wel wat mede te deelen geweest zijn, juist omdat Duitschland zulks oneindig veel beter geregeld heeft dan Nederland.
In dit van hoogerhand regelen liggen echter gevaren. Wat Schwenke mededeelt Zur älteren Geschichte der Berliner Königlichen Bibliothek (1687-1698) (S. 2) is de aandacht waard. De Groote Keurvorst had beslist (Jan. 1688) zijne boeken uniform te laten binden in rood leer met vergulden rug. In aanmerking genomen, dat de keurvorstelijke bibliotheek gedeeltelijk uit veel oudere collecties bestond, is het te begrijpen, dat de toenmalige bibliothecaris Christoph Hendreich zeer ernstige bezwaren had tegen het mutileeren van o.a. zooveel origineele zwijnsleeren banden uit de zestiende eeuw. Zijn protest baatte niet. Met luttele wijzigingen werd de herbinding uitgevoerd. Noch mehr als die Verunzierung der besseren Einbänden müssen wir die Vernichtung oder Verwischung der Merkmale beklagen, die geeignet gewesen wären, uns über die Herkunft der Bücher und damit über die Vorgeschichte der Bibliothek und der in sie gelangten Sammlungen aufzuklären, klaagt Schwenke.
Ik wil met deze aanhaling dit overzicht besluiten. De feestbundel, samengesteld ter huldiging van het hoofd der Koninklijke Bibliotheek, geeft uit den aard der zaak slechts weinig van belang voor de Nederlanden, veel dat van beteekenis is voor de boekenkennis in Duitschland.
Overveen.
J.W. Enschedé.
| |
Nachbilding der im Jahre 1902 noch erhaltenen eigenhändigen Briefe des Benedictus Despinoza, herausgegeben von W. Meijer, Haag, 1903.
De heer W. Meijer, bekend door zijn studiën over en vertalingen van verscheidene werken van Despinoza, geeft thans al zijn nog aanwezige brieven en minuten van brieven in facsimile uit. Het is niet enkel een photographische reproductie, maar de uitgever heeft getracht in alle opzichten het origineel zoo getrouw mogelijk weer te geven; het papier is in vorm, kleur en dikte juist hetzelfde als dat der brieven, elk scheurtje, elk vouwtje, de zegels, de poststempels, alles is zoo getrouw mogelijk nagebootst, zoodat men meenen zoude het origineel zelve voor zich te hebben. Technisch is de reproductie schitterend geslaagd.
De heer Meijer voegde een transscriptie, een Nederlandsche, een Duitsche en een Engelsche vertaling en Duitsche ophelderende noten hierbij. Het geheel, in smaakvollen leeren band, maakt een flinken indruk. De prijs, fl. 25 is niet hoog.
P.C.M.
Zooals wij reeds aangekondigd hebben, zal in November bij A.W. Sijthoff, te Leiden, verschijnen: het Breviarum Grimani, uit de Bibliotheek Di San Marco te Venetië, uitgegeven door Dr. S.G. de Vries, bibliothecaris der universiteitsbibliotheek te Leiden.
Dit werk zal worden een volledige reproductie van het origineel en evenals dit bevatten: 300 bladen in kleuren, 1268 bladen in één kleur.
De eerste zullen de reproductiën zijn van de prachtige miniaturen, en de laatste die van den tekst, welke met ornamenten is versierd.
De bladen worden door sterke beschut- | |
| |
tende passepartouts omsloten, zoodat ze in portefeuille bewaard kunnen blijven, zooals ze worden geleverd.
Het werk zal verschijnen in 12 afleveringen, bevattende elk ongeveer 25 gekleurde, en 110 éénkleurige (getinte) platen; het zal binnen 6 à 8 jaar compleet zijn.
De prijs per aflevering bedraagt ƒ 120.-.
| |
Vte de Spoelberch de Lovenjoul. - Bibliographie et Littérature (Trouvailles d'un bibliophile). Paris, H. Daragon 1903.
Zeker geen bibliophiel van beroep, maar een - en dit is bijna zonder ironie gezegd - bij de genade Gods, is burggraaf de Spoelberch de Lovenjoul. Zijne werken over Balzac, Musset, Georges Sand zijn aan de fijnproevers der bibliophilie en de ‘nieuwsgierigen’, die ook de geringste bijzonderheid der letterkundige historie, niet zonder belangstelling laat, wel bekend. Man van smaak, is hij ook een man van fijnen speurzin en breed begrip. Zijne vondsten zijn niet meer te tellen en hij weet die voor te stellen, te groepeeren en met vernuftige commentaria aan te vullen, zoo dat er steeds een of ander hoofd- of onderdeel van den arbeid zijner beroemde clienten door uitgelegd en opgehelderd wordt Het onderhavige boekje brengt o. a opstellen en opstelletjes over les Poësies de Théophile Gautier, mises en musique, ten bewijze dat ook de Fransche musici niet zeer nauwgezet zijn bij het gebruik (of misbruik) maken van poëzieteksten, die zij, zonder eenig gewetensbezwaar verhanselen en verknoeien, waar dat in hun bedrijf te pas komt; eene chronologische lijst der werken van Prosper Mérimée, met inbegrip van wat in dezes OEuvres complètes niet werd opgenomen; verloren geraakte of onbekend geworden verzen van Marceline Desbordes-Valmore, tot vaststelling harer verhouding tot Henri De la Touche; proza van Ch. Nodier en Ch. Baudelaire. Van den laatste een pittig stukje, teruggevonden in een lang verscheiden blaadje, Echo des Théâtres, van 1846, waarin in op geestige wijze en met jeugdigen overmoed den beroemden Honoré de Balzac, zijne grootspraak, zijn nooit gedelgden schuldenlast en zijne nei ging om anderen aan zijne letterkundige faam en... zijne stoffelijke belangen dienstbaar te maken doorgehaald worden.
D. l. M.
| |
Ernst Voullième. - Der Buchdruck Kölns bis zum Ende des fünfzehnten Jahrhunderts. Bonn, H. Behrendt. 1903.
In opdracht der ‘Gesellschaft für Rheinische Geschichtskunde,’ bewerkte E. Voullième, bibliothecaris aan de Koninklijke Bibliotheek te Berlijn, deze bibliographie der Keulsche incunabelen, waaraan hij, naar hij in de inleiding getuigt, ‘fast 10 Jahre lang den grössten theil (seiner) dienstfreien zeit gewidmet (hat).’ De vrucht van dien onverpoosden arbeid is het statige boekdeel, sober maar smaakvol van uitvoering, dat thans voor ons ligt.
In de rij der drukplaatsen van incunabelen bekleedt Keulen misschien den vierden maar zeker den vijfden rang. Vóór haar komen Mentz, Bamberg, Straatsburg en zeer waarschijnlijk - al staat dat nog niet vast - het klooster Subiaco, nabij Rome, waar twee Duitschers, Konrad Sweynheym en Arnold Pannartz, einde 1464, hun eerste boek, een Donaat, in het licht zonden.
De eerste van wien met zekerheid bekend is dat hij te Keulen gedrukt heeft is Ulrich Zell, uit Hanau, en het vroegste produkt zijner persen een Cicero: De officiis libri tres, ca. 1465. Op hem volgen: Arn. Therhoernen (eerste bekende druk: 1470); de drukker van den Dictys (1470); de drukker van den Dares (1470); de drukker der Albanus-legende (1473); Joh. Koelhoff I (1472); de drukker van den Augustinus de Fide (1473); de drukker van den Flores Augustini (1473); Nic. Goetz (1474); de drukker van den Albertus Magnus (1474); Goswin Gops (1475); Barth. v. Unckel (1475); Konr. Winters (1475); Petrus de Olpe (1476); Joh Guldenschaiff (1477); Ger. Ten Raem de Bercka (1477); de drukker van den Dialogus Sal. et Marc. (1278); Heinr. Quentell (1479); Joh. de Bel (1481); de drukker van den Augustinus de virginate (1482); Ludwig von Reuchen (1483); Theodoricus (1485); Konr. Welker (1486);
| |
| |
Pet. Terhoemen (1486); Joh. Koelhoff II (1493); Herm. Bungart (1494); Joh. v. Landen (1496); Retro Minores (1497); Cornelius v. Zyrickzee (1498).
Omtrent al deze typografen, hunne herkomst, hunne levensgeschiedenis, hunne techniek, de door hen gebruikte typen, brengt de schrijver een rijk materiaal. Hunne drukken, ten getale van niet minder dan 1271, beschrijft hij uitvoerig, met inachtneming van de door Milchsack in Petzholdtz Anzeiger, 1882, voor het catologiseeren van incunabelen aanbevolen regelen. Ook over het karakter der vroegste Keulsche literatuur strekte zich zijn onderzoek uit: zij is een getrouw spiegelbeeld der Universiteit ‘neben der sie emporgewachsen is’. Als deze is haar karakter overwegend theologisch; en de te Keulen gedrukte incunabelen moeten voor niet minder dan de helft bij de theologie worden ingedeeld. Onder de andere helft vindt men werken op ieder wetenschappelijk gebied, t.w. philosophie en paedagogiek 12, 6 %; staats- en rechtswetenschap, 7 %; mathematiek, astronomie, 0, 8 %, natuurwetenschap, geneeskunde, 1, 3 %; geschiedenis, aardrijkskunde, 2, 6 %; rhetoriek, stilistiek, 2, 3 %; Latijn, grammatika, 10 %. - De volksliteratuur ontbreekt geheel. Wat de taal der Keulsche drukken aangaat, zijn met inbegrip van enkele werken met grammaticale inhoud, waarin Duitsche of zoogezegde Duitsche zinnen voorkomen, bijna 96% in het Latijn, en slechts 4% in het Duitsch.
Niet het minst belangrijke in het belangrijke werk is het hoofdstuk over die Anfänge der Kölner Büchercensur. Reeds in 1478 zijn de Keulsche burgervaderen in de weer om ‘rait ze halden up die ghene, die den dyalogum concipiert ind haint doin drucken,’ en in den loop des tijds zien wij de wereldlijke en de kerkelijke overheid een streng toezicht oefenen op de produkten der Keulsche typographen. Maar veel baatte het niet, ook al beval omstreeks 1479 de Universiteit de drukkers voortaan hare goedkeuring voor hunne uitgaven aan te vragen. Van de 14 boekdrukkers die van 1479 tot 1486 te Keulen werkzaam waren, blijken er slechts 6 den eisch der Universiteit te zijn nagekomen
De monographie van Ernst Voullième over de Keulsche incunabelen is een werk van taaie volharding en van schranderen onderzoekingsgeest, dat wij met ingenomenheid begroeten.
D. l. M
| |
Vlaamsche Mie. -
Binnenkort zal in München de eerste Duitsche vertaling verschijnen van een werk van den bekenden schrijver van Robinson Crusoe, De Foe, n.l. van ‘Moll Flanders’ waarvan de eerste Engelsche uitgave in 1722 gedrukt werd. Het is misschien niet ten onpas er hier de aandacht op te vestigen dat er ook een Nederlandsche vertaling van bestaat, die reeds in 1752 is uitgekomen. Zoover ik weet kennen de Nederlandsche bibliografen het echter niet als een vertaling van een werk van De Foe. De titel is: ‘De levensgevallen en bedrijven van Vlaamsche Mie, welke zich door haar gedrag en wisselvalligheden in Engeland zeer berucht gemaakt heeft. Gepaart met de Levensgevallen en bedrijven van Yrsche Beth. Niet min zonderling om hunne verscheidenheid. Beide ware gebeurtenissen. In Londen veel malen herdrukt, en om hunne zeldzaamheid uit 't Engelsch vertaalt te Amsterdam, bij Steven van Esveld, 1752.’
P.C.M.
| |
Leopold Delisle. -
Den 3en November van het vorige jaar vierde, zooals men weet, Delisle zijn 50jarig ambtsfeest aan de Bibliothèque Nationale te Parijs. Dien dag zoude hem, namens zijn tallooze vrienden en vereerders, een bibliographie zijner werken aangeboden worden; doch door allerlei omstandigheden moest het uitgesteld worden en eerst den 8en Maart 1903 kon de plechtigheid plaats vinden. Een verslag hiervan is thans verschenen: Congrès International des Bibliothécaires. Jubilé de M. Léopold Delisle. Réunion du 8 Mars 1903. Discours et Adresses. Paris 1903. Het bevat een inleiding van de hand van Henry Martin, de redevoe- | |
| |
ringen van E. Picot, van Henry Martin, het antwoord van den jubilaris en de verschillende gelukwenschen van corporaties en personen, die Delisle bij zijn jubilé ontving en die evenveel getuigen zijn van de achting en eerbied die hij overal geniet.
P.C.M.
De Levensberichten van afgestorvenen medeleden van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde 1902-03 bevatten: p. 141-9 een levensbericht van Dr. G. van Vloten, den aductor interpretis legate Warneriani aan de Leidsche Universiteitsbibliotheek, van de hand van prof. de Goeje.
Van de firma Martinus Nijhoff ontvingen wij de drie door haar tot heden uitgevoerde facsimile-uitgaven naar oude Nederlandsche volksboeken.
Ulenspiegel. Van Ulenspieghels leven en schimpelijcke wercken en wonderlijcke avontueren. Antw., M. Hillen van Hoochstraten, c. 1512, met houtsneden. 4o. (ƒ 4.-).
Het eenig bekende exemplaar van dezen eersten Nederlandschen druk van den Tijl Uilenspiegel, welke voor zoover men weet, aan alle andere uitgaven in andere talen verschenen, voorafgaat; het origineel berust in de Koninklijke Bibliotheek te Kopenhagen.
De aan dat exemplaar ontbrekende bladen (C 2-C 3) werden voorloopig vervangen door den correspondeerenden tekst genomen uit de uitgave welke in 1575 te Antwerpen bij Jan van Ghelen verscheen. Het eenig bekende exemplaar van dezen laatsten druk berust in de Koninklijke Bibliotheek te Berlijn.
Dat Leven van Kunera Dit boecxken vercoopt men in die stadt van Renen. Z. pl. en j. (c. 1515). (ƒ 2.75).
Het tot heden eenig bekende exemplaar behoort aan de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage.
Een seer ghenoechlike ende amoroeze historie vanden eedelē Lantsloet en̄ die scone Sandrijn, Gouda, Govert van Ghemen, (c. 1486). Naar het unicum uit de Stadsbibliotheek te Lubeck, dat reeds door Hoffmann von Fallersleben (Horae Belgicae, V, 1-44) werd uitgegeven. (ƒ 2.50).
Deze drie facsimile's houden de faam hoog van den bekenden Haagschen uitgever, wiens belangstelling voor onze nationale bibliographie niet genoeg geroemd kan worden.
| |
Het bedrijf der Enschede's. Voordracht gehouden door M. Joh. Enschedé op 19 Juni 1903 ter gelegenheid van de aanstaande viering van het 200-jarig bestaan van het bedrijf. (Haarlem). Joh. Enschedé en Zonen, 1903. 48 blz. 8o. En
Catalogus van voorwerpen betrekking hebbende op de geschiedenis van het bedrijf der firma Joh. Enschedé en zonen en van de voortbrengselen van de verschillende takken harer werkzaamheid, tentoongesteld ter gelegenheid van het 200-jarig bestaan van het bedrijf der firma op 21 Juni 1903. Joh. Enschedé en Zonen. Haarlem, 1903. 78 blz. 8o.
Beide werkjes zijn een gepaste herinnering aan het heuglijke feest waaraan wij in een vorig nummer eenige woorden hebben gewijd. De catalogus vooral is typografisch fraai uitgevoerd en doet de bekende firma alle eer aan.
Renée Pingrenon. Les livres ornés et illustrés en couleur depuis le 15e siècle en France et en Angleterre. Paris, H. Daragon, 8o.
Dom Ursmer Berlière. Aux Archives Vaticanes. Bruges, 1903. 8o.
G. Zech-Du Biez. Les Almanachs belges. 6e fasc. Van blz. 319 tot 384. Bevat de voortzetting der Brusselsche Almanakken, tot hiertoe reeds 429.
Dr. Ad. Keysser. Mitteilungen über die Stadtbibliothek in Coeln. 1602-1902. Führer für ihre Besucher. Zweite erweiterte Aufl. Coeln. 1903.
Ontvangen ter bespreking:
H.E. Greve. De bronnen van Carel van Mander voor ‘het Leven der doorluchtighe Nederlandtsche en Hoogduytsche Schilders.’ Den Haag, 1903.
| |
| |
J.J. Van Toorenenbergen. Marnixiana anonyma. Nieuwe verscheidenheden uit en over zijne nalatenschap. Den Haag, 1903.
J. Duff Brown. Manual of Library Economy. London, Scott, Greenwood & Co. 1903.
William Morris. Kunst en Maatschappij. Amsterdam, A.B. Soep, 1903.(Ontvangen: prospectus, bij van Ipenbuur en Seldam gedrukt met de Grasset-letter en Morris' omlijstingen).
|
|