de kopij ook nog slechte gevolgen. Als in eene bladzijde die mooi gezet is, met evenwicht en in harmonie, zorgvuldig gespatieerd, een zin veranderd wordt, schiet er gewoonlijk niets over om die bladzijden in typografisch opzicht weer goed te krijgen, dan ze gansch opnieuw te zetten, hetgeen buitengewone kosten veroorzaakt, waarvan de schrijver zich niets aantrekt, die de drukker niet dragen kan, en dan gedeeltelijk en zooveel mogelijk vermeden worden door de verlangde verbeteringen in den tekst aan te brengen, zoo goed en zoo kwaad als het gaat, door eenige regels te laten verloopen, en dat bijna immer ten koste van het goed uitzicht der bladzijde.
Veel erger nog is dit: de drukker wetende dat de schrijver op zijne proeven toch alles het onderste boven zal werpen, zoodat van zijn werk weinig of niets overblijft, acht het overbodig zijn tijd te verspillen in nutteloos toezicht, leest dan ook vluchtig eene eerste proef om de grofste fouten te verwijderen, zonder nauwkeurig na te gaan of zijne werkgezellen volmaakt zetsel geleverd hebben. En naar gelang de schrijver zich meer recht aanmatigt veranderingen aan den tekst te brengen, vermindert de verantwoordelijkheid van den drukker; en daar, aan den anderen kant, de schrijvers, hoe geleerd ook en ervaren in hun vak, niet altoos bijzondere kennis van het boekdrukbedrijf bezitten, is de uitslag van die samenwerking, waarin de eene zich al te veel op den anderen betrouwt, noodzakelijkerwijze gebrekkig.
Om onberispelijk werk te bekomen moet de drukker instaan voor gansch de stoffelijke uitvoering, maar de schrijver moet hem ook volmaakte kopij leveren.
Het is niet voldoende waanwijs die stelling vooruit te zetten, zij dient ook verklaard en toegelicht te worden, en daartoe is het noodig in eenige algemeene technische beschouwingen te treden. Een volledig stel drukletters (letterkas), hoofdletters en geteekende letters inbegrepen, bevat niet minder dan 159 letterstaafjes waarvan de lengte (letterhoogte), de hoogte (letterkorps) en de breedte (letteroog) nauwkeurig bepaald zijn volgens eene vaste maat: het drukkerspunt.
De verhouding dier afmetingen wordt bepaald niet alleen door den aard der letter (breede, smalle, halfvette, vette, enz.,) maar ook door de lettersoorten (als daar zijn: lange letters: l, t, i, breede letters: m, w, ronde letters: o, a, e, s, middelmatig rechte letters: n, v, u, enz. enz.) en daarenboven nog door den afstand van het middenpunt der eene letter tot het middenpunt der andere, welke, bij elke letterkoppeling tot een oogstreelend geheel moet leiden, zoodat de letterteekenaar niet alleen den vorm van elke letter in het bijzonder bestudeeren moet, maar nog de afmetingen van elk der 159 bovengemelde teekens moet vergelijken met die der 158 overigen.