Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen. Jaargang 1
(1903)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 266]
| |
Moderne bibliothekenII
| |
[pagina 267]
| |
bewaard, kan reeds in de achttiende eeuw op een schat van om en bij de 4000 handschriften wijzen; maar leverde, behalve voor de stadsregeering, weinig of niets belangrijks op, en eerst in 1795 is er spraak van een voor het publiek toegankelijke bibliotheek. Zij was gevestigd in het ‘Schuttershuis.’ Haar eerste wording had zij te danken aan de velerhande onteigeningen, waartoe het Decreet der Conventie, g Vendémaire, jaar IV, bij verdrag te Campo Formio twee jaren later door Oostenrijk erkend, en hetwelk tot inlijving van de Nederlanden bij de Fransche Republiek besloot, inzonderheid tegen kerken, kloosters en geestelijken hier te lande het sein gegeven had. In 1799 sloeg de Municipale Raad van Mechelen de boekerijen van het Groot Seminarie en van de Karmelieten aan en maakte zich tevens meester van de verzamelingen toehoorende aan Kanunnik de Trieu, Louis Faydherbe en Karel Wapenaert, alle drie priesters, die tot deportatie verwezen werden, maar er aan ontsnapten. Onder de ingezetenen, aan wier vrijgevigheid zij sindsdien, gelijk trouwens het geval is met de meeste boekerijen in ons land, haar verdere uitbreiding heeft te danken, verdient wijlen Armand Perceval bijzondere vermelding. In 1855 schonk hij de Bibliotheek 125 boekdeelen, ongerekend het Antiphonarium van Margaretha van Oostenrijk, dat inderdaad een onschatbaar stuk mag heeten. Terwijl nog andere begiftigers den reeds bestaanden boekenschat niet zelden met groote mildheid aanvulden, kocht de Stad, op veilingen en dergelijke, boeken en documenten, waarvan er vele van zeer wezenlijke waarde voor de kennis van de geschiedenis van Mechelen en de Mechelaren zijn. Het ‘Schepenhuis’ in 1874 opgetrokken en onder welks dak het Stadsarchief en de Stadsbibliotheek geborgen zijn, is, door de gebeurtenissen, waaraan het in den loop des tijds getuige was, een gebouw, zooals men er geen beter kiezen kon met den geest der dingen strokende, die er den dag van heden worden bewaard. In 1474 nam de Groote Raad, ontstaan uit den onophoudelijken strijd tusschen het volk en de oligarchie der burgers, in het Schepenhuis, van dan af tot Raadshof herdoopt, zijn intrek. In 1618 verhuisde de Raad, die weldra in niets anders meer dan rechtszaken recht tot spreken had, naar de gewezen woning van Margaretha van Oostenrijk, heden in Gerechtshof herschapen, zoodat het Schepenhuis geruimen tijd onbenuttigd bleef en in 1667 den Handboogschutters in gebruik werd gegeven, terwijl de rederijkerskamer ‘De Pioen’ het recht verkreeg, om in de zaal gelijkvloers tooneelvoorstellingen te geven. In 1793 bepaalden de Franschen, die elders, als wel bekend is, niet | |
[pagina 268]
| |
zoo gemakkelijk vielen, zich tot het stukslaan van eenige meubelen in het Schepenhuis, hetwelk van dien tijd af diende tot Teeken- en Beeldhouw-Academie, om in 1846 een onderkomen te verleenen aan de verzamelingen van het Museum, die in 1897 naar de Halle werden overgebracht.
***
De Mechelsche Bibliotheek omvat de stadsarchieven en de eigenlijke boekenverzameling. In de grootste zaal gelijkvloers, die eertijds tot gerechtszaal diende, staan de archieven gerangschikt. Er zijn 4665 manuscripten, allen geschreven in het gebouw dat hun heden tot bewaarplaats strekt. Naar de verklaring des heeren Gachard, is deze collectie in België eenig in haar soort. De geschiedenis der stad Mechelen, van 1311 tot 1793 ligt er tot in de minste bijzonderheden in neergeschreven. Tot voor veertig jaar lagen deze kostbare oorkonden ergens in een kelder van het Stadhuis op- en door elkaar gestapeld, zoodat er aan het zoeken schier geen einde kwam, bijaldien een of andere inlichting werd gewenscht. Ook heeft het den heer Victor Hermans niet weinig tijd en inspanning gekost om den bedroevenden warboel te classificeeren en te ordenen, bij zooverre dat de zoeker niet de geringste moeilijkheid meer ondervindt. Inzonderheid legde hij er zich op toe om het nauwe verband tusschen zijn stof en de geschiedenis der stad bij zijn arbeid niet uit het oog te verliezen en verdeelde de uitgebreide verzameling in reeksen als: Charters, Stadsrekeningen, Ambachten, Eedgerecht, en dergelijkeGa naar voetnoot(1). Bij het vermeerderen der in 1795 ontstane boekerij ging men op al te onoordeelkundige wijs te werk, dan dat er op den duur niet de allergrootste wanorde zou heerschen. Nieuwe aanwinsten werden zonder meer naast het reeds bestaande gezet, tot groot ongerief voor den lezer, en tot groot gevaar voor de verzameling zelf, die langen tijd door volslagen ordeloosheid niet aan de minste eischen der nuttigheid kon voldoen. Een moeizaam en langdurig werk was het dat de heer Hermans ondernam om een einde aan dien toestand te maken en methode te brengen in het catalogiseeren der bibliotheek. Hij liet zich vooral leiden door het lokaal karakter der boekerij en streefde er naar dien geest zooveel mogelijk te belichamen in de wijze, waarop hij de boeken rangschikte. Het eerste deel van zijn arbeid wijdde hij aan de werken van Mechelsche drukkers, die in de Bibliotheek voorhanden zijn; het | |
[pagina 269]
| |
tweede omvat de classificeering der Mechelsche schrijvers, om het even of hun werken van letterkundigen wetenschappelijken of anderen aard zijn; het derde slaat op biographieën en genealogie; de overige bevatten de onderscheiden bronnen, die dienstig kunnen zijn tot het schrijven van de geschiedenis van plaatselijke vereenigingen, van plechtigheden en gebruiken, van het magistraat, den Grooten Raad en de Geestelijkheid.Ga naar voetnoot(1) Hieruit blijkt dat deze Boekerij in lokaal opzicht een niet gering te schatten verzameling uitmaakt; in breederen zin nochtans heeft zij geen hooge waarde. Zoo bezit zij het eenig overgebleven exemplaar van een boekje van Pieter Sterlincx, gedrukt bij Gillis van Cranenborch, te Mechelen, in 1582, dat meerdere beschrijving verdient. Naar zijn eigen mededeeling was Pieter Sterlincx een geboren Antwerpenaar en moet zich te midden der troebelen, waaraan ons land onder het bewind van den hertog van Alva, te prooi was naar het buitenland begeven hebben. Althans vinden wij hem in 1574 als Fransche schoolmeester te Delft. Hij liet er zijn twee eerste werken verschijnen: ‘Een Corte waerachtighe
Beschrijvinghe, van alle Geschiedenissen, Aensla-
ghen, Stormen, Schermutselingen, ende
Schieten voor de vrome Stadt Haer-
lem in Hollandt gheschiet.’
‘Een ghedenc-
weerdighe histo-
rie van de Stadt
van Samerra in Vranckrijck’,
welke beide boekjes, waarvan heden eveneens slechts één enkel exemplaar bekend is, in 1574 en 1575 werden gedrukt. Het eerste, een beschrijving van het beleg van Haarlem, schijnt P. Sterlincx naar het verhaal van een ooggetuige geschreven te hebben. Het tweede is een vertaling uit het Fransch van Jean de Lery. Waarschijnlijk verbleef Sterlincx te Haarlem tot in 1852, alswanneer wij hem weer te Mechelen vinden. Na de aankomst van den hertog van Anjou in ons land keerden vele uitgewekenen terug. P. Sterlincx werd door het Magistraat tot schoolmeester benoemd te Mechelen. Hier liet hij in 1582 het boek verschijnen, dat nu in het bezit der Mechelsche Bibliotheek is en werd aangekocht op de veiling De Bruyne. | |
[pagina 270]
| |
De titel luidt: Diversche
Refereynen ende
Liedekens, wt Hollant, ende
Zeelant van verscheyden Beoefenaars der Consten
ghelezen, ende gesonghen inde heerlijckheyt
van Heenvliet, ten versoeke van
Pieter Sterlincx, den derden
September 1580.
Op de vraghe, Int wijse
Wat mensche treurich leve, en vrolic sterven.
Op de vraghe, Int Amoureuse.
Waar wt de Liefde haren oorspronck heeft?
Opden reghel
Lijdt deen des anders fouten, zoo kent ghij v selven
ende het Liedeken:
Hoet het Nederlant eertijden gefloreert heeft,
ende hoe desolaat tselve nu leyt.
Seer lustich om Lesen ende om Singhen.
Castijt zonder Verwijt.
'T Antwerpen bij Fransoys van Ravelinghen
Op de Lijnwaetmerct, op Onse
Vrouwen kerckhof
MD LXXXII
Klein oktaaf; titel, opdracht, Totten Leser, Sonnet totten Leser, 4 bladz., vervolgens 40 bl.; samen 44 bladen of 87 bladzijden. Op het laatste blad: Gedruct tot Mechelen bij Gielis van
Cranenborch, in 't jaer XVe
ende LXXXII.
Uit de lezing van het boekje blijkt klaar, dat P. Sterlincx gedurende zijn verblijf in Holland een ijverig rederijker was. De vier op het titelblad vermelde vragen werden waarschijnlijk door hem gesteld aan de leden van zijn Kamer en het antwoord gelezen op een feest, te Heenvliet ingericht. Alleen van de drie eerste stukken, Totten Leser, Tot alle Const Beminders, Sonnet totten leser, is hij de dichter. Eenigen tijd na het verschijnen van het boek werd Sterlincx tot opzichter der eetwaren benoemd, maar moest ten tweede male naar Holland uitwijken om te ontsnappen aan de vervolgingen, waarvan de hervormden het voorwerp waren | |
[pagina 271]
| |
***
Blijft ter bespreking over het Antiphonarium van Margaretha van Oostenrijk. Het is te vinden op de eerste verdieping, in de gehoorzaal van den Grooten Raad en ligt op een voetstuk vóor een hoogen schoorsteen. - Het stuk meet 70 cm. bij 60 cm.; het eiken omslag is beslagen met gedreven koperwerk en versierd met een slot waarvan de bezitster Margareta, die het boek van haar vader Maximiliaan in 1507 of '08 ten geschenke kreeg, den eenigen sleutel droeg. Van de drie kunstenaars, die eraan wrochtten, een calligraaf, een miniaturist en een componist, is alleen met zekerheid de laatste bekend, namelijk Périchon de la Rue, die in zijn tijd tot de grootste mannen van zijn vak behoorde. De zes miniaturen, die het boek bevat, bewijzen door de behandeling en uitvoering van het onderwerp, dat de kunstenaar zich goed rekenschap gaf van zijn taak en met vaardige hand wist weer te geven wat een scherpziend oog in de verhouding der karakters had opgemerkt. De eerste stelt Maximiliaan voor, op een troon, aan zijn voeten de toekomstige Keizer Karel, toen 7 of 8 jaar oud, en daartegenover zijne dochter Margaretha, twee nichtjes onderwijzende; rechts bevinden zich paus, kardinaal en bisschop; links drie leeken, edelman, krijgsman en boer. De tweede behandelt de Opstanding: de Romeinsche soldaten, die de wacht houden bij Christus' graf, zijn met wonderbare fijnheid van uitdrukking geteekend: verbazing aan den eenen, ontzetting aan den anderen kant. Verder een portret van Keizer Maximiliaan met de bijspreuk: ‘Halt mas in allen dingen’, een Sint-Anna met het Kindeken Jezus en een Blijde Boodschap: hier valt een merkwaardig reine, maar wilssterke Moedermaagd in 't oog. Het Antiphonarium van Margaretha van Oostenrijk is het schoonste bezit der Mechelsche boekerijGa naar voetnoot(1). Mechelen. Leo Voordecker. |
|