Mededeelingen over bibliotheken
Universiteits-bibliotheek te Amsterdam. -
In het verslag der gemeente Amsterdam over 1902 wordt omtrent den staat van de Bibliotheek der Universiteit het volgende gemeld:
Het voorstel tot vergrooting van het Bibliotheeksgebouw, in 1901 bij den gemeenteraad ingediend, kwam gedurende het jaar 1902 nog niet in behandeling. Naar aanleiding van een wensch van eenige raadsleden werd een nieuw voorstel, tot oprichting van eene Stedelijke Volksleeszaal met boekerij, er aan toegevoegd.
In het begin van het jaar werd door het gemeentebestuur een contract gesloten met de nieuw opgerichte vereeniging ‘Vondelmuseum’, waarbij de verzameling Vondeliana, door den heer Hartkamp bijeengebracht en eigendom van de vereeniging geworden, aan de stad in bruikleen werd gegeven, met de bepaling, dat zij in een lokaal geplaatst en tweemaal in de week voor het publiek toegankelijk gesteld zou worden. Hiervoor werd de pas vrij gekomen woonkamer aangewezen, die een toegang van uit de vestibule heeft, en met geringe kosten voor de opstelling van de verzameling in orde kon worden gebracht.
Eene hoogst belangrijke aanwinst verkreeg de Bibliotheek in den loop van het jaar door schenking: de boekerij van wijlen den hoogleeraar J.C.G. Boot, die reeds vóór jaren eene verzameling Grieksche schrijvers aan de Universiteitsbibliotheek had afgestaan, werd nu in haar geheel ten geschenke gegeven, met het verzoek de boeken bijeen te plaatsen.
In de ruimte die overbleef, werd voorloopig de koloniale boekerij van wijlen jhr. J.K.W. Quarles van Ufford te 's-Gravenhage, opgesteld. Deze verzameling is door de familie geschonken aan het Aardrijkskundig Genootschap, en is eveneens bestemd om bijeen te blijven. Een mede geschonken kastje bevat de handschriften van den heer Quarles van Ufford.
Nog verkreeg de bibliotheek o.a. een legaat van den heer J.B. van IJsseldijk, bestaande in een deel van zijne boeken met ‘de groote en kleine kast, waarin zij bewaard worden’. Daar echter de geldigheid van de uiterste wilsbeschikking door de belanghebbenden betwist wordt, is het zeer onzeker, of hieruit eenige aanwinst voor de bibliotheek zal voorkomen. Toch kunnen we niet anders dan waardeering hebben voor de bedoeling van den overledene, die lange jaren een onzer trouwste bezoekers was.
Van grooteren omvang dan de meeste reeds vermelde aanwinsten is eene verzameling couranten en tijdschriften, door het Leesmuseum afgestaan op grond van de juiste overweging, dat deze oudere, slechts zelden geraadpleegde reeksen het best in eene openbare bibliotheek bewaard worden. Zij konden deels in de courantenkamer, deels in eene van de nieuw betimmerde bovenkamers worden opgesteld.
Daarentegen vond eene andere verzameling buiten de bibliotheek eene doelmatigere plaatsing; de collectie specimina van dagbladen, oorspronkelijk door den heer Hasselenberg bijeengebracht, en gaandeweg sterk vermeerderd, maar waaraan hier toch nooit de noodige zorg kon worden gewijd, is namelijk in bruikleen afgestaan aan den directeur van Het Nieuwsblad voor Nederland, die in het ruime bovenlokaal van het gebouw ‘Concordia’ een Nederlandsch pers-museum heeft georganiseerd.
Met den nooit verminderenden stroom van aanwinsten door bruikleen, schenking en legaat houdt de aanschaffing van boeken geen gelijken tred, hetgeen ten zeerste te betreuren is.
Verscheidene hoogst noodige aankoopen moesten worden uitgesteld, en dit zal zeker in 1903 weder het geval zijn. Het is