Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen. Jaargang 1
(1903)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 232]
| |
Schuilnamen en deviezen uit vroeger tijdXIM.L. (Maarten Luther). § Van dat heylighe Pater noster Een verstandelicke en̄ oerbaerlicke ὐclaringhe / hoe en̄ in wat manieren dat eē kersten mēsche dat heilighe ghebet sinē hemelschen vader bequamelic offeren sal / het welc dat hoechste en̄ excelēste is bouen alle ander gebedē Wāt god selue ons geleert heeft dit gebet te biddē Gemaect doer enē geleerdē doctoer. M.L. z.p.n.j. In-16. Sign. A.-H. Van Doornink (Vermomde en naamlooze schrijvers, I, blz. 400) vermeldt dezen druk, die hij, met een vraagteeken wel is waar, op 1518 stelt. Dat zal wel eene dwaling en de vertaling van ietwat later zijn. Immers, Kuczynski (Verzeichniss einer Sammlung von nahezu 3000 Flugschriften Luthers und seiner Zeitgenossen, blz. 121), geeft als eerste Duitsche uitgave op: Auslegūg vnd Deutūg des heyligen vater unsers durch den Erwyrdidigen vnd Hochgelartē Martin Luther.... zu Wittenbergk. Im. M.D. vn̄. xvij. Jar gepredigeth, in der fasten... Leiptzick, V. Schumann, 1518. 4. 24 bl. Het boekje schijnt een Antwerpsche druk te zijn, volgens sommigen van Hillen van Hoochstraten, van Willem Vorsterman volgens anderen. | |
[pagina 233]
| |
Het zou, vermoedt Dr. Sepp (Verboden lectuur) de eerste Nederl. uitgave zijn van het geschrift van Luther, die later zou herdrukt zijn onder den naam van M. Bywank, eene poging om zijnen oorsprong verborgen te houden en er de aandacht van af te leiden. Mislukte poging echter, want het werkje werd in 1550 op den index gebracht, met den titel: ‘Dat Paternoster vuytgeleit door Matthias Bywank.’ Op den titel van het exemplaar der vroegste Nederlandsche uitgave, dat in ons bezit is, heeft men oudtijds getracht de letters M.L. weg te schrappen. Er zijn alleen eenige brokstukjes van overgebleven, zooals op het nevensstaand fac-simile zichtbaar is. | |
XIIN.I. (Nicolaas Jansens, van Rosendaal). Men treft die letters aan onder eenige liederen in ‘Parnassvs dat is den Blijen-bergh’, 2e druk, Antw. 1623. - Die liederen komen ook voor in: ‘Een nieu Devoot Geestelick Lietboek, Ghemaeckt door Nicolaes Iansens, van Roosendael’, een werk dat eene approbatie heeft van 1594, en waarvan wij onder de oogen hebben ‘desen lesten druck’, Antw. Gheleyn Janssens, 1616. Drie van de met N.I. gemerkte liederen in Parnassvs, vonden wij niet terug in het Lietboek; het zijn: ‘Devote herten, wilt vreughden rapen’; ‘Weest nu eens bly, van herten vry’, en ‘Een vrolijk Tafel-liedeken van het goedt bier.’ - Waar Nicolaas Jansens in onze letterkunde nog bijna een onbekende is, al zal, naar het oordeel van Dr. G. Kalff ‘de toekomstige geschiedschrijver van ons geestelijk lied rekening moeten houden met zijn ‘Nieu Devoot gheestelick Lietboeck’Ga naar voetnoot(1), is het niet zonder belang de aandacht te vestigen op de drie, niet in zijnen bundel voorkomende liederen. Wij schrijven hier het ‘Tafel-liedeken van het goedt bier’ over, waarin een satyrische toon wordt aangeslagen, die voor den dichter der devote gezangen iets ongewoons is: | |
[pagina 234]
| |
Een vrolijck Tafel liedeken van het goedt bier,
op de wijse: O Nachtegael in 't wilde. Ghy droeckaers principale /
Minnaers van het goet bier /
Een droefelijcke quale
Sal ick u singhen hier.
Maeckt van u potten scherven
Die dick sit op de banck
Het goet bier dat moet sterven
Want het wordt veel te cranck.
De molenaers sonder falen
Doen hem oock groot ghequel;
Als sy de granen malen
Sy scheppen diep en wel...
Sy soecken goet en erven /
Dus singh ick mijnen sanck /
Het goet bier dat moet sterven,
Want het wordt veel te cranck.
De brouwers seer hoochmoedigh
Sy drincken gheren wijn /
Het water overvloedigh
Putten haer knechten fijn
Daer mede sy bederven
En maecken t'sopken lanck /
Dus moet dat goet bier sterven,
Want het wordt veel te cranck.
De coren-coopers ghierigh
Gaen proncken alsoo breedt;
Haer jonghe vrouwen cierigh
Gaen gheren fray ghecleedt.
Sy en willen niet derven
Haer schoon cieradigh blanck
Dus moet dat goedt bier sterven
Want het wordt veel te cranck.
De schippers die 't ons brenghen
En zijn oock niet zoo slecht /
Men moet sonder verlenghen
Betalen wel haer recht;
Sy soecken te verwerven
Schip loon naer haeren danck /
Dus moet het goet bier sterven,
Want het wordt veel te cranck.
De tappers sonder flouwen
Weten practijcken siet
Sy konnen oock wel brouwen
Al zijn sy in't Ambacht niet.
Sy schrijven en sy kerven
Betaelt wordt hunnen ganck /
Dus moet dat goet bier sterven,
Want het wordt veel te cranck.
Prince hoe kanmen prijsen
Die accidenten blouw /
Importen en accijsen
Sy maecken 'tbier zoo flouw.
Ten zy deur goede conserven
Silver van claer gheclanck /
Het goet bier dat moet sterven,
Want het wordt veel te cranck.
| |
XIIIM. ANTHONIUS MAGIRUS. (Peter Scholier, geboren te Antwerpen, herhaaldelijk schepen zijner geboortestad, overleden in 1635). | |
[pagina 235]
| |
Koock-boeck ofte familieren Keuken-boeck. Leerende hoe datmen alderhande Vleesch / Voghelen / Wilt-braedt ende Visch koken sal: ende wanneer alderhande Spijse ende Wijn op haar beste is. Oock om alle manieren van Salaet te maken. Ghedruckt naer de Lovensche copije / ende op veel plaetsen verbetert. Ghemaeckt Door M. Anthonius Magirus. [Houtsnede: eene keuken.] t' Antwerpen Bij Godtgaf Verhulst / inde Cammerstraet / inden Witten Hasewint. 1663. In-16. 120 blz. Antwerpen. - Verzam. Ridder van Havre en V. Dela Montagne. Dit is - zooals de titel aanduidt - een tweede druk. Paquot (I, blz. 66) citeert de vroegere, met ongeveer den zelfden titel: Loven, J. Ch. Flavius, 12o, z.j. De Antwerpsche burgervader, die voor gewichtige ambtsbe-slommeringen verpoozing zocht in het beoefenen der edele kookkunst en er dan ook, dank aan ‘24. Iaren experientie’ terdege meê vertrouwd was geworden, zooals het aantal en de verscheidenheid zijner experimenten glansrijk bewijzen, laat zijne keuken-recepten voorafgaan van een gemoedelijken ‘Seyndt-brief aen alle Edel-Vrouwen ende Iouffrouwen van dese Neder-landen’, waarin, na eenig geleerd filosofeeren over de verhouding van ziel en lichaam onderling, niet zonder eenige vermakelijke zelfverheffing, het nut van het ondernomen werk geprezen wordt. Of zijne voorschriften voor het bereiden van ‘Pottagikens, Sauskens, Sauciskens ende kokettjens’ onze moderne koks zouden kunnen gerieven, vermogen wij, bij gebrek aan de vereischte speciale kennis, niet te beoordeelen; wel wil het ons voorkomen dat er in zijne keuken-terminologie een zeker aantal te loor gegane bruikbare benamingen voorhanden zijn die het bargoensch onzer hedendaagsche spijskaarten voordeelig zouden vervangen. Houtsnede op het titelblad van het ‘Koock-Boeck’
| |
XIVG.D.S. (Guilliam de Swaen, priester).
Den singende Swaen: dat is Den Lof-sangh der Heyligen, Die als singende Swaenen, de dood blygeestigh hebben ontfangen. Gemaeckt | |
[pagina 236]
| |
door G.D.S. T'Antwerpen, By Arnout van Brakel, op de Wijngaert-Brugghe / in de Wijngaert-poorte. 1664. 8vo. Antwerpen. - Stadsbibliotheek. Eerste uitgave: Antwerpen, G. Lesteens, 1655. Latere druk: ‘Op nieuw overgezien en van veel fouten gezuyvert en de nooten van een voornaem Meester van de Musiecq gecorrigeert ende verbetert (sic). Te Leyden, bij Frans de Does, Boekverkooper op de Hoygraft, in de vijf vocalen’ 1728. In drie met N.S. (Neefs?) geteekende lofdichten, wordt op 's dichters naam gezinspeeld, nl.: ‘Want daedelijck Wil-hem de Swaen tot zinghen voeghen,
En geven eer hy sterft, tot ygelijcx vernoegen,
Zoo veelderleye zangh, zoo aengenaem geluyd,
Dat die wat zangs gesint is, vaert tot zangh me uyt....’
Het boek bevat 269 liederen, meest allen met de muziekale noteering, en eene belangrijke ‘Tafel der Liedekens, gaende soo op wereldtsche als geestelijcke voysen, op de welcke de Lof-sanghen van den singende swaen gemaeckt zyn.’ Frontispice van ‘Den Singende Swaen’, op 3/4 verkleind.
In de approbatie wordt de auteur genoemd: ‘de E(erwaarde) H(eer) G.D.S.’ Dat hij het priesterambt bekleedde, blijkt ook uit zijne ‘Opdracht aen des Heeren Jesu Christi Catholijcke Gemeente’, waar het heet: ‘Myne alderliefste kinderen! die mijne sorgen van den Oppersten Harder zijt bevolen, voor welcker zielen ick by God sal moeten instaen, en rekeningh sal moeten geven’, enz. Wat zijn doel was met het schrijven zijner liederen betoogt hij op eene andere plaats: ‘Ick heb langh met de levende stem gearbeidt, om de vuyle Liedekens te bannen, maer, eylaes! met seer weynich vrucht. Het schijnt dat Liedekens met Liedekens | |
[pagina 237]
| |
verdreven moeten worden. De Jonckheyd schept in Liedekens haer vermaeck. Hierom heb ick de Pen ghenomen in de hand om Liedekens te schrijven; maer suyvere Liedekens; Liedekens, die den lof uwer Heylighen inhouden; Liedekens, die tot stichtinge streeken; Liedekens die tot de deughd de Jonckheyd leyden; Liedekens die met alle eer by elck-een gesongen mogen worden...’ Loffelijk voornemen, voorwaar, - maar dat kwalijk tot zijn recht kwam. Gebrekkelijker gerijmel dan de liederen uit ‘Den Singende Swaen’ aanbieden, kan men zich bezwaarlijk denken. In de 600 bladz. van dezen bundel hebben wij vruchteloos gezocht naar iets dat naar verheffing zweemt, naar een enkel stuk dat niet door grofgevoelende mystiek, door platte uitdrukkingswijze, door tekortkomingen van allerlei aard ontsierd weze. De liedervorm heeft de schrijver bijna nergens zuiver getroffen; zijne taal is lam en lijmerig en blijft steeds laag bij den grond, en van zoovele heerlijke plaatsen als in de Legende der Heiligen voorkomen, heeft hij nergens de naieve teederheid of de tragische kracht vermogen weer te geven. | |
XVN.O. (Nicolaas Omazur, een Antwerpsch koopman, geboren 23 Sept. 1603). N.O. Labyrinthvs Cvpidinis. Dat is den Dool-hof der liefde, Waer in eertijds Daphne (van Appollo vervolght sijnde) verkeerden in eenen Lauw'rier-boom. Verciert met Roose-Tuynen van Rijmen, ghestelt op de nieuwste Dans-wijsen ende stemmen van desen tijt, bestaande in Minne-Liedekens (Herders-sanghen) Veldt-deuntjens / etc.
Hic Labyrinthus adest? quod, si delaberis intus?
Non Labyrinthus erit, sed labor intus erit.
t'Antwerpen, By Jacob Mesens/ op de Lombaerde Veste/ inden gulden Bijbel/ Anno 1663, langw. 12mo. Gegraveerde voortitel, Am. de Jode fecit, met de spreuk: Omnia in uno. - Titel in boekdruk. - Voorwerk: I-V: Aen de Eerbare, Geest-rijcke, en̄ Sanghminnende Jouffrouwen der stadt Antwerpen; VI-XII: Lofdichten van A. Peys; M.V.E. (Tendendo); Alex. van Fornenbergh (Levende sterv' ick); G. Ogier. Blz. 1-118: den Doolhof; blz. 119-127: lofdichten van A(ntoon) F(rans) W(outhers) (La graine de Laurier); Gerardus van Wolsschaten (Leeft in vrede); M.E.V. | |
[pagina 238]
| |
(Tendendo); Gerardus EdelinckGa naar voetnoot(1); A. Peys; Imprimi poterit A.V.E.C.A. & L.C. met Gratie ende Privilegie voor 8 Iaeren. Onderteekend Loyens; laatste (ongen.) blz.: Errata ofte Druckfouten. Van Omazur's boekje is ons slechts een exemplaar bekend, dat berust in de Koninklijke Bibliotheek te 's Gravenhage. Zijne liederen zijn doorgaans gemakkelijk berijmd, maar deerlijk overladen met mythologische versierselen. Een enkel staaltje, waarin de dichter, zijn Goden- en Godinnenstoet verlatend, vrij natuurlijk den toon onzer oudere volksliederen treft: | |
Stemme: Le mille tormenti, & c. Clach-Sangh
Ick hoorden dees daghen
Een maeghdeken claghen/
Wat moet ick// wat moet ick verdraghen
Door 't minnen// dat sinnen
Met vleyen quamp winnen/
Dat pijnt my/ dat pijnt my van binnen.
Voor desen ick lachten/
Nu eynd ick myn nachten
In tranen// in tranen en clachten:
Ghenuchten// en cluchten
Van my nu ontvluchten
Verhandert/ verhandert in suchten.Ga naar voetnoot(2)
Van Nicolaas Omazur treft men enkele met zijn naam en spreuk ‘Omnia in Deo’ onderteekende lofdichten aan in Corn. de Bie: ‘Het Gvlden Cabinet van de edel vry Schilder conste’, (Antw. 1661). | |
XVIMyn Leen Is Godt den Heer. [Spreuk van Johan de Leenheer, pater Augustijn te Brussel, 1642-1691.] | |
[pagina 239]
| |
Achter de voorreden ‘Tot het Boecxken ende den jonstigen lezer’ van: Theatrvm stvltorvm Joco-serium, sive mvndvs fatvs Emblematicè expressus per R.P. Ioannem de Leenheer,Ga naar voetnoot(1) Augustinianum Bruxellensem. - Tooneel der Sotten, Af-beeldende door kluchtighe, maer gestichtighe Sinne-spreucken, de Sotheydt van de Weirelt. Door P. Ioannes de Leenheer, Augustyn van Brussel. Tot Brussel, By Martinus van Bossuyt, ghezworen Stadts-drucker, in den Steen-wegh in S. Peeter, 1669. 12mo. Dit ‘Tooneel der Sotten’ is een geestig boekje, vaardig berijmd, met, af en toe, uitmuntende satyrische zetten. Het bevat enkele tafereeltjes die van belang zijn voor de kennis van tijd en zeden, als daar zijn: ‘Van de quaede ende kromme Rechts-gheleerde’, ‘Van de wulpsche Iouffrouwen’, ‘Van de Alchimisten’, ‘Van de Voghelaers uyt Canaria’, en andere meer. Het werkje bevat maar een paar plaatjes; het plan was geweest ieder ‘tooneel’ met een prentje te versieren, maar de drukker laat den lezer weten dat: ‘.... den slechten, quaden tydt,
heeft het snyden ons benydt.
Ketel-trommels en Trompetten
Hebben komen dat beletten;
Selden iemandt Beelden snydt,
Alsmen tusschen Helden strydt,
Als het Landt wordt af-geloopen
Alsmen niet en kan verkoopen;
Als blyft ligghen ieder Boeck
Dick bestoven in den hoeck....’
En zoo werden boven ieder tooneel de plaatjes vervangen door de beschrijving van hetgene zij, waren de tijdsomstandigheden gunstiger geweest, zouden verbeeld hebben. Dat is dan wellicht ook maar beter geweest en heeft den teekenaar heel wat hoofdbrekens gespaard, die b.v. hadde moeten voorstellen: ‘Eenen genius die wilt tellen de sterren van de locht, de zandekens van den oever, ende de bladers van de boomen’, en diergelijke meer. De Leenheer schreef nog eene verzameling emblemata (Latijn en Nederlandsch): ‘Virgo Maria mystica sub solis imagine emblematice expressa. Opusculum votivum. Vovente et votum reddente P.F. Joanne de Leenheer, Ordinis Eremitarum Sancti Patris Augustini | |
[pagina 240]
| |
Religioso. Anno M.DC.LXXXI’. Z. p. 4o. - Het boek, dat zelden voorkomt, is opgeluisterd met 23 prachtige kopersneden van Gasp. Bouttats. | |
XVIIF.D.C. (Frater Dominicus Campos).
Aan-leiding tot de geluck-zaalige Eewigheit door een-en-twintigh alder-gewichtighste Bedenkingen, en verscheide Help-middelen, om tot de selve te geraaken, voor 't grootste deel getrocken uit de H. Schriftuur, ende HH. Vaders. Op-gestelt, ende by-een vergaadert door F.D.C. Priester der Predick-heeren Order... Tot Brussel, by Iacob van de Velde, by de Munte, in S. Augustinus. Met Gratie en Privilegie. Z. j. (1715) 8o. Dit mystisch werkje is opgedragen ‘aan de zeer eerweerdige, edele ende godvruchtige vrouwe, Mevrouwe Anna de Beaulaincourt, Priorinne van het voor-treffelijck, wyt-vermaert, ende oudt-vernoemt Klooster van 's Hertoginnen-dal, by Auderghem, van d'ordre van den H. Vaader en Patriarch Dominicus.’ Het adellijk wapen der Priorinne had de schrijver gewenscht boven zijne opdracht te plaatsen, maar daarvan is niets gekomen, want, zegt F.D.C., ‘terwyl ick nu de Opdraght soude gaen in het werck stellen, ende tot diën eynde aensocht de Waapens van U.E. Weerdigen Persoon, om die (volgens gewoonte) voorenaen-te-stellen, soo wirt mij (waarlijck tot mijne stichtingh) van U.E. geantwoort, dat de selve nu over vyf-en-dertig Iaaren waaren begraaven voor de voeten van den Gecruysten Jesvs, met vaste meyningh van die noit tot roem, ofte eige glorie meer aan-te nemen.’ Het boekje heeft als voortitel eene symbolische teekening van Harrewijn, waarvan een verkleinde reproductie hiernevens gaat.
V.A. Dela Montagne. |
|