Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen. Jaargang 1
(1903)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 229]
| |
Deventer's oudste drukkersOnder de plaatsen in Noord-Nederland waar het boekdrukken al heel vroeg uitgeoefend werd, moet Deventer zeker niet in de laatste plaats genoemd worden. Dr. Ledeboer en Dr. Van Eyk hadden reeds vroeger de uitkomsten van hun onderzoekingen dienaangaande bekend gemaakt; thans heeft Dr. M.E. Houck, te Deventer, in de Verslagen en mededeelingen der Vereeniging tot beoefening van Overijssels' recht en geschiedenis, (Dl. XXIII, blz. 19 vlg.), de resultaten van zijn nasporingen gepubliceerd. In zijn Iets over Deventer's oudste drukkers geeft hij wat hem voor het oogenblik het wetenswaardigst voorkomt van hetgeen hij uit archiefstukken omtrent de Paffraedt's, Van Breda's, Suzeler's en Van de Borne's noteerde. Geen bibliografische, wel biografische, sociale en familie-aan-teekeningen zijn het dus. Ik geef hier een kort overzicht. Richard Paffraedt kocht in 1480 het burgerrecht; zijn sterfjaar bleek niet. Albert Paffraedt, denkelijk zijn oudste zoon, zette de drukkerij voort. Hij wordt het eerst genoemd in 1507. Door zijn huwelijk in 1512 werd hij de zwager van den drukker Wessel Suzeler. Na 1548 zijn er geen stukken omtrent hem gevonden. Een paar maal kwam hij in ongewenschte aanraking met de overheid onder verdenking van kerkelijke onrechtzinnigheid. In 1557 was hij overleden, want in dat jaar werd door zijn weduwe verklaard, dat zij door haar zoon Richard Paffraedt afbetaald was voor het overnemen van den drukkerij-inventaris en het gieterij-materiaal. De drukker Albert Paffraedt had dus, zooals destijds meestal het gebruik was, een eigen lettergieterij. Peter Paffraedt, een broeder van dezen laatsten Richard, was, naar het schijnt, stempelsnijder. Omtrent Alberts zwager Wessel Suzeler, waarvan de Deventer Athenaeum-bibliotheek drukken van 1523 bezit, is weinig gevonden. In 1534 leefde hij nog, doch in 1536 wordt zijne vrouw als weduwe opgegeven. Jacob van Breda kocht in 1483 het burgerrecht en was in 1525 reeds overleden. De vraag of hij door zijn huwelijk met Hermanna de schoonvader geworden is van Dirk van den Borne, weet Dr. Houck niet met zekerheid te beantwoorden. Het schijnt uit de archivalia echter wel te blijken, dat tusschen Van den Borne en Johan van Breda, den zoon van den genoemden Jacob, familie-relaties bestaan hebben. Indien dit zoo is, dan schijnt het vreemd dat in 1558 of daaromtrent de drukkerij van Van den Borne bij openbaren verkoop in handen van Johan | |
[pagina 230]
| |
van Breda is overgegaan. De mededeeling, dat de koopsom ter hand gesteld werd aan den gezworen stadsverkooper ter betaling der schuldeischers, duidt op een financieel zwak staande nalatenschap. Deze Dirk van den Borne wordt het eerst genoemd in 1478. Is hij dezelfde als Dirck Pienter? Groote voorzichtigheid moet betracht worden bij het identificeeren van personen, wanneer beroepsnamen ook als geslachtsnamen voorkomen. Evenals Albert Paffraedt kwam Van den Borne met den rechter in aanraking en wel in 1544, ten gevolge van het drukken van David Joris' Twōderboeck, dat hij in 1542 voor Jurr. Ketel ter perse gelegd hadGa naar voetnoot(1). Zijn alle werken met het adres ‘Daventriae, Theodoricus de Borne’, en die, welke aan dezen prenter worden toegeschreven, wel van de pers van éen en denzelfden persoon afkomstig, vraagt Dr. Houck? De mogelijkheid bestaat z.i. dat Dirk van den Born een zoon had, die eveneens Dirk heette en drukker te Deventer was. In de vroegste boekdruk-geschiedenis van Deventer zien we dus weer een voorbeeld hoe een industrie eigen was aan bepaalde geslachten. Ik ben niet ongevoelig voor de meening, dat ook hier de invloed van een atavisme valt op te merken wat, gesteund door familietradities, niet anders als gunstig heeft kunnen werken op den vooruitgang van het bedrijf en daardoor tot materieel gewin van den persoon. Eindelijk noemt Dr. Houck een Godschalck Prenther van Bedber, die in 1492 een huis te Deventer kocht, omtrent wien verder niets is mede te deelen. Ook ontvangt hij gaarne inlichtingen omtrent zekeren Egidius Gourmont, die volgens Dr. Ledeboer te Deventer werkzaam was. Van zijn bestaan te Deventer vond Dr. Houck geen spoor. Een opheldering dienaangaande ben ik niet bij machte te geven. Ik ben echter niet geneigd de mededeeling van wijlen Dr. Ledeboer voor foutief te verklaren, omdat deze als een nauwkeurig werker bekend was. Dr. Ledeboer moet zijn bericht uit een bron geput hebben, al noemt hij in zijn gepubliceerde geschriften ongelukkig niet welke. Er is een uitwendig punt, dat wellicht een vingerwijzing kan zijn tot verder onderzoek. Egidius of Gilles Gourmont, in het bijzonder bekend als de drukker van de Champ flevry van Geosroy Tory (1529), was van 1506 tot 1530 drukker te Parijs; te gelijk was als zoodanig aldaar ook werkzaam Judocus Badius (1498-1535). Diens boekdrukkersmerk was een drukpers, naar FaulmannGa naar voetnoot(2) afbeeldt reeds in 1498. Een herhaling van dit merk werd in 1515 gebruikt door Jacob van BredaGa naar voetnoot(3) te Deventer, door Pieter de Keysere te Gent (1516-1547)Ga naar voetnoot(4) en in 1518 door Van den Borne op zijn uitgaaf | |
[pagina 231]
| |
van Plautus' Trinummus. We hebben hier dus uitwendig een gebruiks-overeenkomst tusschen een Parijschen en een Deventerschen drukker en wel gelijktijdig. Nu erken ik onmiddellijk, dat dit niets bewijst, omdat het aannemen van een pers als embleem zoo zeer voor de hand ligt, dat daarin inderdaad geen punt van uitgang genomen kan worden. Waar echter Dr. Ledeboer een Parijschen drukker te Deventer vermeldt in 1510 wiens werkzaamheid aldaar voorhands aan twijfel onderhevig is, daar wijs ik op een drukkerij-overeenkomst tusschen beide plaatsen, die locaal-historici wellicht op het gewenschte spoor kan helpen. Het Deventer archief is door Dr. Houck nog lang niet geheel doorzocht met het oog op de boekdrukkunst. Nader onderzoek kan dus veel licht geven. Opmerkelijk is, dat tot nu toe niets gevonden is omtrent een verhouding van Richard Paffraedt en van Jacob van Breda tot de Humanisten van hun tijd, evenmin als van een drukkerij in de Fraterhuizen vóór de komst dier drukkers. Den laatsten zin van Dr. Houck's artikel schrijf ik met nadruk over: ‘Verder beveel ik mij ten zeerste aan voor opgaven van personalia, handelsbetrekkingen, enz., enz. der in dit artikel behandelde personen.’
Overveen. J.W. Enschedé. |
|