Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen. Jaargang 1
(1903)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 223]
| |||||||||||
[Nummer 4]Geeraard van Woelbosch
| |||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||
en zomer, die echt Germaansche voorstelling, geschilderd wordt. We mogen er dus een belangrijke aanwinst voor de geschiedenis onzer letterkunde in zien. Evenzoo voor de taalkunde: er komen nl. verschillende zeldzame woorden en vormen in voorGa naar voetnoot(1). Maar daarover behoeft hier niet verder uitgeweid te worden: het stuk zal weldra verschijnen in de door dr. Leendertz bezorgde tweede uitgave der Middelnederlandsche dramatische poëzie en daar zal er zeker het noodige over gezegd worden. Op de andere zijde van het vel papier staat een stuk van geheel anderen aard, nl. een rekwest gericht tot ‘de heeren vander wet’ te Gent door zekeren Geeraard van Woelbosch, die zich beklaagt over beleediging en schade hem aangedaan en berokkend door zekeren Claus den Scrivere. Voor we verder gaan moge het curieuse stuk hier eerst volgenGa naar voetnoot(2). Dese vanden ghescille wesende tusschen clause den scrivere an deen side / Ende gheerde van woelbosch an dander zide d[oen te] verstane aldus in aldeser mannieren hier naer volghende/hoe dat gheerd van woelbosch op eenen tijt ghels te doene hadd[e] ende es common an clayse vorseit ende bat hem dat hi gheerde sonde willen leenen x of xij. groten viij. daghe lancGa naar voetnoot(1) ghelijc dat ghesellen som tijts doen / gheer[d] sonde clayse goeden pant gheven / clays vraegde wat pande dat zijn soude / gheerd vorseit haelde claeyse een goet ghetide / dat wi[llem] van steelant sent ghecocht heeft vj. scellinghen groten de vorseide claus die seide toet gheerde / wat hi hem te verdrinckene gheven soude van desen viij. daghen lanc gheerd seide dat hi clauseGa naar voetnoot(2) gheven sonde eenen groten ende waert bij also dat langhere stonde hi wilde voert altoes clays goeden moet hebben / het gheviel dat gheerd dese viij. dagheGa naar voetnoot(3) overliden liet noch viij. daghe oft viertienacht gheer[de] vraegde clayse oft hi eenich ghelt wilde hebben in minderinghen van desen xij. groten clays seide ja hij / gheerd gaf hem iiij [groten] in minderinghen met welken iiij. groten dat claus doen seide dat ten aerde omme coren gaen moeste Doen bleven daer noch x. groten ende eenenGa naar voetnoot(4) groten van baten / nader hant quam gheerd aen clayse ende vraegde na sinen boec hoe vele dat hi clayseGa naar voetnoot(5) tachtere sijn sonde clays seide doe alse menich weke alse meneghen groten gheerd die betaelde | |||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||
dese x grotenGa naar voetnoot(1) van den principale ende hi gaf iij. [groten] van costenGa naar voetnoot(2) mids dat wel v. weken stont so bleef gheerd van costen tachtere noch ij. groten ende claus behilt altoes den boec de voerseide claus es commen op eenen avont hi ende sijn broedere ten tidenGa naar voetnoot(3) dat gheerd woende ant scepenen huus met gaders dat cl[aus] noch ij. groten hebben wilde / souden zijn v. weken vul betaelt zijn / Doen seide de vorseide gheerd toet clayse datGa naar voetnoot(4) wel liden mochte al gave claus den boec sonder ghelt / claus soude noch te sinen ij. groten wel comen / doen riep ende seide claus daer met ruden woerde toet gheerde dat hi een vul suerare waere dwelkeGa naar voetnoot(5) de ghebuere alle mochten horen /Ga naar voetnoot(6) dat claeys daer seide ende riep ludeGa naar voetnoot(7) met sinen openbaren onrechte / na der liant als dit al leden es so comt clays noch op eenen tijt te gheerds huus ant scepenen huus ende vraegt gheerde oft hi noch niet vanden ij. groten sceedenGa naar voetnoot(8) en wilt / gheerd die seide doe toet clayse naer dat hise emmer hebben wilde de ij. groten dat hi name tghe[tide] ende droecht in de perseme ende haeldeserGa naar voetnoot(9) up ende bringhen gheerde den brief vander persemen claus die ghinc int swee[r]deken ende hiesch up dit ghetide xij. groten also de vrouwe sent toet gheerde gheseit heeft / endeGa naar voetnoot(10) de vrouwe seide dat z[ij] up gheen bouke leenen en wilde so verre dat clays dede ende seide an de vrouwe dat sijGa naar voetnoot(11) hem daer up leende .iiij. groten daer hi maer ghehadtGa naar voetnoot(12) en soude hebben ij.groten Doen quam clays ende brachte gheerde den brief ende seide hem dat den boec int sweerdeken was Doen vraegde gheerd clayse of hem goet also dochte dat hi ontfinc iiij. groten ende aelde iiij. groten voere twee/clays seide hi hads te doene hi moestere met ten aerde gaen als ofte hi wilde segghen dat ghenoech overe hem ghinghe / Dese voe[rseide] saken sijn voertijts al ledenGa naar voetnoot(13) in den somere lest leden / Waer clays alle dese vorseide saken kent hi kent waer hi lijt recht waer hijt ontk[ent] Gheerd leghes som vermet in clays broedere oft claysGa naar voetnoot(14) does zijn eed oft gheerd saeltGa naar voetnoot(15) doen / Hier naer dit a[l] leden zijnde so es commen de vorseide claus te gheerds huse ende heeft gheerde ghebeden dat hem gheerd soude willen benden [met] berderen ende leren .iiij. boeke claus soude gheerde geven ij. groten te verdrinckene ende claysGa naar voetnoot(16) gheloefde daer gheerde dat hi hem wel maken wilde hads gherd te doene hi soude hem also vele warx maken omme ij. groten welke vorseide iiij. bouke clause niet toe en behoerden gheerd die heeft dese iiij. bouke ghebonden ende heeftse onder hem ghehouwen toet dat de man quam die dese iiij. bouke toe behoren clays ende de man vandenGa naar voetnoot(17) boeken sijn comen te gheerds huus daer [g]heerd nu woent ende willen hebben dese bouke gheerd die seide toet clayse dat hem redelijc dochte dat hi wil[de] rekenen jeghen hem ende so verre dat [........]Ga naar voetnoot(18) seide clays ghi willet duwe al uut hebben ic wille dmijne oec h[ebben] Ende gheerd begonste clayse alle des[e vor]seideGa naar voetnoot(19) poente te verhaelne / hoe dat claus commen | |||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||
was te g[heerd]s huus metGa naar voetnoot(1) zinen ij. groten ende hadde gheerde ghescoldenGa naar voetnoot(2) suerare met sinen oppenbaren onrechte / clays die en es des[er] vilender woerde [niet] af ghegaen ende b[l]ijfter vaste bij hadde hi te voren yet qualic ghesproken ende rieptGa naar voetnoot(3) gheerde noch vuyllickerGa naar voetnoot(4) en[de] onnuttelikere meer dan twee warf of drie endeGa naar voetnoot(5) seide het was waer dat gheerd was een vuyl cockijn endc een vuyl suerare ende hadd[i] gheerdeGa naar voetnoot(6) daer buten gheerdGa naar voetnoot(7) soud becopen ende scoot naer gheerde binnen gheerds huus ende riepGa naar voetnoot(8) gheerdeGa naar voetnoot(9) een warven ander warven ter straten ute ende dat gheerd upt strate quame ende hiet gheerde dat hi hem voere clays wachteGa naar voetnoot(10) ende maectte hem te houwene in ghee[rds] huus dwelke hem gheerd scaemde mids gaders dat gheerds ghebuere hoerden in sine nieuwe woenste ende oec dat hem gheerd scaemde rudecheyt te beseghene mids gaders dat gheerds wijf eenen dach niet sekere en g[h]incGa naar voetnoot(11) van kindeGa naar voetnoot(12) noch nie se[nt] gheerds wiveGa naar voetnoot(13) [d]enGa naar voetnoot(14) vaer uten lede en quam van scaemten ende vervaertheden ende gramscepen / dwelke onreyne vylayne woerde gheerd clayse verdreghen heeft ten besten dat hi can enGa naar voetnoot(15) mach mids dat gheerd daer af meent te sinen rechte te comme[ne] het zij bi wette of bij manscepe / ghemcrct dat eenGa naar voetnoot(16) onribele sake es te commene in eens porters huus te seggen[e] ten bij sine van iiij of .v.Ga naar voetnoot(17) personen ter straten uut te roepene hem doen te houdene sijn mes biden echte te nemenne over mids d[at] gheerdGa naar voetnoot(18) sijn ghelt gherneGa naar voetnoot(19) ghehadt hadde dat hem clays sculdich was over te leggeneGa naar voetnoot(20) gheerd die meentGa naar voetnoot(21) dat ditGa naar voetnoot(22) gherechte foertsseGa naar voetnoot(23) ende transe n[iet] gheheeten sonde zijn in zine maertse / weder bander zijde so was clayse ghelt gheven dat claysGa naar voetnoot(24) gheerde gheven soude dat wa[s] deGa naar voetnoot(25) man diesGa naar voetnoot(26) de boeke waren die verteerdet tghelt te gheerds int huus clays onthout oecGa naar voetnoot(27) dat ghelt over sijn beste goetGa naar voetnoot(28) Biddende mijn heeren die mannen zijt omme gods wille omme cortte expeditie dat ghi myGa naar voetnoot(29) van desen vorscreven saken den stoc op e[n]de nedere draghen wilt ende dien mesdadich es dat hi dat so betereGa naar voetnoot(30) also u lieden ghelieven sal dat hem | |||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||
andre persone van gheli[ken] woerdenGa naar voetnoot(1) wachte Ende deGa naar voetnoot(2) vorseide gheerd sal gode gherne voere u lieden bidden.’ Het hoeft geen nader betoog, dat dit stuk, dat den lezer een paar schilderachtige straattooneelen voor den geest brengt, een klad is. Uit veranderingen als die van ic en my in gheerde (terwijl my zelfs éénmaal is blijven staan), blijkt dat het een autograaf is, en verschillende bijzonderheden laten vermoeden, dat Geeraard van Woelbosch een ‘scriver’ van beroep was. Vooreerst vraagt hij geld te leen aan Claus den Scrivere, wiens naam alles zegt, ‘gelijc dat gheselle somtijts doen’; hij was boekbinder, aangezien Claus de Scrivere hem naderhand komt verzoeken vier boeken te voorzien van een band van eikenhouten, met leer overtrokken borden, en het is genoeg bekend dat in de 15de eeuw onze boekbinders tegelijkertijd meest allen ‘scrivers’ waren; ten derde, hij schrijft zijn rekwest eigenhandig, en ook de keerzijde vinden we door hem zelven beschreven. Het is ook waarschijnlijk dat het getijdenboek, dat Geeraard van Woelbosch als onderpand geeft aan Claus den Scrivere en naderhand verkocht aan Willem van Steelant, door hem zelven geschreven was. Hetgeen het rekwest met vrij veel zekerheid laat vermoeden, wordt buiten twijfel gesteld door de volgende posten uit de stadsrekeningen van GentGa naar voetnoot(1):
| |||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||
Op zijn ouden dag heeft Geeraard van Woelbosch het allesbehalve breed gehad: uit den volgenden post blijkt althans dat hij van stadswege onderstand genoot: Item ghegheven ten beveelne van scepenen meester Gheeraert van Woelbosch, boucscrivere gheweest, die een arem oudt onvermoghen man es, in aelmoesenen te wetene van alfougste anno lxxv toot den xxsten daghe van octobre int zelve jaer lxxv, iiij gr. de weke, ende van den voors. xx.sten daghe van octobre toot alf ougste anno lxxvi, vi gr. de weke, comt tsamen met dat hem andersins toegheleyt was, ij lb. vi sc. viij d. gr. Nog eene vraag dringt zich op. Wat is de verhouding van Geeraard van Woelbosch tot het spel dat op de ommezijde van zijn rekwest staat? Is hij niets meer dan kopiïst? Evenals de tekst van het rekwest, is ook die van het spel maar een klad, zooals blijkt uit de talrijke verbeteringen, die er in voorkomen. Maar die verbeteringen betreffen niet alleen een of meer woorden. Tot vier maal toe is een geheel vers doorgehaald en vervangen door een ander. tweemaal is dat gebeurd toen het geheele stuk reeds geschreven was, want het nieuwe vers werd boven het oude geschreven en de rijmen bleven behouden; twee maal gebeurde 't onder 't schrijven zelf: een geheel ander vers met een ander rijm, kwam voor en onmiddellijk achter 't afgekeurde in de plaats. Zijn zulk veranderingen te verwachten van iemand die een tekst overschrijft, of zelfs maar uit het geheugen opteekent? Onmogelijk is het niet, maar waarschijnlijker toch, dat Geeraard van Woelbosch niet alleen de ‘scriver’, maar ook de ‘schrijver’, de ‘dichter’ van het spel zou wezen.
Gent, Juni 1903. Willem de Vreese |
|