Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen. Jaargang 1
(1903)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdNieuwe uitgavenK.O. Meinsma, Middeleeuwsche bibliotheken. Amsterdam, Gebr. Binger, 1902.Met groot genoegen geef ik gevolg aan de uitnoodiging van de redactie van dit tijdschrift, om de onlangs als dissertatie verschenen verhandeling van den heer Meinsma bij de lezers bekend te maken, want in velerlei opzicht is dit boek de belangstelling van onze boekenvrienden overwaard. De schrijver heeft zich bij de keuze van zijn onderwerp op een vrij wel nog onontgonnen terrein gewaagd. Dit brengt zeker zijn voordeelen mee, maar slechts wanneer men toegerust is met een groote belezenheid in gedrukte werken, den weg weet in nog ongedrukte bescheiden en de zoo verzamelde stof tot een genietbaar geheel weet te bewerken. Wanneer wij het boek uit hebben en dan nog eens de inleiding overlezen, klinkt het eenigzins als ironie, als de schrijver voor reden van de maagdelijkheid van het door hem ontgonnen terrein opgeeft, dat men er tot dusverre waarschijnlijk aan gewanhoopt heeft, bouwstoffen te vinden. Eerder zie ik de oorzaak in de omstandigheid, dat de weg niet aangewezen was door duidelijk leesbare wegwijzers. Uitgaande van de algemeene stelling, dat wij toestanden in ons eigen land niet beter kunnen leeren kennen dan door ze te vergelijken met toestanden in den vreemde, is het eerste hoofdstuk gewijd aan een uiteenzetting van den toestand der middeleeuwsche boekerijen in het buitenland. Evenzoo worden in het tweede hoofdstuk uitvoerig de plichten van den bibliothecaris in het buitenland behandeld, waarbij vooral van belang is, wat schr. meedeelt over de wijze van catalogiseeren door den ‘armarius.’ Was het tot hiertoe vooral handige groepeering van reeds vroeger elders medegedeelde zaken, met het derde hoofdstuk betreedt schr. een meer braak liggend terrein, de middeleeuwsche blibliotheken in Nederland. Egmond, waar reeds in de tiende eeuw Egbertus, de Aartsbisschop van Trier, de zoon van graaf Dirk II, een geschenk in boeken vereerde, en Wittewierum, waar abt Emo voorging in het verschaffen van een aantal werken, gunnen ons een blik in hunne boekerijen, die ons begeerig doet zijn te weten wat andere | |
[pagina 206]
| |
abdijen bezaten. Alle litteratuur die te onzent over middeleeuwsche kerken en kloosters handelt, is geraadpleegd, om zooveel mogelijk aan die begeerte te voldoen. Hetzelfde geldt van hoofdstuk IV ‘De plichten van den bibliothecaris in Nederland,’ die niet geheel gelijk waren aan die in het buitenland, omdat hier de stichtingen ontstaan zijn van de Broeders des Gemeenen Levens en van de Reguliere Kanunniken van Windesheim. De groote figuur van Mr. Gerrit de Groote treedt ook hier op den voorgrond. Ieder die wel eens met middeleeuwsche catalogi te maken gehad heeft, weet, hoe onbeholpen dikwerf de titelaanduidingen zijn. Schr. heeft steeds getracht zulk een titel thuis te brengen, en dat hij hierbij meer dan eens mannen als Moll en Kleyn op onnauwkeurigheden betrapt, bewijst wel dat zijn belezenheid in de litteratuur der middeleeuwen groot is. Gevolgtrekkingen zijn steeds met groote omzichtigheid gemaakt, waardoor onder het lezen het vertrouwen in de wetenschappelijkheid van de gevolgde methode bij elke bladzijde grooter wordt. Het vijfde en laatste hoofdstuk handelt over de Librye van Zutphen. Hier is schr. op een gebied dat hij met volkomen souvereiniteit beheerscht. De verschillende meeningen, door Moll, Clarke e.a. geuit, omtrent het ontstaan en den bouw van dit merkwaardige brok oud-Zutphen, hebben nu plaats gemaakt voor vaste feiten. Voorbereid door den kerkmeester Mr. Coenraad Slindewater, begon men in 1561 met den bouw en tot zelfs omtrent de steenen en de kalk die er voor noodig waren, vond schr. de officiëele bescheiden. 2 Juli 1563 werd de laatste sluitsteen ingemetseld en in 1564 de bibliotheek in gebruik genomen. Maar Slindewater, die den geheelen bouw had voorbereid, had tot voorbeelden gekozen de bibliotheken van het Predikheerenklooster te Zutphen en van het Observantenklooster Galileën, aan den weg naar Warnsveld; de eerste bestond wellicht reeds in de dertiende eeuw, de tweede is omstreeks het midden der vijftiende gesticht. Voor de Librye van Zutphen zijn dus echt middeleeuwsche voorbeelden gecopiëerd, echter met die wijzigingen die men noodig achtte en die de plaatselijke gesteldheid aangaf. Zeer terecht deelt schr. bij deze bibliotheek ook de latere geschiedenis uitvoerig mede. Om tot zijn gegevens hieromtrent te komen, heeft hij klaarblijkelijk boek voor boek ter hand genomen, om te onderzoeken, hoe het in de Bibliotheek gekomen is. Het is jammer, dat aan de wijze waarop andere klooster- en kerkbibliotheken in en na den 80jarigen oorlog meestal te gronde gegaan, soms ook bewaard zijn, slechts eenige weinige regels (p. 197) zijn gewijd. Een met de hem eigene zorgvuldigheid bijeengegaarde reeks gegevens, zou wellicht van menig handschrift de afkomst en oorspronkelijke bestemming hebben kunnen bepalen. Maar het stond niet op het programma en we mogen het gemis betreuren, er aanmerking op maken zou onbillijk zijn. In nog hoogere mate is te betreuren het ontbreken van registers. Wil men een overzicht hebben van het middeleeuwsche bibliotheekwezen te onzent, dan behoeft men het boek van den heer Meinsma slechts te lezen, maar zoekt men naar bijzonderheden over de een of andere bibliotheek, dan is het een zeer tijdroovend ja soms wanhopig werk, alles te vinden. Een topografisch register van alle genoemde boekerijen, met vermelding waar over hen gehandeld is, ware werkelijk geen overdaad geweest. Eveneens zou een alphabetisch register op de genoemde handschriften zonder twijfel vaak met vrucht geraadpleegd worden. Een reeks bijlagen besluit het werk, catalogi van eenige Nederlandsche kloosterbibliotheken of aanwijzingen waar deze reeds gepubliceerd zijn. Slechts één ernstige aanmerking heb ik op den arbeid. De heer Meinsma moge het bibliotheekwezen te onzent in de middeleeuwen uit tal van echte bescheiden uitvoerig geschetst hebben, één hoofdstuk bleef daarbij ongeschreven, nl. de wereldlijke bibliotheken. De omstandigheid, dat Philippus a Leydis in 1372 zijn boekerij aan het Kapittel van St. Pancras te Leiden vermaakt heeft, en dat hierdoor van deze particuliere bibliotheek een inventaris is opgemaakt, heeft de vermelding van deze | |
[pagina 207]
| |
ééne ten gevolge gehad. Maar zijn er niet meer geweest? Hebben onze aanzienlijken, hebben onze vorsten, heeft b.v. de kunstlievende graaf Willem VI, tweemaal verzwagerd aan het weelderige Bourgondische hof, niets over gehad voor het verwerven van handschriften? Blijkt hieromtrent niets uit de grafelijke rekeningen? Ook een negatief antwoord ware niet misplaatst geweest. Maar ik meen gerechtigd te zijn, een positief antwoord te verwachten, wanneer wij b.v. zien hoe graaf Jan IV van Nassau op zijn slot te Breda een bibliotheek had, waarvan verschillende handschriften met name genoemd zijn in de ‘Handschriften en Boeken uit de Boekerij van Oranje-Nassau ter koninklijke Bibliotheek’ ('s Gravenhage, 1898). Een aantal goed gekozen illustraties versieren en verduidelijken den tekst. Bij de schaarschte van bestaande afbeeldingen van oude Nederlandsche bibliotheken is het te begrijpen, dat alles wat maar eenigzins kon dienen genoemd, veel zelfs gereproduceerd is. Ik heb mij echter nooit kunnen vereenigen met de zienswijze, dat het bekende vignet in de uitgaven van den Amsterdamschen uitgever Lodewyck Spillebout: ‘Amsteldamsche Bibliotheeck’, werkelijk een getrouwe asbeelding van de Amsterdamsche Bibliotheek te zien geeft (p. 104). In ieder geval is het geen middel-eeuwsche boekerij, want de zolder van het kerkje van het oude Agnietenklooster werd eerst in 1632 voor boekerij ingericht. In zijn inleiding verzoekt de heer Meinsma, dat men zijn werk gelieve te beschouwen als een reeks van bijdragen tot een boek over de Middeleeuwsche Bibliotheken in Nederland ‘dat naar wij hopen in de toekomst verschijnen zal.’ Die laatste zin is slechts dan bevredigend, wanneer wij er mogen inlasschen de woordjes ‘door onze zorgen.’ Amsterdam. E.W. Moes. | |
G.W. Kernkamp. Verslag van een onderzoek in Zweden, Noorwegen en Denemarken naar Archivalia, belangrijk voor de geschiedenis van Nederland op last der Regeering ingesteld door -. 's-Gravenhage, W.P. van Stockum en zoon, 1903.Het zou onbillijk, indien -, ja, ondenkbaar geweest zijn, dat de Nederlandsche Regeering het onderzoek in de Oostzeelanden naar archivalia belangrijk voor de geschiedenis van Nederland aan iemand anders had opgedragen dan aan den schrijver van De Sleutels van den Sont. De groote verwachtingen, welke de Hollandsche geschiedkundigen van dit onderzoek koesterden, zijn dan ook niet beschaamd, en de bevoegde critiek heeft deswege aan Prof. Kernkamp de hulde betuigd die hij zoo ruimschoots heeft verdiend. Maar niet alleen voor historici, ook voor taalkundigen, palaeo- en bibliographen is dit Verslag - even als die trouwens van Prof. Blok, Prof. Uhlenbeck, Dr. Brugmans, G. Busken Huet en Dr. J.S. van Veen -, van belang, daar het regel geworden is bij dergelijke onderzoekingen steeds ook eenige aandacht te schenken aan Nederlandsche ‘handschriften’. Wat Prof. Kernkamp op dit gebied vermeldt, was buiten den engen kring der specialisten zoo goed als geheel onbekend. Met behulp der voortreffelijke registers kan iedereen er zich thans in een oogwenk van vergewissen. Behalve een aantal archieven, werden de volgende boekerijen be- en onderzocht: Lund, universiteitsbibliotheek; Linköping, Stiftsbibliotheek; Stockholm, Kon. Biblioth.; Upsala, Universiteitsbiblioth.; Christiania, id.; Kopenhagen, Koninkl. Biblioth. en Universiteitsbiblioth. Over de inrichting en den toestand dezer instellingen wordt terloops ook wel eens wat medegedeeld. Zoo vernemen wij over de Deensche Koninkl. bibliotheek: ‘De door Frederik III gestichte “Groote Koninklijke Bibliotheek”, nog altijd gevestigd in hetzelfde gebouw, dat er bij de oprichting voor bestemd werd, geeft von buiten gezien nóch den indruk van groot, nóch van koninklijk te zijn. In het benedenportaal stelt een bord, waarop met groote, zwarte letters: “Det Store Kongelige Bibliothek”, den bezoeker, die verdwaald meent te zijn in een pakhuis, weder gerust; maar ik moet bekennen dat ik, bij het beklimmen van de onaangenaam wentelende trap met uitgesleten treden, die naar de op de tweede verdieping gelegen leeszaal leidt, de | |
[pagina 208]
| |
woorden van dit opschrift weleens in mijzelf heb moeten herhalen, om de overtuiging niet kwijt te raken, dat ik op weg was naar een in geheel Denemarken en daarbuiten beroemde wetenschappelijke instelling. De leeszaal is in harmonie met de rest van het gebouw; oud, verveloos en ongezellig; in het midden voor de bezoekers één lange, ovale tafel, waarvan - in de zomeravonduren, die ik hier doorbracht - de tegenover de vensters gelegen zijde niet te gebruiken was, daar deze vensters juist op het Westen uitzien, en het zonnelicht door geen jalousieën of gordijnen kan worden getemperd. Geen modelgebouw dus! Plannen voor een nieuw zijn dan ook reeds lang beraamd, en men heeft mij de plek al gewezen, waar het zal komen te verrijzen. Maar in afwachting daarvan behoeft geen enkel historicus zich van een bezoek aan de Koninklijke Bibliotheek te Kopenhagen te laten afschrikken; de wetenschappelijke inrichting is er voortreffelijk, en de hulpvaardigheid van de beambten laat niets te wenschen over’. Verder vernemen wij o.a. dat in de Stiftsbibliotheek te Linköping berust een correspondentie van Joan Blaeu met Sparvenveld en brieven van andere Nederlandsche geleerden, een bundeltje brieven o.a. van Grotius aan de Oxenstierna's en andere Zweedsche staatslieden. In het Rijksarchief te Stockholm vond K. brieven van Michel en Corneille le Blon, en aldaar en te Kopenhagen een opmerkelijke correspondentie van ridder Theodoor Rodenburg. Te Stockholm nog, de papieren van en over Usselinckx. In de Kon. Bib. derzelfde stad is allerlei te vinden: reisverhalen van Zweden, die in Nederland kwamen studeeren; ook te Upsala worden er bewaard. Te Kopenhagen berust, in de Groote Koninkl. Bibl., het handschrift van St. Lutgardis (door Prof. F. van Veerdeghem uitgegeven), een handschrift van het gemoraliseerde schaakspel en kaatsspel, een Nederlandsche reisbeschrijving naar het Heilige Land, tal van reisjournalen van Denen over Nederland, drie prachtige handschriften met ordonnantiën enz. van het Gulden Vlies, de kroniek van Windesheim van Johannes Busch, ten slotte eenige geillumineerde Nederlandsche getijdenboeken en andere handschriften. Door zijn nauwkeurig, rijk en overzichtig verslag heeft Prof. Kernkamp geleerden van velerlei richting in de hoogste mate aan zich verplicht. | |
Le Bréviaire Grimani à la Bibliothèque Marciana de Venise. Ferd. Ongania Editeur MCMIII.De Venetiaansche uitgever Ferdinando Ongania heeft onder dezen titel eene reeks van 110 afbeeldingen van de voornaamste miniaturen uit het beroemde Breviarium Grimani in het licht gegeven. De reproducties - zincographieën -, zijn tot de helft van de ware groote gereduceerd en op zeer enkele uitzonderingen na, maar matig geslaagd. Wie het handschrift zelf nooit gezien heeft, kan zich met behulp dezer afbeeldingen in 't geheel geen denkbeeld vormen van de schitterende schoonheid der oorspronkelijke miniaturen; wie het wél gezien heeft, zal deze uitgave onvoldaan ter zijde leggen Op zijn hoogst zal ze eenigen dienst kunnen bewijzen om andere miniaturen vergelijkend te bestudeeren uit het oogpunt der teekenmotieven, maar zelfs daartoe zullen deze reproducties veelal niet scherp genoeg blijken. De uitgever heeft zijn werk voorzien van een korte inleiding, waarin een en ander over de geschiedenis van het handschrift wordt medegedeeld (er zijn vijfhonderd exemplaren gedrukt met Franschen tekst), waarvan het gedeelte dat betrekking heeft op de Vlaamsche verluchters die aan het handschrift gewerkt hebben, echter eer gezegd dan bewezen is, daar het alleen op overlevering berust. De band is tot op zekere hoogte een reproductie van dien van het Breviarium. Wie door deze uitgave teleurgesteld is, kan zich troosten met het vooruitzicht op eene betere, die thans in bewerking is. De bekende Berlijnsche firma Albert Frisch is nl. bezig met het reproduceeren van het geheele Breviarium op de ware grootte en met de oorspronkelijke kleuren voor de met roem bekende verzameling fac-simile's welke onder de leiding van Dr. S.G. de Vries, door A.W. Sijthoff wordt uitgegeven. De inleiding zal gele- | |
[pagina 209]
| |
verd worden door Prof. Dr. Morpurgo, den bestuurder der Bibliotheca Marciana. Het is te hopen dat we dan eindelijk zullen weten waaraan we ons, aangaande de verluchters van het handschrift, te houden hebben. Wij hebben het genoegen gehad verschillende proeven voor deze uitgave te zien en kunnen getuigen dat deze alles overtreffen wat op dit gebied ooit geleverd werd.Ga naar voetnoot(1) W. d V. | |
J. Hagers. Bouwstoffen voor de geschiedenis van het boekhouden in de Nederlanden, door -, Accountant en Leeraar M.O. te 's Gravenhage. G. Delwel & Co., Rotterdam, 1903. (Verbeterde en vermeerderde overdruk uit het Maandblad voor het Boekhouden). 41 blz. 8o.Eene bibliografie, gaande van 1543 tot 1901. Het oudst bekende werk is de Nederlandsche bewerking van Luca Pacioli's Tractatus particulars de computis et scripturis (de titel is in 't Latijn, de tekst in 't Italiaansch) van 1494, namelijk: Jan Ympyn Christoffels' Nieuwe Instructie // Ende bewijs der looffelijcker Consten des // Rekenboecks / ende Rekeninghe te houdene // nae die Italiaensche maniere.... (In fine) § Ghedruckt met Gratie ende Preuilegie in die ver // maerde coopstadt van Antwerpen / ten versoecke ende // aenlegghene van Anna Swinters der Weduwen // wylen Jan Ympyns / woonende inde voers' // ═ (voerschreven) stadt van Antwerpen by den grootē Mert // in die Maelderye strate int huys ghe- // naempt den Pijnappel / duer Gillis // Coppyns van Diest boeckprentere // int Jaer ons Heeren ons salich // makers Jesu Christi als // men schreeff / M // CCCCC. ende // XLIII. den xxvj. dach // Julij.// De schrijver waarschuwt in zijn Inleiding dat zijn ‘bibliografische aanteekeningen in geenen deele op volledigheid aanspraak kunnen maken, en ook, dat uit een oogpunt van boekbeschrijving hier en daar wel wat aan te merken zal vallen.’ Verder verklaart hij zich voor mededeeling van leemten of mogelijke onjuistheden aanbevolen. Daar ik nu in de gelegenheid ben de beschrijving van bovengenoemd werk, een unicum dat aan de Stadsbibliotheek te Antwerpen toehoortGa naar voetnoot(1) (Catal. nr 3694), te kunnen controleeren, schreef ik te zijnen behoeve het colophon af, waaruit de namen der uitgeefster en des drukkers, een Antwerpsch ingezetene uit Diest afkomstig, welke laatste dus niet, zooals de heer H. wel opgeeft, ‘Gilles Copyns te Diest’ mag genoemd worden. Wat de titel zelf betreft, die komt voor in facsimile in Carl Peter Kheil's Ueber einige ältere Bearbeitungen des Buchhaltungs-Tractates von Luca Pacioli..., Prag, 1896, een werk dat de bibliograaf zeker in handen heeft gehad. Eenige kleine fouten zijn in zijn handschrift geslopen als: y, voor ij, jaar voor Jaer, enz. De houtsnede op het titelblad is natuurlijk ook niet acht- maar vierhoekig. Ofschoon wij niet gaarne op een drukfout dood blijven, dunkt het ons toch dat in bibliographie, waar alles grootendeels op nauwkeurigheid aankomt, ook 't geringste in aanmerking moet genomen worden, al was 't maar, om anderen den last van het overdoen te besparen. Wie zulk geduldswerk uit vrije lust op zich neemt, moet het ook goed doen, of het aan anderen overlaten. De opgaven van Kheil (blz. 4-5) zijn evenmin geheel nauwkeurig. O. a. heeft hij (of zijn zegsman) van voers' stadt éen woord gemaakt en gelezen: voersstadt van Antwerpen, wat voor een straatje bij de Groote Markt nog al vreemd klinkt. Blz. 8 zegt schrijver, naar aanleiding van Coignet: ‘Hij bewerkte een herdruk van De Kempten. (Antwerpen, 1573).’ Ook dit werk berust in de Stadsbibliotheek te Antwerpen en is getiteld: Livre // d'arithmetiqve, // contenant plusieurs belles questions & de- // mandes, propres & vtiles à tous ceux qui // hantent la Trafique de Marchandise. // Composé par seu Valentin Mennher Allemand: // reueu, corrigé, & augmenté en plusieurs endroits // par Michiel Cognet. // Ensemble // Vne ample declaration sur le fait des Changes. // Item // Vn petit discours de bien J deuëment disconter, auec // la Solution sur diverses opinions y proposées. // Avec // La solution des questions Mathematiques // par la | |
[pagina 210]
| |
supputation de Sinus, illustrées & am- // plisiées par tes demonstrations Geome- // triques necessaires à icelles. // (Fries). // A Anvers // Chez Iean Waesberghe, à l'escu de Flandres. // Avec Privilege. // 1573. 8o. 282 ongen. blzn. Sign. aiij-siij met reclamen. Blz. 2 Privilegie, gedat. Brussel, 24 September 1572, ondert. J. de la Torre, en den 17 Dec. 1572 geviseerd door J. de Perre voor den Raad van Brabant. Blz. 3, opdracht van Michiel Cognet ‘A Monseignevr, // Monsieur Balthazar Schetz, Seigneur de Hoboken, // M.C.S. // gedagteekend: A Anuers, // ce. 24e. de May. Anno 1573. // Blz. 5-9: Au Lecteur. Blz. 138, onderaan: approbatie van Simon Moors Ca.[nonicus] Antwerp. Theo. Licent. // Antverpiae // Typis Ant. Diest. 1573. // Blz. 139, drukkersmerk van Ian van Waesberghe (Zie: van Havre, nr 4). Blz. 140-141: Les faultes trovvees apres l'impression. Blijkens geschreven aanteekeningen op het titelblad hoorde het boekje vroeger toe aan Es[Eques] de antonio de Samillan Contis, later aan het Carmelietenklooster te Mechelen. Tijdens de Fransche Omwenteling werden de boeken van dit klooster, evenals al de andere in dergelijke gestichten aangeslagen en in de Ecole Centrale te Antwerpen bijeengebracht. De stempel van het ‘Département des Deux Nèthes. Administration centrale. Anvers’ staat op het exemplaar. Wij gaan niet verder op het werkje in; het onderwerp zou een nieuwe, beter doorwrochte bewerking verdienen. E.d.B. | |
Album-Kern. Opstellen geschreven ter eere van Dr. H. Kern hem aangeboden door vrienden en leerlingen op zijn zeventigsten verjaardag den VI. April M.D. CCCC. II. Boekhandel en drukkerij voorheen E.J. Brill - Leiden. 1903. 4o. 420 blz.Buiten een bibliographisch overzicht der geschriften van Prof. Kern dat niet minder dan 24 koll. beslaat, en samengesteld is door den Leidschen conservator Louis D. Petit. wiens naam alle verdere aanbeveling overbodig maakt, is voor onze bijzondere studie van belang een bijdrage van Dr. Willem de Vreese: De Dietsche boeken van 't Rooklooster omstreeks het jaar 1400 (blz. 397-403), een nieuw commentaar op een lijst die voorkomt op de keerzijde van het derde blad van hs. Brussel 1351 (Zie b.v. Van den Gheyn, II, nr 1131). In een bijgevoegd fac-simile wordt het dokument goed gereproduceerd. Het ontbrekende in den tekst is door de Vr.'s commentaar zooveel mogelijk aangevuld. Door vergelijking met andere hss. uit het Rooklooster komt de schr. tot het besluit dat die lijst moet opgeteekend zijn tusschen 15 April 1394 en 23 Aug. 1395. Verder wordt zooveel doenlijk vermeld: 1o welke werken met de minder of meer duidelijke titels bedoeld werden, en 2o of de in de lijst bedoelde afschriften nog bestaan, en, zoo ja, waar ze thans bewaard worden. Zoo o.a. word nr 7 terechtgebracht door de juiste lezing van een Middelnederlansch woord waarmee de vroegere uitgevers geen raad wisten, nl. Aerloeye ═ Oerloye, d.i. horloye, horloge, horlogie, zoodat met den titel: 7. Item ij. aerloye. die beginnen. Het was een jonghelinc etc. bedoeld wordt: twee exemplaren van het Horologium van Hendrik Suso: Oerloy der ewigher Wijsheit, beginnende: Het was een jonghelinc Gode bekent, enz. Wij verwijzen verder naar het opstel zelf en schrijven nog de laatste regelen van het stukje af: ‘Omstreeks 1400 bezat deze librije dus ± 30 codices met “Dietsche boeken”, een getal dat in de eerste helft der 15e eeuw nog met ruim twintig werd vermeerderd (om alleen maar te spreken van wat ons thans bekend is). Als men daar nog bij voegt de veel talrijker codices met “Latijnsche boeken” die de abdij bezat, en daarbij bedenkt dat b.v. de bibliotheek der Bourgondische hertogen in 1404 nog maar 59 boekdeelen rijk was, niettegenstaande niets verwaarloosd werd om ze uit te breiden, dan eerst kan men er zich een denkbeeld van vormen, wat een dergelijke bibliotheek op dat tijdstip voor de beschaving beteekende.’ E. d. B. | |
[pagina 211]
| |
Alfred Berrewaerts. Recherches sur la presse périodique louvaniste Supplément 1897 à 1900. Louvain, Ch. Peeters, 1902. 8o. 34 blz.Een vervolg op de in 1898 uitgegeven bibliographie. Het titelblad van de meeste tijdschriften of bladen is gereproduceerd. Jammer dat over Het Pennoen, Het nieuw Pennoen en De Tassche zulke onvolledige inlichtingen gegeven worden; voor de geschiedenis onzer nieuwere letterkunde - vooral wat het eerste betreft, wegens de medewerking van Albrecht Rodenbach - zijn deze tijdschriften- zeer belangrijk, te meer daar zij zoo zeldzaam zijn. | |
Koninklijke Bibliotheek. Catalogus der Geschiedenis. Frankrijk. Gedrukt ter Algemeene Landsdrukkerij (Den Haag), 1902. fol., 195 blz.De tafel wijst op 9 afdeelingen: I. Inleiding. II. Alg. geschiedenis. III. Oude geschiedenis. IV. Middeleeuwen (Alg. geschied.). V. Middeleeuwen (Volksverh. 1250). VI. Middeleeuwen (1250-1500). VII. Nieuwe gesch. (1500-1643). VIII. Nieuwe gesch. (1643-1774). IX. Nieuwegesch. (1774-1815). X. Nieuwe gesch. (1815-1870. XI. Nieuwe gesch. (1871-heden). Verder de onderverdeelingen. Het boek is in twee kolommen gedrukt, wat voor de kaartencatalogi best te stade komt, waarvoor men enkel een paar exemplaren behoest uit te knippen. De boeken dragen geen nummer. De aanduiding I. a.b.c. boven de Inleiding verwijst vermoedelijk naar de kast en de rekken waar de boeken staan. Voor de pamfletten wordt naar Knuttels catalogi verwezen. De titels worden niet volledig, maar ook niet te beknopt opgegeven. Een Naamregister van personen, provincien, steden enz. (Tijdschriften en couranten) (38 kolommen) besluit het werk dat ons zeer bruikbaar voorkomt. | |
Delisle-bibliographie. -Op het congres van bibliothecarissen, te Parijs, in 1900, werd o.m. besproken het plan om eene bibliographie samen te stellen van de in druk verschenen geschriften van Leop. Delisle, directeur van de Bibliothèque nationale, die voorzitter van het congres was. Het voorstel werd goedgekeurd en de heer Paul Lacombe met de uitvoering belast. Het werk is thans verschenen onder den titel ‘Bibliographie des travaux de M. Léopold Delisle’. De bewerker heeft blijkbaar niets verzuimd om zijn bibliographie zoo volledig mogelijk te maken. Zij beslaat 549 blz., en vermeldt de titels van meer dan 2000 boeken, brochures en tijdschriftartikelen. Deze arbeid kan beschouwd worden als de meest uitgebreide van dien aard. Het boek is door de Imprimerie nationale gedrukt en kost voor de inteekenaren, waarvan de lijst 44 kolommen omvat, slechts 5 francs. Een prachtig portret komt vooraan. Dan volgen: Dédicace. Liste des souscripteurs. Avant-propos. Bibliographie des travaux de M. Léop. D. (Blz. 1-382). Formule tirée d'un Psautier en lettres semi-onciales de la fin du VIIIe siècle, nrs 13159 du fonds latin de la Bib. Nat., folio 164 (cul-de-lampe). Hommage à Madame Léop. D. Table bibliogr. des ouvrages collectifs et des recueils périodiques. Table des ouvrages de M. Léop. D. par ordre alphabétique des premiers mots de leur titre. Table alphabétique des noms de personnes, de lieux et de matières. Het werk is ook uit een Nederlandsch oogpunt zeer belangrijk. | |
Catalogue de la bibliothèque de l'‘Utrecht’, compagnie d'assurances sur la vie et l'invalidité. 5e éd. Utrecht, J.L. Beijers, 1903.De bibliotheek dezer verzekeringsmaatschappij (Leidsche weg, 2, Utrecht) is alle dagen open van 10-12 en van 2-4 voor wie op voorhand schriftelijk aanvraagt. Deze catalogus, die uitstekend opgevat en typografisch uitgevoerd is, zal daarbij een onmisbare gids zijn. Hij omvat alles wat van verre of nabij met levensverzekering in verband staat. De rangschikking is methodisch, een alphabetische namenlijst vult ze aan.
|
|