Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen. Jaargang 1
(1903)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 27]
| |
I.Het werd tot heden niet betwist dat de Antwerpsche drukker Abraham Verhoeven de eerste was die in Zuid-Nederland een nieuwsblad of courant uitgaf. Wijlen de heer Karel Ruelens, conservator aan de Koninklijke Bibliotheek te Brussel, waagde 't, in 1859, heel bescheiden trouwens, voor Verhoeven aanspraak te maken op den weidscheren titel van ‘eersten courantier van Europa’Ga naar voetnoot(1). De heer Alph. Goovaerts, in 1880, ging verder: in een werkje getiteld: Origine des Gazettes et Nouvelles périodiques. Abraham Verhoeven d'Anvers le premier Gazetier de l'EuropeGa naar voetnoot(2), dat tamelijk veel opgang maakte, hield hij staande dat Verhoeven niet alleen de eerste ‘gazettier’ in Europa, maar zelfs de uitvinder van het ‘geïllustreerde nieuwsblad’ mocht heeten. Die courant, onder den naam van ‘Nieuwe Tijdinghen’ algemeen bekend (ofschoon Verhoeven's blaadje niet steeds dien titel voert), zou, volgens dien schrijver, begonnen zijn in 1605, in welk jaar een eerste privilegie hem door de Aartshertogen Albrecht en Isabella werd verleend. Volgens HatinGa naar voetnoot(3) kreeg Duitschland zijn eerste courant pas in 1612 of 1615, Engeland in 1622, Holland in 1626, en Frankrijk in 1631, en zou dus de Antwerpenaar moeten beschouwd worden als de baanbreker onzer hedendaagsche nieuwsbladen. In de aflevering cxliv en cxlv van de Bibliotheca Belgica (ver- | |
[pagina 28]
| |
schenen in Aug. 1899), werd (door wijlen den heer Th. J. Arnold) de bewijsvoering des heeren Goovaerts zeer nauwkeurig onderzocht en zijn conclusies getoetst. Het blijkt uit deze belangrijke studie dat Goovaerts' vermetele beweringen geen steek houden; dat hij, om zijn stelling te staven, voor couranten liet doorgaan wat enkel gewone losse bladen of vlugschriften waren, in niets onderscheiden van de talrijke pamfletten met tijdingen zooals er toen al sinds meer dan 50 jaren uitkwamen; dat de eerste courant, die volgens Arnold dien naam verdient, verscheen den 27 Februari 1620, dat een Hoogduitscher, de Straatsburger drukker Johann Carolus, reeds vóór 1609 een wekelijks verschijnend en genummerd nieuwsblad uitgaf onder den titel: Ordinarij avisa, waarvan de jaargang 1609, uit 52 nummers bestaande, in de Bibliotheek der Hoogeschool van Heidelberg berust. Volgens Arnold zou Verhoeven zelfs niet eens de eerste zijn die het voorbeeld van den Straatsburger drukker volgde, maar daarin zijn voorgegaan door Broer Jansz.Ga naar voetnoot(1) te Amsterdam, die in een vlugschrift van 1604: Journael oft dachregister van 't principaelste in Vlaenderen gheschiet, zich ‘out courantier int Leger van syn Prinsel. Excel.’ (Maurits van Nassau) betitelt, en die een buitengewone tijding - wat men nu een bulletin of extra-blad noemen zou - in 't licht zond bij Oldenbarneveldt's terechtstelling, den 13 Mei 1619, waarin aan 't einde gemeld wordt door den drukker: Wat voorders passeert sal ick V.E. toecomende Vrydaghe in de Courante mede deelen. Die Vrijdagsche courant zelf heeft de heer Arnold intusschen nooit gezien, zoomin als de heer W.P. Sautijn Kluit, die het geval in den Nederlandschen Spectator (1880, blz. 59-60) besprak. Tot verdere staving worden uit Hooft's Warenar (geschreven 1615, eerste uitg. 1617) eenige verzen aangehaald, waarin een der personen zou zinspelen op een blad waarin men ‘tweemaal ter weeck’ ‘de courante nouvellen uit de vier hoeken van de stat’ lezen kon.Ga naar voetnoot(2) Hoe 't zij, voor den geleerden redacteur der Bibliotheca Belgica en andere Noordnederlandsche schrijvers staat het vast: in Amsterdam verscheen reeds in 1619 en wellicht vroeger een regelmatige courant, vóor dat Abraham Verhoeven, op 27 Februari 1620, het blaadje uitgaf dat als 't eerste nummer van het Antwerpsch nieuwsblad zou mogen aangezien worden. In 1863 had de geschiedschrijver Rob. Fruin in den Volksalmanak van de Maatsch. tot 't Nut van 't Algemeen, bl. 86 (ook herdrukt in zijn | |
[pagina 29]
| |
Verspreide Geschriften, IIIGa naar voetnoot(1), blz. 343-362) reeds een kalme uiteenzetting van het vraagstuk gegeven, welke in breede trekken ongeveer alles samenvatte wat over de zaak te zeggen was. Indien ik op mijn beurt een woord aan ‘de quaestie Verhoeven’ wensch te wijden, is 't omdat een bespreking van dit vraagstuk, hetwelk in den laatsten tijd in tal van dagbladen en periodieken zeer uiteenloopend behandeld werd, in dit nieuwe tijdschrift geheel op zijn plaats is, en omdat het de gelegenheid aanbiedt, een meer uitgebreid en ook minder speciaal publiek, dan dat waartoe de Bibliotheca Belgica zich wendt, met de ware toedracht van het bibliographisch twistpunt vertrouwd te maken. Ofschoon niet in alle opzichten de meening van Arnold deelende, wil ik niet beginnen zonder de nagedachtenis van den geleerden man de hem zoo ruimschoots verschuldigde dankbare hulde te brengen. Schier al de in onze openbare boekerijen berustende exemplaren der Tijdinghen heeft hij onder oogen gehad, ze in de Bibliotheca Belgica voortreffelijk beschrevenGa naar voetnoot(2) en in een belangrijke verhandeling nagenoeg afdoende besproken. In de volgende bladzijden zal ik zijn onderzoek niet herhalen, hoogstens nagaan en in hoofdtrekken resumeeren. De voorbehoudingen die ik meen te mogen maken betreffen, eerstens, den datum van 27 Februari 1620, die door den schrijver als onbetwistbaar aanvangspunt van het Antwerpsche nieuwsblad wordt voorgesteld; in de tweede plaats, de prioriteit aan den Amsterdamschen courantier Broer Jansz. door hem toegekend. | |
[pagina 30]
| |
II.Het is een zeer verspreide dwaling, dat Abraham Verhoeven nu eenmaal de eerste zou zijn die op een goeden dag zoo maar den inval kreeg - den genialen inval, luidt het gewoonlijk - nieuwstijdingen te gaan drukken. Als zoo menig andere uitvinding, hing ook die welke men aan Verhoeven toeschrijft al een heelen tijd in de lucht: vlugschriften die titels dragen als: Warachtige nieuwe tidinge, Neue en Warhafftige Zeitungen, Nyeuwe sekere ende warachtighe tydinghen, bestaan reeds sedert de eerste regeeringsjaren van Keizer Karel; men vindt ze als voor 't rapen in de verschillende pamflettenverzamelingen van Tiele, Petit, Knuttel, enz., en de Bibliotheca Belgica geeft er een heele reeks op die vóór 1605 te Antwerpen en elders verschenen.Ga naar voetnoot(1) Goovaerts haalt er een aanGa naar voetnoot(2) uit 1529 met den volgenden titel: § Nyeuwe tij- || dinghe, || § In wat manieren die Ambassaten der || Conincklijcker Maiesteyt te Behmen || en̄ Hongerije / Te wetene / Heer Six- || tus Weyxelberger ende een Hon- || gerschen Heere / tot den Turc || schen Keyser / aen ende || afghecomen || zijn. || §Regnante Ferdinando. || Mutantur tempora in illo. || § By Ferdinandus regieringe en̄ tijt. || Sullen opstaen groote orloghe en̄ strijt. || (In fine) §Gheprent Tantwerpē int guidē / Missael [Adriaen van Berghen.] || Int iaer ons Heeren. M. CCCCC. || ende xxix. Te Antwerpen verschenen nog tijdingen, een heele reeks bij de weduwe van Christ. van Remunde, in 1542, 1543 en 1544; bij Jan Van Ghelen, in 1543; bij Jan Mollyns, in 1559; bij Jan Verwithagen, in 1565; bij Antonius Tilens, in 1567; te Brussel gaf Michiel van Hamont in 1576 er ook een heele reeks uitGa naar voetnoot(3); bij Symon Jansz. te Delff in 1543; bij Jan Moyt Jacobszoon te Leyden in 1573; bij Cornelis Claesz. te Amsterdam in 1588; bij Gillis Rooman te Haerlem in 1588; bij Richard Schilders te Middelborch in 1589; bij Anthoni de Ballo te Antwerpen in 1595; bij Rutgeert Velpius te Brussel in 1599; bij Maes te Loven in 1601; bij Hieronimus Verdussen te Antwerpen in 1602; bij Jan van Waesberghe te Rotterdam in 1603; bij Jacob Cornelisz. Vennecool te Delff in 1603, enz. enz. Ik spaar den lezer de opsomming der titels, die soms heel raar klinken. Een enkele maar, als een staal: ‘Nieuwe tijdinghen gecome(n) binnen Roomen, 13 Febr. 1566 niet eend(er) missiven ghesonden wt Constantinopolen, inhoudende den grooten aenslach en(de) ghereetschap der grooter | |
[pagina 31]
| |
armeyen des grooten Turcx, so wel ter zee als te lande, teghen die Christenen. Overgheset wten Ytaliaensche(n). Antwerpen, Jan Roelants, boeckvercooper staende op onser liever Vrouwen Kerckhof onder den grooten Thoren. 1566 kl. in-8o.Ga naar voetnoot(1) Het ontstaan dier vliegende bladen of nieumaren valt samen met de eerste inrichtingen voor het verzenden van brieven met renboden of couriers in Duitschland en de Nederlanden omtrent het midden der xvie eeuw. De hollandsche steden hadden bijzondere loopende of koopmansboden, en de boekverkoopers trokken partij uit de geregelde wekelijksche aankomst der boden met hunne brieven en berichten. Sautijn Kluit, in zijn Geschiedenis der Nederlandsche Dagbladpers tot 1813, deelt mede dat men te Amsterdam wekelijks geregeld berichten ontving sedert 1605 uit Keulen, sedert 1606 uit Embden en Hamburg, sedert 1609 uit Munster, Gent en Rijsel, en sedert 1611 uit Wezel, Doornik en Valencijn, terwijl Antwerpen en Rouaan reeds sedert 1568 en 1597 wekelijks hare berichten derwaarts zonden.Ga naar voetnoot(2) In 1592 was een notaris Cornelis Cools ‘nieuwstijdinghe schryver’ en zond aan het magistraat van Den Haag, en in 1595 ook aan dat van Middelburg, ‘nouvelles of couranten’, waarvoor hij een vaste vergoeding kreeg. Dat gebeurde alles schriftelijk. Na hem vindt men als ‘courantiers’ in verschillende steden: zijn dochter Petronella of Nelleke Cools, die in 1605 Dordrecht bediende en, evenals Carel de Briedere, ook het Hof van Holland inlichtte; voor Leiden was Dirck Cool uit den Haag werkzaam, alsook Adriaen Vasseur te Vlissingen en te Nieuwpoort; in 1602 was dezelfde als courantier in 't leger vóor Oostende ten behoeve der stad Amsterdam, en een jaar vroeger was een zekere Wynant Jansz. in dezelfde hoedanigheid doende. De opvolger van Vasseur was Jan Speelman, die ook tijdens het beleg van Oostende (1601-1604) de stad Leiden van tijdingen voorzag. Dat Broer Jansz., die zich gaarne met den titel van ‘out courantier’ tooide, dergelijken post bekleedde is meer dan waarschijnlijk, en die titel bewijst dus niets voor zijn prioriteit als uitgever der eerste Nederlandsche gedrukte courant op gezette tijden verschijnende. Te Haarlem waren ook bezoldigd David Mostaard van 1610 tot 1615 | |
[pagina 32]
| |
‘voor 't weeckelick scryven en overseynden van courantbrieven’, en Abraham Robert in 1616. Voor Nijmegen werkte in 1609-1610 een zekere Hendrik Bilderbeeck.Ga naar voetnoot(1) Even als het gedrukte boek, is dus ook de courant, uit het handschrift ontstaan. De heer Sautijn Kluit, wien vele der aangehaalde bijzonderheden over den oorsprong der courant in Nederland ontleend zijnGa naar voetnoot(1), behandelde, in 1867 reeds, uitvoerig de geschiedenis der Amsterdamsche courantGa naar voetnoot(2), maar het geschil omtrent de prioriteit laat hem onverschillig. Wellicht had hij, indien hij de uitgave van zijn boek had mogen beleven, ons daarover zelf afdoende uitkomsten kunnen melden: de studie der geschiedenis van de Nederlandsche pers was immers zijn levenstaak? Nu bepaalde hij zich tot het volgende: ‘Ofschoon Amsterdammer in merg en been, en Nederlander van top tot teen, maak ik mij volstrekt niet warm over de vraag, of aan Amsterdam, aan Antwerpen, of aan Straatsburg, aan Nederland, aan België, of aan Duitschland, de eer toekomt Europa en de wereld, China natuurlijk uitgezonderd, te hebben verrijkt met de uitvinding van het nieuwspapier. Bij alle uitvindingen toch speelt het toeval een groote rol, en niets is meer natuurlijk dan dat, als eens de tijd daar is voor eene nieuwigheid, verschillende personen van elkander verwijderd op hetzelfde oogenblik tot de vinding geraken. Vooral, wanneer gelijk bij de verschijning der eerste couranten, dezelfde aanleiding, meer en meer geregeld verkeer, den stoot geeft. Maar de strijd blijve bepaald tot de vraag, waar het eerst nieuwstijdingen op vaste gezette dagen zijn uitgegeven. Hoe het met dit vraagstuk in Noord-Nederland staat blijkt bij de geschiedenis der Amsterdamsche courant, wier stichter Broer Jansz. tevens stichter was der Fransche periodieke pers daar te lande, ongetwijfeld ten gerieve van dat groote aantal Fransche uitgewekenen dat reeds in de eerste helft der 17e eeuw herwaarts kwam, en waaruit eerlang eigen schrijvers en uitgevers zouden optreden.’Ga naar voetnoot(3) Wat niet wegneemt dat hij in zijn reeds vermeld Spectator-artikel van 1880 hardnekkig volhoudt: ‘Broer Jansz., de eerste courantier van Europa!’ | |
[pagina 33]
| |
Eer wij onderzoeken in hoeverre de betwisting wegens de prioriteit van den Zuid- op den Noord-Nederlander, of omgekeerd, als geslecht mag beschouwd worden, zullen wij de werkzaamheid van Abraham Verhoeven nagaan, te beginnen met het oudste jaar dat hem eenig drukwerk toegeschreven wordt, namelijk het jaar 1605. | |
III.Het oudste stuk van Abraham Verhoeven dat tot heden bekend is draagt den volgenden langen titel: ‘Oprechte ende waerachtighe afbeeldinghe/ vande wonderlijcke victorie/ vercreghen teghens de Rebellen van hunne Hoocheden/ den xvij. Mey in den Jare 1605. op Blockers-Dijck/ de welcke comende te water ende te Lande met een menichte van schepen/ meynden door het doorsteken vanden seluen Dijcke de stadt van Antwerpen te belegheren/ soo hier naer volcht. - Pourtraict veritable au vif, de la Ioyeuse victoire acquise le 17. de May l'An 1605. par les gens de leurs Altezes aupres d'Anuers, sur le Blockers-Dijck contre les Rebelles de leurs sdictes Altezes, lesquelz sont venuz par la Riuiere de l'Escault auec une quantité de batteaux, pensans couper les Dicques pour mettre siege deuant la Ville d'Anvers, tant par eau que par terre.’ Het is een los blad in-fol. plano, bestaande uit drie naast elkaar geplakte stukken. Het grootste blad bevat een kopergravure verbeeldende den veldslag; op het strookje links worden in 't Nederlandsch en in 't Fransch de cijfers toegelicht, waarmede ‘de forten ende plaetsen’ op de prent gemerkt zijn; op het derde stuk, dat onder de plaat geplakt is, leest men de beschrijving ook in de beide talen, elk op twee kolommen, de Nederlandsche met Gothische, de Fransche met Romeinsche letterteekens. Op 't grootste blad, in den hoek rechts van boven, staat de volgende opdracht: D. Inigo de BorIa, Castrorum praefecto in Belgio. Abrahamvs Verhoevenus dedicabat, gevolgd door een achtregelig latijnsch vers, waaronder de initialen C.K.D. (waarschijnlijk: Cornelius Kilianus Dufflaeus) en de dagteekening der overwinning; Actum 17. Maij an. 1605. - Aan 't einde der 4e kolom de approbatie van Egbertus Spitholdius, Canonicus & [Plebanus] Antuerpiensis, en het adres van den drukker. Ongelukkiglijk is dit laatste, op 't exemplaar dat in de Stadsbibliotheek te Antwerpen bewaard wordtGa naar voetnoot(1), uitgewischt, maar er is verder geen twijfel mogelijk: het zeldzaam stuk is wel degelijk van Abraham Verhoeven's pers gekomen. | |
[pagina 34]
| |
Het is dit stuk dat Goovaerts als een der eerste ‘gazetten’ van Verhoeven wil beschouwd zien. Waarop steunt hij zijne bewering? Op niets anders dan dat de Aartshertogen Albertus en Isabella in 1605 hem een Privilegie vergunden, waarvan de oorspronkelijke tekst tot heden niet teruggevonden is, maar dat wij in een tweede privilegie, verleend den 28 Januari 1620, in de volgende bewoordingen herinnerd vindenGa naar voetnoot(1): ‘Priuilegie van onse Ghenadige Princen. Albertvs ende Isabella Clara Eugenia Eertsz-Hertoghen van Oosten-rijck, Hertoghen van Borgondien, Brabandt, ende Souueraine Princen van Nederlandt, &c. Hebben door singuliere Priuilegie verleendt int' Iaer ons Heeren sesthienhondert ende vijf, Onderteeckent I. de Busschere, ghegunt ende verleent aen Abraham Verhoeuen, gesworen Boeck-drucker binnen Antwerpen, te mogen Drucken ende te snijden in houdt oft Copere Platen, ende te vercoopen, in alle de Landen van hare ghehoorsaemheydt, alle de Nieuwe Tydinghen, Victorien, Belegheringhen, ende innemen van Steden, die de selve Princen souden doen oft becomen, soo in Vrieslandt oft ontrendt den Rhijn: Ende midts in dese Nederlanden ter oorsake van den ghemeynen Treues sulckx niet te passe en compt, Soo hebben hare voorseyde Hoocheden aen den selven Abraham Verhoeuen, wederom op een nieuwe toeghelaten te mogen Drucken, snijden, ende te vercoopen alle de Victorien, Belegeringen, innemen van Steden ende Casteelen die voor de Keyserlijcke Majesteyt souden gheschieden in Duytslandt, in Bohemen, Moravien, Oosten Rijck, Silesien, Hungharijen, ende andere Provintien in het Keyser rijck ghelegen, ghe-exploiteert vā wegen den Graue van Bucquoy, ende Dampier, oft andere, midts-gaders oock alle de Nieuwe Tijdinghen van Hollandt, Brabandt, ende andere Provintien van Ouermaze comende, &c. Verbiedende aen allen Boeck-druckers, Boeck-vercoopers, Cremers, ende andere de selve naer te Drucken oft Conterfeyten in eeniger hande manieren, Op de penen daer toe ghesteldt, breeder blijckende by de Brieven van Octroye, verleendt den xxviij. dach Ianuarij 1620. In hunne Raden Gheteeekent (sic) A.I. Cools. D'ander in den Secreten Rade gedaen den vj. Meert 1620. Onderteeckent D. Gottignies.’
Aangenomen dat de tijdinghe over de victorie in Blockers-Dijck | |
[pagina 35]
| |
door Verhoeven in hetzelfde jaar van den veldslag zou gedrukt zijn - wat geenszins bewezen is - heeft de heer Goovaerts ook nagelaten te verklaren in hoeverre die uitgave een courant mag genoemd worden. Niets toont aan dat deze deel uitmaakt van een geregelde, op vaste tijden verschijnende uitgave, en men mag niet verzekeren, zonder op iets anders dan op een enkel los blad, zooals er in dien tijd meer verschenen, te kunnen wijzen, dat Verhoeven daarmede een ‘courant’ invoerde. Wat Verhoeven in de volgende jaren, van 1605 tot 1619, uitgaf - Arnold heeft juist 48 stukken kunnen terugvinden, platen en vlugschriften - draagt evenmin dat karakter: in 1605 (?) éen, het boven aangehaalde; in 1606, twee: in 1609, zes, waarvan éen door Arnold aan Verhoeven betwist wordt; in 1610, éen; in 1614, éen; in 1616, twee; in 1617, zeven; in 1618, acht; in 1619, een-en-twintig. Al vast kan ik deze lijst met éen nummer vermeerderen, dat bij mijn weten tot nog toe onbekend gebleven is en door mij in een particuliere verzameling werd aangetroffen. De titel luidt: Verhael int corte van || t'ghene nv tot Wtrecht in Hollant || is ghepasseert t'sedert den 25. Ju- || lij 1618. || Ende wat Oordre in de stadt vā Wtrecht || ghestelt is door Bevel ende Comman- || dement van zijn Excel. Graeff Mauritz van Nassouwen / etc. || Tusschen de Oude Geusen oft Gomma- || risten ter eenre zijden / ende de Armi- || nianen ten andere zijden / tot op || den 7. Augusti lestleden. || [Vignet: een steigerende leeuw met een zwaard in zijn klauw.] T'hantwerpen / By Abraham Verhoevē || op de Lombaerde Veste / inde gulde || Sonne 1618. Kl. 4o (kleiner dan 't gewone formaat der Tijdinghen), 16 blz., Gothische letter. Op de blz. 12-15 worden, onder den titel De Weth der stadt Wtrecht de namen der Burghemeesteren, Schepenen en Vroet-schappen meegedeeld. Blz. 16 de goedkeuring, onderteekend: Vidit Z.V.H.L.C. (Zegher van Hontsum, Librorum Censorum.) Hiermede zal de lijst zeker nog niet volledig zijn, links of rechts zal er nog wel een pamflet opduiken, maar géén der 49 thans bekende stukken vertoont het kenmerk der periodiciteit: het formaat is niet doorloopend hetzelfde, zij hebben noch volgnummer, noch volgletter, noch doorloopende dateering, noch algemeenen titel: het zijn losse stukken, zonder vast verband - en zij verdienen inderdaad den naam van courant niet. Het sluiten van het Twaalfjarig Bestand, den 14 April 1609, was de natuurlijke oorzaak dat Verhoeven na vier jaren reeds van zijn privilegie geen gebruik meer kon maken. Van zijn werkzaamheid als courantier tusschen 1609 en 1617 is niet veel gebleken: de weinige tijdingen gedurende dat tijdsverloop verschenen zijn doodgewone pamfletten, die zich in niets van dergelijke uitgaven zijner vakgenooten onderscheiden. | |
[pagina 36]
| |
Den 19 April 1617 echter lezen wij een belangrijk bericht aan 't einde van een ‘boecxken’ - zooals hij zijn Tijdinghen dikwijls noemt -: ‘Men sal voordaen alle 8. of 9. daghen den Leser precies laten vveten t' principaelste vvat datter gepasseert is in vremde Landen, ende wort geprint by Abraham Verhoeven T'hantwerpē op de Lombaerde Veste inde gulde Sonne. 1617.’Ga naar voetnoot(1) Van toen af blijkt Verhoeven het denkbeeld van een regelmatig verschijnend nieuwsblad met zich omgedragen te hebben, en, al heeft hij zijn plan niet dadelijk uitgevoerd, de 19e April 1617 is een datum die zijn belang heeft: het is tot heden niet klaar en onomstootelijk bewezen dat in de Nederlanden hem iemand in dat denkbeeld vóor is geweest. Toen, met de Praagsche Defenestratie, den 23 Mei 1618, de beroerlijke oorlogstijd begon die eerst na dertig jaren met het verdrag van Munster, den 24 October 1648, een einde zou nemen, was er stof genoeg voor de courantiers, en, met het aangroeien der behoefte aan meerder en spoediger inlichtingen, werd ook, zonder grooten ophef, de courant geboren. De Antwerpsche Stadsboekerij en de Koninklijke Bibliotheek te Brussel bezitten elk een uitgave van de oudst bekende tijding over dien oorlog door Verhoeven gedrukt: ‘Waerachtich Verhael vande Oorloghe in Duytslandt tegen de Staten der Boheemsche ende der Stadt van Praga de welcke Rebelleren teghen zijn Keyserlijcke Majesteyt. .... Eerst ghedruckt in Hooch-duyts Uv (sic, voor: Nu) overghesedt in onse Nederlantsche sprake. Ende nv eerst ghedruckt den 22. September 1618.’ Deze laatste dagteekening komt alleen op het te Antwerpen bewaarde exemplaar voor. De aanhef luidt als volgt: ‘Alsoo daer veel Curieuse / ende Nieusghierighe menschen zijn allen de wereldt door / soo salmen den Leser hier int corte verhalen van t'principaelste nv in Duytslant / soo van d'eene ende d'ander zijde ghepasseert is.’ Dat ziet er uit als een ‘entrée en matière’ zegt de heer Goovaerts; het is zeker niet onmogelijk dat het de eerste tijding van het nieuwe ‘oorlogstooneel’ is, te meer daar het eerste bericht de aankomst van den ‘Conte de Busquoy Generael Veldt-Oversten binnen Weenen in Oostenrijck’ geldt, met wiens optreden de krijg voor goed begon. Maar die aanhef bewijst overigens niet veel, daar in een Tijding van 1619: ‘Cort verhael vanden gheweldigen Slach tegen dē Turck geschchiedt (sic)...’ | |
[pagina 37]
| |
(bericht van 10 Nov. 1618 tot 2 Meert 1619), de schrijver eveneens begint in dien trant: ‘Goede Leser, alsoo daer vele nieusgierighe menschen zijn in de Werelt, ende Lieff hebbers de welcke het Lesen beminnen, soo en hebbe ick den Leser niet connen naer laten, hetgene datter nv ghepasseert is tusschen den grooten Turck ende den Coninc van Perssen, vvaer over den Turck is ghedvvonghen geweest ..’ (volgen zeventien lange regels, waarin men te vergeefs het werkwoord zou zoeken, dat Verhoeven, in zijn zucht om al het brandende nieuws in eenen adem op te sommen, onderweg zeker vergeten heeft!) Dat er samenhang bestond tusschen de verschillende tijdingen die om dezen tijd verschenen, blijkt ook nog uit de berichtjes die nu aan 't eind van bijna elk nummer voorkomen: ‘Met de hulpe Godts verhooptmen den Leser eer lanck breeder te verklaren’ of ‘men verhoopt den Leser eer lanck van de goede Nieuwe Tijdinghen te laten weten.’ (14 Aug. 1619). Waarop de brave gazettier eens liet volgen: ‘Godt geve dat de Oorloge mach ter neder gheleydt vvorden, ende dat ons Godt vvilt behoeden voor, Oorloghe, Peste, ende dieren tijdt’, of een ander maal: ‘Godt sy ghelooft van de Victorie.’ 't Is echter eerst in 1620 dat Verhoeven heelemaal op dreef raakt: den 28 Januari ontving hij ‘brieven van Octroye’, in den Secreten Rade gedaen den vj. Meert 1620, en die wij voor 't eerst (zonder herinnering aan het privilegie van 1605) vermeld vinden op de laatste bladzijde van het vlugschrift ‘d'Edictale Cassatie ende Annullatie, mette Aengehechte Protestatie, van hare Roomsche Keyserlijcke Majesteydt, Ferdinandvs den II. teghens de Pretense nieuwe nulle verkiesinge oft Electie, ende Crooninge in Bohemen, etc...’ in 1620, zonder bepaalder aanduiding van datum, gedrukt, en waar, onderaan het titelblad, voor 't eerst de melding verschijnt: ‘Met Gratie ende Preuilegie.’ Dit blad meen ik te mogen houden voor 't eerste dat sedert het verleenen van het privilegie door Verhoeven uitgegeven werd.Ga naar voetnoot(1) En van heden af gaat de drukker de behoefte voelen zijn uitgave door een regelmatig teeken te kenmerken, namelijk met een datum en een signatuur onderaan het titelblad. Het eerste nummer dat duidelijk zulk een signatuur draagt, namelijk de letter B, is getiteld: ‘Verhael vā Duytslant, hoe de Boheemsche tot Praghe hebben Raedt ghehouden om een groote somme Gheldts op te brenghen tot den Oorloch ende de Soldaten te betalen. | |
[pagina 38]
| |
‘Noch hoe dat s'Keysers volck wederom wt Budweysz sijn ghevallen ende veel Dorpen in Bohemen hebben verbrandt. ‘T'Hantwerpen/By Abraham Verhoeven/in de gulde Sonne. Anno 1620.’ Deze tijding bevat nieuwsberichten van 26 Januari en later. Den 27 Februari daaropvolgende verschijnt: ‘Verhael vanden grooten slach in Duytslandt, Hoe den Generael Graeff van Bucquoy/ wederom een groote Victorie heeft ghecreghen ende vande Boheemsche gheslagen heeft duysendt vijf hondert Peerden/vijf Cornetten ghenomen ende twee Vendelen / ende den oppersten Luytenandt vanden Vyandt/ vanden Graeff de La Tour ghevanghen ghenomen. ‘T'Hantwerpen/By Abraham Verhoeven/inde gulde Sonne. Den 27. Februarij.’ | |
[pagina 39]
| |
Daaronder het signatuur C. Dit is het eerste nummer dat tegelijk een signatuur én een dagteekening draagt.Ga naar voetnoot(1) De heer Arnold houdt het er voor dat dit nummer moet beschouwd worden als de oudste tijding van Verhoeven die den naam van Courant verdient. ‘Al de vlugschriften door Abraham Verhoeven vóor dien datum in 't licht gezonden waren afzonderlijke uitgaven zonder eenig karakter van periodiciteit.’Ga naar voetnoot(2) Behalve de dagteekening zie ik echter geen verschil met het hiervoor aangehaald nummer, signatuur B, dat, blijkens den inhoud, inderdaad slechts weinig ouder is dan dat welk C gemerkt is. Buitendien, waarom, als C bestaat, zouden A en B niet bestaan hebben, en waarom de courant eerst | |
[pagina 40]
| |
beginnen te rekenen van C af? Verdient het geen aandacht dat de tijdingen van Verhoeven, vóor het gedagteekende en met C gemerkte vlugschrift verschenen, althans van 1618 af, heelemaal hetzelfde uitzicht, ongeveer hetzelfde formaat hebben, en met dezelfde letter gedrukt zijn? In 1620 - om ons tot dit jaar te bepalen - werden vóór de Tijding C nog zeven vlugschriften door Verhoeven gedrukt, die in niets anders daarvan onderscheiden zijn dan dat zij, ofwel geen volledige dagteekening, ofwel enkel een signatuur dragen. Er zijn ook, onder de tijdingen die later gedrukt werden dan C, eenige die even onvolledig gedateerd zijn als vóor C. Zoo dragen de tijdingen D, K, W, X, Z, Ff, Kk, Rr, Ss, Aaa, Xxx, D (Grisonsche Historie...) geen uitvoeriger tijdsaanwijzing dan B. Wat er van zij, men mag, dunkt mij, de redeneering van den heer Arnold aannemen, mits men als volgt nader bepale: ‘de Tijding van 1620, die het merk C draagt, is de oudste waarvan men den datum bepaald en volledig op het titelblad kan lezen, en die deel uitmaakt van een reeks nieuwstijdingen, welke, blijkens de signaturen, bij elkaar hooren, en het kenmerk der periodiciteit vertoonen.’Ga naar voetnoot(1) Het onderscheid tusschen deze gemerkte nieuwsberichten van begin 1620 en de tijdingen die ons uit de jaren 1616, 1617, 1618 en 1619 bekend zijn, is eveneens gering; het zijn altijd dezelfde typische klein-4o boekjes van 8 bladzijden, waarvan de eerste bladzijde ingenomen wordt door den langen titel, die breedsprakig, naar de zede des tijds, den inhoud der courant uitbazuint, en een tamelijk grof houtsneeprentje dat soms in diverse brokken gezaagd wordt, welke dan op twee plaatsen dienst doen en bij gelegenheid weer eens bij elkaar gevoegd worden; de Gothische letter ook heeft doorgaans hetzelfde onzuivere ruwe voorkomen en komt blijkbaar uit denzelfden onbeschaafden letterbak. Wat Verhoeven in die jaren uitgaf mag als een tasten, een probeeren aanzien worden. Ook het jaar 1620 is eigenlijk maar een proefjaar te noemen, al verschenen er in den loop van dat jaar reeds 130 nummers. Maar van 1621 af begint, en ditmaal onbetwistbaar, Verhoeven's blad het voorkomen te krijgen van een regelmatig orgaan: wel is de titel nog niet doorloopend dezelfde, de berichten heeten: Diversche Tijdinghen, Onbegrijpelijcke Post Couranten, Cort Verhael, Tijdinghe, Gazette Vniversele, Waerachtighe Tijdinghe enz., ofwel, meer speciaal doelend op een of andere merkwaardige gebeurtenis, net als op de vroegere losse pamfletten: bv. Postillioen Wtghesonden Om te soecken den verjaegdē Coninck van Praghe, of: Aenslagen Van den Prince Hendric Frederic vn̄ Orangiē | |
[pagina 41]
| |
inden Unions Krijch enz. enz., maar van nu af is er niet alleen een volgletter, maar ook een volgnummer, en van nr 1 (8 Januari 1621) af, zal dit zoo blijven, tot Abraham Verhoeven, den 27 Juni 1629Ga naar voetnoot(1) het eerste nummer uitgeeft van de Wekelijcke Tijdinghe.Ga naar voetnoot(2) | |
IV.De bewering dat Verhoeven de uitvinder zou wezen van het geïllustreerde nieuwsblad, is wederom een voorbeeld van de opgewondenheid waarvan het werk des hn. Goovaerts zoovele blijken geeft. Vooreerst, zooals wij hooger zagen, van een eigenlijk nieuwsblad kan vóor 1620 geen sprake zijn; de gravuren in-folio en in-folio plano door Verhoeven gedrukt zijn vliegende bladen die met zijn courant niets te maken hebben. Overigens, is er waarlijk zooveel drukte te maken om die oneigene, lompe plaatjes, die soms maar heel in de verte met den inhoud der Tijdinghen in verband staan en doorgaans niet veel meer waren dan een verzameling blokjes die op goed geluk gebruikt werden en jaren lang door dik en dun dienst deden? Zeker sneed Verhoeven nu en dan een prentje om zijn blaadje wat aantrekkelijk te maken; het onderwerp was soms, maar zelden, aan de besproken gebeurtenis ontleend; op den duur vormden die blokjes een voorraad waarnaar getast werd bij passende gelegenheid. Was er b.v. spraak van een zeegevecht, dan greep de brave printer in den vergaarbak en vischte er eenige ‘schippekeveerens’ uit op; soms zaagde hij het houtblokje in tweeën en gebruikte de eene helft van het prentje voor deze, de andere voor gene tijding; op een derde kwamen de twee stukken dan weer bij elkaar, zooals men b.v. zien kan met het plaatje dat het eerst op het titelblad der Tijding van 13 Mei 1619 voorkomt.Ga naar voetnoot(3) Het verbeeldt een vierschaar, met snuggere figuurtjes: de rechter met een langen stok, een secretaris die iets voorleest, een scribent die de notulen houdt, een oude heer die met uitgestoken handen zijn zaak schijnt te bepleiten; daarboven staat te lezen: Bernevelt. Dat plaatje nu wordt jaren achter elkaar broksgewijs opgedischt, op de manier als ik zooeven aanwees. De strafuitvoering van Oldenbarneveldt - waarlijk een sensatie- | |
[pagina 42]
| |
nieuws, waarop de courantiers dan ook gretig aasden - gaf eveneens aanleiding tot een prentje. Innemingen van steden, schermutselende soldaten en dergelijke: zij leverden stof te over aan Verhoeven's goedmoedig talent. Zeker hebben die plaatjes hun waarde, vooral voor de geschiedenis onzer populaire iconographie. Maar een ‘uitvinding’ was in elk geval ook de illustratie van Verhoeven immers niet: op Tijdinghen door de Wwe Christ. van Remunde in 1544, door Jan van Ghelen in 1557, en door Jan Mollyns in 1559 gedrukt, komen reeds zulke prentjes voor. Dat Verhoeven zijn blad meestentijds zelf redigeerde mag men veronderstellen, al moet hij ook medewerkers gehad hebben, denkelijk onder zijn geestelijke beschermers, zooals het van Albertus Miraeus, den grootaalmoezenier der aartshertogen en bibliothecaris te Antwerpen, met zekerheid bekend is. Toch is vooral in den vorm een zekere eenheid niet te miskennen, en proeft men in den goedzakkigen naïeven schrijftrant, die vaak femelachtig dweepend, doorgaans onbeholpen en kleurloos is, de Brabantsche spreektaal. Een tamelijk levendig staaltje van Abraham's stijl wil ik hier laten volgen: ‘Aengaende dese bouen-ghemelde Victorie vercreghen op de Boheemsche ende Honghersche (waer van Godt den Heere moet ghelooft ende ghedanckt wesen) is als dat de Hongersche besich waren met ouer de Riviere vande Donauw te setten / ende den Graue van Bucquoy sulcz vernemende / is geresolveert gheweest die aen te tasten / vermanende alle Collonellen / Capiteynen / Luytenants / ende Soldaten hem kloeckelijck te willen bijstaen / hy wilde selver voorgaen dwelck soo ghebeurt is / ende hebben Godt ghebeden / om de Victorie te moghen hebben / den Graue van Bucquoy is te Peerde gheseten ende zijn volck lustich aen ghevoert / met een fraey Ordre / hy sadt in een enkel wambeys te Peerde ongheharnast / met eē bloodt Sweerdt in de handt / rijdende op den Vyandt lustich aen / waer op de Soldaten hem mannelijc ende kloeckmoedich volchden / den Graeve al Roepende Couragie Messieurs / Couragie mes Enfans / de Walen hadden de Avantgarde / dē Grave rede af ende aen / so datter onder den vyant sulcken schrick ende vreese quam datse met honderden in de Riviere vande Donauw liepen / den Grave was als eenen Leeuwe so Coragieus met allen zijde Soldaten / kapten / smeten / houden / Sabelde om verre datter voor de handt quam / dat de velden van de dooden bedeckt waren / van onser zijden isser heel weynich ghebleven / Godt sy ghelooft van de Victorie.’Ga naar voetnoot(1) Aan den toon van dit verhaal bemerkt men reeds langs welke zijde | |
[pagina 43]
| |
onze berichtgever staat. Vroom en stokstijf in zijn geloof, sterk gekant tegen alle muiters, oproerlingen en ketters, stond Verhoeven goed aangeteekend bij zijn begunstigers, de aartshertogen en hun generaals, wier lof in de Tijdinghen gestadig gezongen wordt, in kramakkelijk proza, of soms in lamme rijmen. Bucquoy en vooral Spinola vonden in hem een onvermoeibaar voorvechter en panegyrist. En bij hunne zegepralen zond hij meer dan een jubelende Gazette van Blyschap de wereld in. Een enkel vel, gebonden bij een der Tijdinghen van 1619, in de verzameling der Antw. Boekerij, bevat een geschreven bericht in het Spaansch, dat, ofschoon niet onderteekend, en zonder aanduiding van oorsprong, naar 't gelijktijdig schrift te oordeelen wellicht uit het kamp van Bucquoy afkomstig is: het behelst tijding over de zegepraal den 11 Juni 1619 door Bucquoy op die van Bohemen behaald, en al komt de inhoud er van niet woordelijk overeen met den tekst van het ‘Waerachtich verhael van de Groote Victorie...’Ga naar voetnoot(1) onmogelijk is het niet dat Verhoeven dit stuk gebruikt heeft bij 't opstellen van zijn bericht. In de Tijdinghe van 26 November 1620 komt een brief voor onderteekend G.I. ‘in Brussele den 23 November 1620’ - ik gis, iemand die in de omgeving van het Hof der Aartshertogen verkeerde - aan de ‘Seer Eerw. Heeren’ (van Antwerpen? - misschien de invloedrijke geestelijken of gezaghebbende personen die Verhoeven's courant in 't geheim ondersteunden of leidden?) die ons ook een vage aanwijzing brengt omtrent de officieele bronnen waaruit Verhoeven putte. De correspondent bericht omtrent de inneming van Praag door den hertog van Beieren en den graaf van Bucquoy. Omtrent zijn meedeeling zegt hij verder: ‘Dese Tydinghe heeft den Hertoch van Beyeren aen den Ceur-Vorst van Mentz gheschreven die den originelen Brief aen den Marquis Spinola ghesonden heeft / ende zijn Excellentie heeft denselven zijne Hoocheyt ghesonden die mijn Heer den Ambassadeur daer van deelachtich heeft ghemaeckt / Den Heere wilt geven V.E. veele dierghelijcke tijdinghen mach adviseeren / ende andere occasien moghen verclaren / waer ihne verthoonen mach mijne begheerte die ick hebbe mijn Vaderlant / ende uwe E. te dienen in alle occurentien / Ick bidde Godt de Heere te ghesparen uwer E. tot Welvaert en̄ Voorspoet van de vermaerde Stadt. In Antwerpen in lang-duerige gesontheyt mijn schrijven en̄ altijt...’ enz. Het volgende verhaaltje is ook typisch voor Verhoeven's verteltrant. Hij kon waar 't noodig was heel koelbloedig over wreede dingen | |
[pagina 44]
| |
schrijven: het is het nr 97 van het jaar 1621, het vignet verbeeldt een gevierendeelde, en de titel reeds geeft een voorsmaakje: ‘Tydinghe wt Praghe hoe dat den Procureur Fruvvein, een van de principaelste Rebellen, die daer Ghevanghen sitten / is ter vensteren van een Toren wt gesprongen ende is doot gevallen / is daer naer ghevierendeelt gheworden / ende de quartieren op de poortē ghesteldt.’ De tijding luidt: ‘Over drye daghen heeft hem den ghewesenē Procureur Fruvveyn, die mede een vande Beemsche Directeurs ende Rebellen, ende een vāde Principaelste Autheurs der Beemschen Rebellie ende Muytmaekers is geweest / die heeft hem wt de Ghevanckenisse vanden witten Thorē opt Casteel / wt een Venster inde Grachten laeten vallen / ende is doot ghebleven / soo dat hij zijn selven heeft ghe-executeert ende alt'gene daer inne hij om zijne misdaet int leven zijnde / by Vonnisse is gecondemneert / al t' selve heeft men in zijn doot Lichaem ghe-executeert. Het welcke doot Lichaem is van den Scherprechter ende zijne Knechten ter plaetsen daer hij ghevallen lach / opgheheven ende in eenen Sack ghesteken / ende is op eenen Waghen ghelegt ende op den Wittenbergh voor Praghe ghevoerdt / is aldaer neder gheleydt ende de rechte handt aff gehouwen / Ende daer naer het hooft aff gheslaghen / ende Ghevierendeelt. ‘Het eerste vierendeel is aen eenen staeck ghenaegelt / ende op den Wittenberch neffens de Heyr-bane opgherecht. Het tweede quartier is op ghehanghen achter het Casteel neffens der Stratē oft Heyrwech naar Dresden toe. Het derde quartier is gestelt aende Galch-Poorte naer Weenen toe.
Het vierde vierendeel is ghehanghen / voor den spitsen Toren neffens den Heyr-wech naer Lintz toe. Ende den kop met de handt is aende Oude Galghe inde Nieustadt op de Peerdemerckt ghenagelt. Dese weke zijn de Heeren Commissarissen neerstelijck te Raede ghegaen/ ende dese naestcomende weke sal d'Executie teghens d'andere Ghevanghenen gheschieden.’ Abraham Verhoeven, sprekende het woord des meesters, lofzanger der daden van de hoogmogenden en gezaghebbenden, en bovendien hardnekkig ketterjager, blijkt dan toch maar weinig een man te zijn die door buitengewoon vernuft of karakter boven het gros zijner tijdgenooten uitblonk. Hij was integendeel behept met al de vooroordeelen en bijgeloovigheden die den gewonen rechtzinnigen sterveling van zijn tijd kenmerken. Vooraleer daarvan een staaltje aan te bieden, haal ik | |
[pagina 45]
| |
eenige regelen aan uit het nr 77 van 1622Ga naar voetnoot(1) aldus beginnende: ‘Hier wat wonder wat nieuws...’ en, verder, op bl. 24: ‘Om dat de Geusch-Gereformeerde zoo geerne Psalmen zinghen/ dat zy de dichten van Dathenus De Psalmen Dauidts noemen/ ende die als zyn Psalmen zingen/ Soo is hier oock in dicht ghesteldt een naevolghinghe oft Imitatie van den 74. Psalme. ‘Beginnende in t' Latijn. ‘Quia tu es Deus qui repulisti ‘Ende ghedediceert aen de Gheusen tot een vereeringhe van hunne Brandtstichterije ende Kerckschenderije. ‘Met dese Nieuwe naervolghende Wijse daert toe gheapproprieert.’ (Volgt, blz 25, de muziek.) ‘Waerom zijt ghy soo langhen tijdt
Van ons absent/ och lieuen Heer/
En dat u schaepkens onbevrijdt
U heere gramschap vuelen seer.
Denckt op V Catholijke Kerck,
Door v ghesticht en ghefondeert,
V vry verlost en eyghen vverck,
Daer ghy soo lang in zijt ghe-eert.’
en zoo in dien trant nog vijftien strofen lang. Na het aangehaalde gelezen te hebben zal wel niemand meer aan de rechtgeloovigheid van Verhoeven twijfelen. Hij was een onderdanig zoon der Roomsche Kerk, en in elk zijner Tijdinghen ziet men dien geest doorstralen. Wie er noch aan twijfelen mocht, leze wat de man in het nr 98 van 1621Ga naar voetnoot(2) met recht zelf aankondigt als ‘vvat vrempts vvt Enghelandt’: ‘Daer wordt gheschreven wt Enghelandt/ int beghinsel van Junius 1621. Dat inde voorleden Maent is ghebeurt inde Provintie van Lancastria, dat eenen sekeren Calvinischen Predicant, aldaer/ die ghewoon was seer bitterlijcken ende vehementelijcken te Prediken teghen die Catholijcken ende Catholijck Gheloove, wesende op eenen dach in synen Hoff/ ende aldaer wandelende met sommighe van zijne Vrienden/ is zubbitelijcken gheslagen geweest met een Gheraecktheydt/ soo dat hy ter aerden viel/ ende hem niet en conste beroeren/ ende alsoo over half doot | |
[pagina 46]
| |
van zijne vrienden opgenomen / ende in sijn Huys ghedrahhen (sic) is gheweest/ ende op zijn Bedde gheleyt wesende heeft begonst te roepen met luyder stemmen. Ick ben verdoempt, Ick ben verdoempt, daer zijne Vrienden seer mede verschrickt waeren/ ende en consten van hem gheen ander propoosten ghecrijghen/ tot den vierden dach toe/ als wanneer gevraecht wesende waeromme dat hy sulcx doorghaens was roepende/ ghaff voor Antwoorde/ Ick ben verdoempt, om dat ick alle myn leuen teghen die vvaerheyt, ende tegen myne Conscientie ghepreeckt hebbe, ende teghen het Catholijc Gheloove. Ende en zeyde niet meer/ dan daer zijn corts daer naer ghesien geweest in zijne Camer veel klooten viers over ende weer vlieghen/ soo dat die Vrienden door groote vervaertheydt die vluchte wt die Camer ghenomen hebben/ ende hebben den Catijvighen Predicant, alsoo verlaeten/ die op die maniere is ghestorven/ achter laetende eenen grooten Schroome over alle het Landt/ daert tot kennisse is ghecomen. Dit is alsoo voorseker gheschiedt.’ Eene verzekering welke de meeste van Verhoeven's lezers nauwelijks noodig zullen gehad hebben om van de echtheid der wreede gebeurtenis diep overtuigd te wezen. Soms sloeg de courantier een polemischen toon met bedekte zinspelingen aan, en het geldt hier wellicht een Noordnederlandschen confrater: ‘Wat sullen hier op craeyen onze verclickers vā het Christendom/ die eenen al te grooten lust toonen om het Christenen Bloet te suppen/ als zy met sulcke valsche wt-geven der goeder Coragie soecken te verdempelen. Dat nu dan de Polackers/ die eenen Maer zijn van ons Europa, souden de onderlage hebben ghehadt/ den Coninck was doot/ den Vromen Prince ghe-impaleert/ is een goede Duytsche Fluyte/ men vinter in Hollandt noch meer/ men seyt sy comen te schepe van Riga wt Liegelandt. De wonder wolcke ooc met haer kint den draeck is gesien in een Turckx Lumberdal van een Oudt Amsterdamsche Sterrekijcker genoempt den Propheet Heer M. Leugentael.’ Tegen wie de kribbige Antwerpenaar het hier eigenlijk had, is moeilijk uit te maken. De Tijding van den zelfden dagGa naar voetnoot(1) eindigde met den vromen kreet: ‘Godt gheve allen dit voornemen eenen gheluckighen voortganck ende ghewenschten voorspoet tot Godts Eere ende Glorie/ ende tot versterckinghe van het Catholijck/ Apostolijck/ Roomsche Gheloove/ Amen.’ | |
[pagina 47]
| |
V.In de inleiding tot dit artikel wees ik met een enkel woord op de aanspraken welke door Sautijn KluitGa naar voetnoot(1) en door Arnold, in zijn verhandeling over Verhoeven in de Bib. Belg., ten voordeele van Broer Jansz. als eerste courantier der Nederlanden, gemaakt worden. Waarop steunen die aanspraken? In de Kon. Bibl. te 's Gravenhage wordt in de verzameling, eertijds in 't bezit van Mr Joost Romwinckel, een reeks oude Nederlandsche couranten bewaard: de vijftien eerste zonder titel noch opschrift zijn gedagteekend van 25 April tot 1 Augusti 1626 en dragen de adresaanduiding: ‘ghedrukt bij Broer Jansz. out Courantier.. .., woonende op de Nieuw-Zijds-Achter-Borch-wal, in de Silvere kan, bij de brouwerij van de Hoy-berch’. ‘Die bladen verschenen geregeld elken Zaterdag en de buitengewone nummers (als men ze zoo noemen mag, want noch gewone noch buitengewone bladen zijn genummerd) 's Maandags, wanneer het nieuws bijzonder belangwekkend was; de buitengewone nummers worden slechts aan één zijde gedrukt, en de eerste welke in deze verzameling voorkomt is van 5 October 1626.’... ‘Broer Jansz. blijft gedurende tien jaren, waaruit bladen in deze verzameling aanwezig zijn, in hetzelfde huis voor zich zelf werkzaam. Van 1629 af ontvangt zijn nieuwsblad een doorloopend nummer en een titel, namelijk: Tijdinghen uit verscheyde Quartieren, welke, met een kleine wijziging in 1630, Tijdinghen uyt vele Quartieren luidt, ofschoon in 1635 het woord verscheyde weder de plaats van vele inneemt.’Ga naar voetnoot(2) Het archief te Amsterdam bewaart een vel folio, aan de twee binnenzijden alleen met hoogduitsche letter gedrukt, beide in twee kolommen. De eerste heeft geen opschrift, maar draagt het adres van Broer Jansz. en den datum 1 Meert: de berichten loopen van 5 tot 12 Februari 1620. De andere helft heeft een opschrift: ‘Cort onderricht van de droevighe en de ellendighe geschiedenisse, in 't Coninckrijck Bohemen, op 't Slot tot Gytschin, op den eersten Februarij 1623.’ Geen adres.Ga naar voetnoot(3) Indien die eerste helft een courant mag genoemd worden, ofschoon alle bewijs daarvoor ontbreekt, dan heeft hierdoor Broer Jansz. nog altijd niets op Verhoeven voor. Er zijn verder nog dergelijke tijdingen bekend, steeds zonder titel | |
[pagina 48]
| |
noch volgnummer: een van 5 April 1621Ga naar voetnoot(1), en twee andere van 13 Maart en van 12 Augustus 1623.Ga naar voetnoot(2) Maar het groote argument dat men zegevierend voor den dag haalt om Broer Jansz.' prioriteit te bewijzen wordt nog steeds geput uit het kleine folioblad bedrukt op twee kolommen, waarvan reeds hooger sprake. De titel luidt: ‘Verhael van den doot des Advocaets van Hollandt/ Johan van Olden-Barnevelt/ hoe hy op den 13. Mey 1619. inden Haghe onthooft is/ also ick 't selve ghesien hebbe. - Ghedruckt tot Amsterdam, by Broer Jansz. out Courantier in 't Legher van syn Princel. Excel. vvoonende in S. Niclaes straet, naest den vergulden Os. 1619.’Ga naar voetnoot(3) Het ‘Verhael’ eindigt met de reeds aangehaalde aankondiging: ‘Wat voorders passeert zal ik V.E. toecomende Vrijdaghe in de courante mede deelen.’ ‘Cet avis’, zegt Arnold (Bib. Belg., J 52), ‘l'impression à deux colonnes, le format, etc., prouvent, croyons nous, à l'évidence, que cette pièce n'est pas une publication isolée, mais un numéro de journal publié régulièrement, dans le sens que nous y attachons actuellement, et qu'il est assez hasardé de dire “que la Hollande n'eut des gazettes qu'en 1637.” (A. Goovaerts..., p. 10.) La date du Verhael (13 mai 1619) prouve même à notre avis la priorité du gazetier d'Amsterdam, sur celui d'Anvers, qui ne reçut son privilège que le 28 janvier 1620.’ Fruin was minder doortastend in zijn oordeel: ‘De gissing ligt voor de hand,’ zegt hij,Ga naar voetnoot(4) ‘dat dit Verhael een buitengewoon nommer is eener courant, die geregeld iedere week Vrijdags verscheen. Is die gissing juist,Ga naar voetnoot(4) dan is de Amsterdamsche courant minstens even oud als de Antwerpsche; haar oorsprong kan dan licht nog eenige jaren vroeger worden gesteld.’ Aan de bekende verzen uit Hooft's Warenar hechtte dezelfde schrijver niet veel gewicht: ‘het is duidelijk’, zegt hij, ‘dat hier van geen eigenlijke couranten gesproken wordt: de couranten-nouvelles van secretaris Snap-al zijn de burenpraatjes, de commérages, die de vrouwtjes elkander oplezen. Maar het is mogelijk, dat Hooft toch op | |
[pagina 49]
| |
wezenlijke couranten zinspeelt, zooals hij vroeger zinspeelt op de burgemeesters en den raad van Amsterdam. Doch al was dit zoo, dan zou daarmee nog niet bewezen zijn, dat het juist gedrukte couranten waren. Er waren zelfs in veel later jaren nog geschreven couranten in omloop. Op deze kan Hooft gedoeld hebben, van deze kan in het naschrift van het Verhael van Oldenbarnevelt's terechtstelling sprake zijn. Vooralsnog is het geschil niet te beslissen. Misschien brengt een gelukkig toeval een vroeger nummer van de Amsterdamsche courant aan het licht. Misschien vindt men elders bewijzen, die afdoende zijn. Uit de meermalen aangehaalde ordonnantie-boeken van de stad Leiden blijkt, dat al in 1620 aan den welbekenden boekverkooper Orlers betaald is de som van 7 gulden, “voor aen heeren burgemeesters sedert den 28sten September 1619 tot den laatsten October 1620 geleverde couranten.” Dat dit gedrukte couranten zijn is zeker, anders zou men ze niet van een boekverkooper ontvangen hebben. Dat het Amsterdamsche couranten zijn, is niet wel te bewijzen; het is zelfs mogelijk, dat het Antwerpsche waren, want op dien tijd weten wij stellig dat er te Antwerpen gedrukt werden. Maar het zou toch vreemd zijn, dat een Hollandsche regeering zich een courant aanschafte die alles zoo ten nadeele van de Hollanders voorstelt. Wij zijn op die gronden geneigd te gelooven, dat althans in 1619 een gedrukte courant te Amsterdam geregeld verscheen.’ Bij een nauwkeurig onderzoek der Tijdinghen van Verhoeven, berustende in de Stadsbibliotheek te Antwerpen, is mij, tot mijn verrassing gebleken, wat tot heden, ook voor Arnold, onopgemerkt is gebleken, dat bij een der Tijdinghen (deel I, vlugschrift nr 16) meegebonden is een los blad met nieuwstijdingen, klein folio, zonder titel, in twee kolommen gedrukt met Gothische letter, en aan den voet de aanduiding: ‘Ghedruct by Broer Jansz. out Courantier int Legher van syn Princelijcke Excell’. Het jaartal is nergens gedrukt, de tijdingen loopen van 10 Augusti tot 30 derzelfde maand. Ik heb dit bladGa naar voetnoot(1) aandachtig nagelezen en uit een vergelijking van de tijding ‘wt Praghe den 11 Augusti’ in Broer Jansz'. blad, met wat Verhoeven meedeelt in zijn ‘Cort Verhael Vande Oorloghe in Duytslandt... Overghesedt wt den Hoochduyts: ende nu eerst Gheprint den xxx. Augusti 1619’Ga naar voetnoot(2), 6e blz. ‘Van Praghe den xi. ditto..’, is mij overtuigend gebleken dat Broer Jansz'. tijding eveneens van 1619 (September?) dateert. Wij hebben hier zonder twijfel een exemplaar voorhanden van de ‘courante’ waarop in het ‘Verhael van den doot.... van Olden-Barneveldt’ gezinspeeld | |
[pagina 50]
| |
wordt. Dit is dus de oudste ‘courart’ van Broer Jansz. die tot heden bekend is. Maar, al is het geenszins onmogelijk dat dit nieuwsblaadje regelmatig iedere week verscheen, met zekerheid kan men het nog niet vaststellen; immers, ook dit vliegend bladje draagt geen bepaalde dagteekening der verschijning, geen volgnummer, geen volgletter, geen titel; in een woord, vertoont geen enkel onwraakbaar kenmerk van periodiciteit. Ten voordeele van Broer Jansz. bewijst het in den grond, naar mijn gevoelen, niets meer dan dit: even als Verhoeven liet de Amsterdamsche courantier in 1619 tijdingen verschijnen, maar, vóor als na, dient nog immer niet maar een gissing, doch het onomstootbare bewijs geleverd te worden, dat zijn courant regelmatiger verscheen dan Verhoeven's tijdingen. Het eenige wat vast staat is, dat beide printers in 1619 het bedrijf van courantier uitoefenden. Misschien putten beiden, blijkens het boven aangehaalde, hun nieuws grootendeels uit dezelfde bron: misschien wel uit gelijktijdige Hoogduitsche couranten; immers, indien de redactie dier berichten verschilt, de inhoud ervan stemt tamelijk overeen.
Om te besluiten, moet het mij uit de pen, dat ook mij het besproken twistpunt niet voorkomt het gewicht te hebben dat er door velen in den laatsten tijd aan gehecht werd. De couranten van Verhoeven even als die van Broer Jansz. zijn in den grond weinig belangrijk: over het leven van dien tijd leeren zij ons weinig of niets dat niet van elders bekend is; over de gebeurtenissen uit de verblijfplaats van den courantier zelf bewaren zij een voorzichtig stilzwijgen; zoodat men in Verhoeven's blad te vergeefs iets zoeken zou dat, om een voorbeeld te noemen, nader licht zou werpen op het inwendig leven der stad waar Rubens en zijn school toen bloeiden. Ook de Amsterdamsche courant verzwijgt zoo zorgvuldig mogelijk de gebeurtenissen die binnen de stadsmuren of in de omgeving voorvielen. Het eenige wat zij leverden, waren oude, dikwijls reeds mondsgemeene berichten over oorlogen en gevechten, liefst van zoo ver mogelijk.Ga naar voetnoot(1) | |
[pagina 51]
| |
In 't belang van een juist begrip der dingen zelf, kan men er slechts bij winnen door te trachten in alle zaken de passende verhoudingen in 't oog te houden. Ook zou overdreven ophemeling, evenzeer als onbillijke geringschatting, waar het een zoo eenvoudige zaak als het tot stand komen der besproken nieuwstijdingen geldt, waarlijk onmatig mogen genoemd worden.
Antwerpen, 9 Nov. 1902. Emm. de Bom. Drukkersmerk van Abraham Verhoeven
|
|