Tiecelijn. Jaarboek 2 (jaargang 22)
(2009)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 400]
| |
RecensieDe zoveelste vertaling van de Reynaert of de nieuwste aanwinst?
| |
[pagina 401]
| |
het Duits vertaalde hij werk van Remco Campert en Cees Nooteboom, maar ook Henk van Os, Jan Jacob Slauerhoff en Martinus Nijhoff. Posthuma gaf les in Duitse literatuur op een hogeschool. Uit onvrede met de manier waarop Duitsers Nederlandse, Vlaamse en Friese poëzie naar het Duits vertalen, begint hij aan zijn lange reeks vertalingen. ‘Wie als Nederlandse dichter in Duitsland bekend wil worden, moet bij hem zijn’, zo schrijft Joep van Ruiten in een interview met Posthuma in het Leids Dagblad.Ga naar eind5
Dat dit niet altijd zonder slag of stoot gaat, blijkt uit een ingezonden brief in de rubriek brieven in de boekenbijlage van de NRC. Jos van Beers, een regisseur, uit kritiek op Posthuma's Nederlandse versie van Goethes Faust.Ga naar eind6 Van Beers vindt de vertaling op sommige plaatsen niet zo zuiver. Als voorbeeld noemt hij de woorden van Gretchen, die misbruikt is en van haar toekomst beroofd: ‘Meine Ruh' ist hin, / Mein Herz ist schwer; / Ich finde sie nimmer / Und nimmermehr. De vertaling van Posthuma luidt: Mijn rust is kwijt / mijn hart doet pijn, / het zal nu nooit meer / als vroeger zijn.’ Volgens Van Beers gaat het hier om ‘een gebleekt versje, dat ons in gedachten een pruillipje doet zien. Van poëzie naar rijmpje.’ Posthuma laat het er niet bij zitten en reageert op deze ingezonden brief van Van Beers.Ga naar eind7 Hij wijst Van Beers erop dat in zijn laatste, geheel door hem herziene druk (2008) deze passage ‘een veel onheilspellendere toonzetting heeft gekregen.’ De vertaling in de vernieuwde versie luidt nu: ‘Onrust beklemt / mijn hart zozeer- / Ik weet: de dingen / nemen geen keer.’ Hij voegt er vervolgens aan toe dat Goethe er 60 jaar voor nodig had om zijn Faust in de definitieve vorm te gieten. Hij (Posthuma) zit pas op acht! Het is een mooi voorbeeld hoe zorgvuldig Posthuma te werk gaat en hoe hij voortdurend aan zijn teksten schaaft.
Het motorisch moment voor Posthuma om aan de vertaling van Van den vos Reynaerde te beginnen, is na lezing van een beschouwing van Frits van Oostrom over de Reynaert in Stemmen op schrift.Ga naar eind8 Hij raakt hierdoor zo enthousiast dat hij besluit de Reynaert te gaan vertalen naar hedendaags Nederlands, vooral ook omdat hij vindt dat ‘wij’ de beste versie van de Reynaert hebben. De Franse Roman de Renart en Reineke Fuchs van Goethe halen het niet bij Van den vos Reynaerde, zo laat Posthuma ons in het reeds hierboven aangehaalde interview in het Leids Dagblad weten.
De uitgave van Posthuma bestaat uit drie onderdelen: een inleiding, de teksten (Posthuma plaats zijn vertaling naast de tekst van het Comburgse handschrift) | |
[pagina 402]
| |
en de verantwoording bij deze vertaling. Laten we de afzonderlijke onderdelen nader gaan bekijken. | |
De inleidingDe inleiding bestaat uit twaalf paragrafen waarin Posthuma kleine beschouwingen op de lezer loslaat en zijn uitgave toelicht en motiveert. In Een heksenkring van vertalingen becommentarieert hij deze vertaling, naast die van vele anderen. Vertalingen verouderen en dat is niet het enige. Door de veroudering zou ‘een tekst steeds verder van ons af komen te staan en ten slotte definitief uit het zicht verdwijnen, als hij niet juist opnieuw door vertalers gereanimeerd zou worden.’ Posthuma vergelijkt zijn vertaling met die van Ernst van Altena uit 1979.Ga naar eind9 Naast bewondering voor wat hij omschrijft als ‘een virtuoos werkstuk, humoristisch, vol schitterende taalvondsten, geheel vrij van de stijlbreuken die veel twintigste-eeuwse vertalingen van middeleeuwse literatuur plegen te ontsieren’, heeft hij ook enkele kritiekpunten op zijn illustere voorganger.
Van Altena verandert de naam van de haan Crayant in Kraaiant (cursivering door Posthuma) waarmee Van Altena de Franse komaf van de haan verdoezelt. Ook bij de beschrijving van de kippenbegrafenisstoet laat Van Altena details weg die door Willem heel expliciet zijn beschreven. ‘Die ene hane hiet Cantaert, / Daer wijlen na gheheeten waert / Vrauwe Alenten goeden hane’ (vs. 295-297Ga naar eind10). Dit vertaalt Van Altena op de volgende manier: ‘De ene was de kemphaan Cantaert, / die kon zingen naar zijn landaard / en zijn naam ontleende aan / een befaamd voorvader haan.’ Posthuma vertaalt deze versregels als volgt: ‘De ene, Cantaert was zijn naam, / genoot als cantor grote faam / (naar hem was ook de haan genoemd / om wie vrouw Aaltje werd geroemd.)’ Posthuma gist naar de argumentatie van Van Altena om vrouw Alente maar weg te moffelen in zijn vertaling. Dit staaltje van Willems bijzondere humor - mogelijk verwijst hij met een knipoog naar de kokkin uit de keuken van zijn opdrachtgeefster, een plaatselijk bekend boerinnetje of een in de volksmond of literatuur genoemd vrouwspersoon - zou in een vertaling niet weggelaten mogen worden volgens Posthuma.Ga naar eind11
Hij wijst ook op een aanpassing in een andere vertaling en wel die van Jan Frans Willems. In diens Reynaertvertaling van 1834 is de dorpspastoor een ongewijde koster geworden. Volgens Posthuma toont deze vertalerethiek, die | |
[pagina 403]
| |
heden ten dage ontoelaatbaar is, aan dat de Reynaert toentertijd als satire op de clerus nog volop werkte. Deze constatering van Posthuma is op zichzelf juist maar de persoonsverandering vindt al vanaf 1564 plaats. Wordt vrauwe Julocke in de handschriften en de incunabelen (Leeu 1479, Van der Meer 1485) nog ‘de vrouw van de paap’ genoemd, in de uitgave van Plantijn uit 1564 heet zij al ‘De vrouwe van de man vanden huyse’. Deze benaming wordt tot in de negentiende eeuw steeds gebezigd. Pas in de vertaling van Willems wordt zij ‘'s kosters huiswyf, vrouw Julocjen’ genoemd. Jan Goossens heeft twee scènes uit de Reynaert onderzocht, de castratie van de paap en het duel tussen de Isegrim en Reynaert.Ga naar eind12 Goossens geeft ruime aandacht aan de persoonsverandering van de paap ten gevolge van de (zelf)censuur door de eeuwen heen van bewerkers en/of uitgevers. Geleidelijk aan keert Julocke als de vrouw van de paap/pastoor weer terug in de twintigste eeuw.Ga naar eind13 In de paragraaf Rijm en ritmiek licht Posthuma zijn verstechniek toe. De losheid van de middeleeuwse Vlaams- en Duitstalige dichters bevalt hem goed. Posthuma past het Germaanse heffingsvers toe, maar houdt zich daar niet altijd even strak aan, wat de flexibele versvorm ten goede komt.Ga naar eind14 Net als Willem veroorlooft Posthuma zich in de ritmiek vrijheden. Ook vergelijkt hij hier zijn vertaling met die van Van Altena. Van Altena past soms dubbelrijm toe. Voorbeelden zijn ‘slagwaard / gedagvaard’ en ‘bloot stond / schootwond’. Dit, zo schrijft Posthuma, zou een middeleeuwse dichter nooit doen.
In de zesde paragraaf, Een oeroude stamvader, gaat Posthuma in op de dubieuze reputatie van Reynaert, die volgens hem zo oud is als de mensheid zelf. Hij bespreekt de voor insiders bekende dertien kleitabletten uit Mesopotamië waarop fragmenten staan van het in Akkadisch geschreven Verhaal van de vos.Ga naar eind15 Posthuma dateert dit verhaal ‘enkele duizenden jaren voor onze jaartelling’. Volgens Jozef Janssens stammen deze fragmenten echter uit de tweede helft van het tweede millennium vóór Christus.Ga naar eind16 Dat is dus ‘slechts’ 1500 jaar voor onze jaartelling.
In de paragrafen 8 tot en met 10 legt Posthuma het verhaal uit. Hij doet dit vanuit het perspectief van een strafrechtelijke procesgang. Veel zal Posthuma overgenomen hebben uit de door hem bewonderde editie van Lulofs, die in zijn aantekeningen de procesgang in de Reynaert vergelijkt met de rechtsgang in de middeleeuwen.Ga naar eind17 Lulofs ontleent veel kennis van het middeleeuws recht aan de beschrijvingen van het strafrecht en strafrechtprocessen door R.C. van Caenegem.Ga naar eind18 | |
[pagina 404]
| |
In zijn één na laatste paragraaf, Het morele bankroet, gaat Posthuma ervan uit dat het slot van het verhaal het morele bankroet is van de schone schijn van koning Nobels verlichte monarchie. Posthuma neemt deze conclusie over uit Stemmen op schrift.Ga naar eind19 In hetzelfde hoofdstuk 5 uit Stemmen op schrift, waardoor hij zo gemotiveerd raakte om aan zijn vertaling te beginnen, kon hij lezen dat aan het, door neerlandici alom pessimistisch geïnterpreteerde slot, op z'n minst getwijfeld kan worden.Ga naar eind20 Voor de middeleeuwse toehoorder/lezer hoeft dit slot allesbehalve ‘een cynisch einde van een zeer pessimistisch verhaal’ te zijn.
Posthuma beëindigt zijn inleiding met een vertaling door Herman Vanstiphout van het satirisch dierenepos uit Mesopotamië van ca. 1500 voor Christus. Hiaten, die in de dertien bekende tabletfragmenten voorkomen, vult Posthuma naar eigen goeddunken overtuigend aan. Vanstiphout, die Posthuma op deze fragmenten heeft gewezen, zei hierover: ‘Of dit er ooit heeft gestaan doet niet ter zake, het had er móéten staan.’ De waarde van deze uitgave kan, naast de opname van de tekst uit handschrift A (zie hierna), wel eens gelegen zijn in de vertaling van deze Akkadische fragmenten. | |
De tekstenNa de lezenswaardige inleiding begint de vertaling. Posthuma heeft ervoor gekozen om de oorspronkelijke tekst Van den vos Reynaerde, ook wel bekend als Reynaert I, naast zijn vertaling te plaatsen. In twee kolommen per pagina, links de oorspronkelijke tekst, rechts zijn vertaling, kunnen wij de teksten lezen en direct met elkaar vergelijken. Een voordeel ten opzichte van de vertalingen van Van Altena en Eykman; zij gaven de tekst alleen in hun vertaling uit. Als basis gebruikt Posthuma het Comburgse handschrift (hs. A). Hij zegt er niet bij welke editie hij gebruikt heeft. Vergelijking met diverse edities toont aan dat hij een editie voor zich heeft gehad die de oorspronkelijke tekst van A zo letterlijk mogelijk heeft overgenomen.Ga naar eind21 Zo neemt Posthuma het hu en houden over uit zijn onbekende bron, zoals te lezen valt in de edities van Hellinga, Brinkman/Schenkel en Bouwman/Besamusca. Lulofs transcribeert u, respectievelijk ouden.Ga naar eind22 Merkwaardigerwijs opent Posthuma dan weer wel met het overbekende Willem, die Madocke maecte, dat, zoals de Reynaertkenner inmiddels moet weten, is overgenomen uit het Dykse handschrift (F). Hier laat Posthuma een steekje vallen want in F staat VVillam die madocke makede. Klaarblijkelijk heeft Posthuma de editie van Lulofs of die van Bouwman/ | |
[pagina 405]
| |
Besamusca gebruikt want de beroemde openingszin is letterlijk in beide edities terug te vinden. In de aantekeningen komt Posthuma op deze regel met de bekende uitleg over de geschrapte woorden ‘vele bouke’ uitgebreid terug zonder zich voor zijn keuze voor F in deze regel te verantwoorden.
Opvallend is dat Posthuma in A interpunctie heeft aangebracht die ik niet terugvind in de edities van Hellinga en Brinkman/Schenkel. Lulofs, maar ook Bouwman/Besamusca, brengen wel interpunctie aan in hun edities. Lulofs verantwoordt deze ingreep als volgt: ‘de moderne lezer [zou] zonder deze handreiking moeilijk [...] kunnen beslissen hoe sommige verbindingen begrepen moeten worden.’Ga naar eind23 Ik neem aan dat Posthuma zich in deze argumentatie van Lulofs kon vinden want stilzwijgend voegt hij ook interpunctie toe. De tekst van A transcribeert Posthuma zonder cursiveringen. Afkortingen worden door hem stilzwijgend opgelost.
De vertaling laat zich vlot lezen. Posthuma streeft ernaar de vertaalde verzen gelijk te laten lopen met de originele tekst. Hierbij probeert hij de zinnen in A te doorgronden en deze om te zetten in het hedendaagse Nederlands zonder daarbij de betekenis en inhoud van het origineel uit het oog te verliezen. Een knappe prestatie. | |
Emendaties in AOp een twaalftal plaatsen heeft Posthuma één of meerdere versregels vervangen. Hij maakt daarbij gebruik van de verbeteringen die in A zijn aangebracht door Muller, Van Dis, Lulofs en Bouwman/Besamusca. Hierbij hebben zij vooral, volgens Posthuma, gebruik gemaakt van het oudere Dykse handschrift (hs. F). Deze verbeteringen heeft hij gemarkeerd door de tekst tussen [vierkante haakjes] in de oorspronkelijke tekst te plaatsen. Tot zover de bespreking van de teksten.
Het is natuurlijk ondoenlijk om hier de hele vertaling door te nemen en te wijzen op de knappe vondsten of minder geslaagde passages. Maar toch wil ik enige passages nader bekijken om u een beeld te geven van de vertaling van Posthuma. | |
[pagina 406]
| |
De blijkende wonden van CuwaertDe zo door mij geliefde passage over Cuwaert die het credo leert van Reynaert om kapelaan te worden, wordt door Posthuma als volgt vertaald: ‘Bood zich Reynaert soms niet aan hem het credo te doen smaken / en hem kapelaan te maken/ waarbij hij hem tussen zijn benen / heeft gedwongen plaats te nemen.’ Van Altena vertaalt deze passage op de volgende manier: ‘Reinaert gaf hem te verstaan / dat hij hem in 's Konings Naam / maken zou tot kapelaan / en dat hij, zonder mankeren, hem het Credo wel zou leren, als Cuwaert maar onverdroten / plaatsnam tussen Reinaert's (sic) poten. / Zo beklemd moest Cuwaert bidden / tot het heiligdom in 't midden...’ De tekst in A is: ‘Ghelovede te leerne sinen crede / Ende soudene maken capelaen / Doe dedine sitten gaen / Vaste tusschen sine beene’ (v. 142-145).
Een vergelijking tussen deze drie teksten leert ons dat Van Altena negen versregels nodig heeft om de vier regels uit A om te zetten. Posthuma heeft slecht vijf regels nodig. Van Altena voegt, om de dubbelzinnigheid van deze passages aan te tonen, gedachtepuntjes toe waarmee het ‘heiligdom in 't midden’ een heel andere betekenis krijgt. Hiermee dringt de homoseksuele interpretatie van Van Altena over deze gebeurtenis door in de vertaling. Posthuma onthoudt zich hier van interpretatie en probeert zo dicht mogelijk bij A te blijven. Overigens licht hij in de aantekeningen deze passage toe. ‘Het kapelaan maken’ van Cuwaert betekent volgens hem dat Cuwaert van achteren gepenetreerd wordt. Mijn bezwaar tegen de vertaling van Van Altena is dat hij zijn interpretatie mee laat klinken in zijn vertaling. Er blijft bij Van Altena niets te raden over, wat nu juist een kenmerk is van goede literatuur. Als alles tot in detail wordt uitgelegd, zeker in een humoristische dubbelzinnige passage, blijft er weinig over van het spel dat een auteur met zijn lezer speelt. Het is te vergelijken met een niet begrepen mop die uitgelegd wordt. De pointe verliest dan al snel zijn glans. Posthuma heeft dit, naar mijn mening, goed begrepen en de tekst, in ieder geval op deze plaats, zoveel mogelijk intact gelaten.
Edoch, vijftien versregels verderop bezondigt Posthuma zich toch aan interpretatie. Pancer de bever laat aan de koning de wonden zien die Cuwaert door de overval van Reynaert heeft opgelopen. Nergens staat dat de hals van Cuwaert is verwond. Volgens Posthuma wel: ‘Kijk toch eens naar deze wonden, / bloedige getuigen, Sire, / die nog Cuwaerts hals ontsieren.’ In A is niets van deze wonden | |
[pagina 407]
| |
aan de hals van Cuwaert te bespeuren: ‘Siet hier noch die verssche wonden / Ende die teekine, heere coninc / Die Coewaert van hem ontfinc’
| |
Anachronismen en populistisch taalgebruikOpvallend is het populistische gebruik in: ‘De pastoor himself (cursivering door mij), nog naakt, / liet zich niet als laatste wekken’ (Selve die pape ne wilde niet sparen / Quam hute sinen bedde moeder naect (v. 1240-1241)). Het maakt de vertaling onnodig gedateerd. Over dit taalgebruik zegt Posthuma dat ook bij zijn vertaling van Faust hem joligheid en het gebruik van anachronismen en hedendaags taalgebruik werden verweten. Een vertaling mag van hem niet al te modieus zijn. ‘Op een gegeven moment is die mode voorbij en dan moet de tekst nog leesbaar zijn.’ Toch past hij soms modieus taalgebruik toe, al vindt hij wel dat het ‘een kwestie van doseren’ is.Ga naar eind25 Op sommige plaatsen in de vertaling vervangt Posthuma ‘Malpertuus’ door ‘kazemat’. Opvallend is ook dat hij de naam van een kip verandert. In A staat ‘Pinte ende sproete’ (v. 309), in zijn vertaling ‘Sproet en Pixel’. Pixel (letterlijk ‘beeldpunt’) is ontleend aan het Engels en wordt tegenwoordig veel gebruikt om de scherpte van het beeld in digitale beeldapparatuur (o.a. tv-schermen en mobiele telefoons) aan te geven. We hebben hier te doen met een (onnodig) anachronisme. Gelukkig komt dit soort taalgebruik sporadisch voor. Het zou ‘mieters’ zijn als Posthuma deze anachronismen in een eventuele herdruk zou aanpassen. | |
[pagina 408]
| |
De castratie van de paap door TibeertEen goede graadmeter van de (zelf)censuur van de vertaler of de uitgever is natuurlijk nog steeds de passage waarin Tibeert de kater de pastoor tussen zijn benen springt en hem op onfortuinlijke wijze beschadigt. Ik kan de lezer geruststellen. Posthuma windt er geen doekjes om, er is geen woord Frans bij. Met zichtbaar genoegen vertaalt hij deze beruchte passage als volgt: ‘Tybeert gaf zich rekenschap / van het dodelijke gevaar / en schraapte al zijn moed bij elkaar / en maakte de pastoor te schande / met zijn klauwen en zijn tanden / en sprong, als een kat in nood, / de pastoor recht naar zijn kloot / en beet van 't beursje zonder naad / waar een man de klok mee slaat / de helft af en die plofte neer!’ | |
De verantwoording en aantekeningenHet boek sluit af met aantekeningen in het hoofdstuk Bij deze vertaling. Allereerst gaat Posthuma wat uitgebreider in op zijn bronnen. Met name de editie van Lulofs was voor hem een bron van inspiratie. De aantekeningen beslaan nog geen zes pagina's en bevatten 38 toelichtingen op onduidelijke passages of Latijnse zinsneden uit de oorspronkelijke tekst.
Bij de aantekening over de Roman de Renart schrijft Posthuma ten onrechte dat de branches geschreven zijn in het laatste kwart van de twaalfde eeuw. De laatste branches werden tussen 1205 en 1250 geschreven.Ga naar eind26 Opmerkelijk is dat Posthuma bij de aantekening over de fabel van de kikkers en de ooievaar zich plotseling licht ergert aan de kennis van Lulofs, wiens editie hij even daarvoor juist zo bewonderde. Posthuma valt tegen hem uit als hij schrijft: ‘Lulofs, die altijd precies weet wat er in de hoofden van de dieren omgaat, meent dat Reynaert die verandering heeft aangebracht omdat koning Nobel gekwetst zou kunnen zijn als het koningschap met een slang geassocieerd zou worden.’ Vergeet Posthuma dat Lulofs hier exegetische commentaar levert?
Een kanttekening wil ik nog maken bij ‘trappistenbier’. In A staat op deze plaats ‘Hem langhet omme cloester bier’ (v. 1955). Posthuma vertaalt deze zin als: ‘Hij dorst al naar trappistenbier’. Een aardige vondst, ware het niet dat het bereiden van ‘cloesterbier’ in de middeleeuwen een negatieve connotatie had. Het betreft hier ‘een metaforische aanduiding voor het bereiden van lichame- | |
[pagina 409]
| |
lijk leed. Reynaert zal opgehangen worden.’Ga naar eind27 Het is bekend dat bij ophanging, vlak nadat het vonnis is voltrokken, de slachtoffers, doordat zij geen macht meer hebben over hun kringspieren, urine en ontlasting lozen: ‘het cloesterbier’. Als Isegrim ‘cloesterbier’ voor Reynaert bereidt, gaat het niet om het brouwen van een lekker potje abdijbier. De overige aantekeningen sluiten aan bij de huidige kennis over de Reynaert. Het boek bevat geen literatuuropgave van de gebruikte bronnen. | |
De illustratiesHet boek is verlucht met illustraties gemaakt door Mance Post. Clara Strijbosch zegt in haar recensie over deze afbeeldingen dat zij ‘door de stevige contouren [er] uitzien als moderne houtsneden. Beide illustratoren (Strijbosch bespreekt ook de illustraties van Sylvia Weve in de editie van Eykman) hebben ‘met zichtbaar plezier geprobeerd dieren zo natuurlijk mogelijk in onmogelijke, menselijke situaties te laten optreden.’Ga naar eind28 Ik zou het niet beter kunnen formuleren. De illustraties van Post sluiten volledig aan bij de tekst en zijn een lust voor het oog. De afbeeldingen zijn uitgevoerd in zwart, grijs en diverse tinten bruin. De figuren zijn trefzeker neergezet. | |
ConclusieHet moge duidelijk zijn dat ik ben ingenomen met deze editie van Posthuma en gaandeweg mijn scepsis bij de zoveelste vertaling heb laten varen. De vertaling laat zich vlot lezen en het kennelijke plezier dat de auteur had bij zijn arbeid spat ervan af. Kritiekpunten zijn de anachronismen die hier en daar opduiken en de kleine hiaten in zijn kennis. Als Posthuma zich beter had ingelezen zou de kwaliteit van zijn begeleidend commentaar hoger zijn geweest. Maar misschien is het ook maar beter om bij een vertaling van de Reynaert niet behept te zijn met al te veel voorkennis om de tekst zo onbevangen mogelijk tegemoet te treden. De vertaling blijft dan verschoond van interpretaties die afbreuk doen aan de betrouwbaarheid. Desalniettemin is deze editie een prima introductie voor wie voor het eerst kennis wil maken met de Reynaert. Dankzij de parallel lopende tekst uit het Comburgse handschrift is dit boek ook geschikt voor het middelbaar en hoger onderwijs. Ook voor eerstejaarsstudenten Nederlands, | |
[pagina 410]
| |
die nog niet vertrouwd zijn met het Middelnederlands, is deze editie een aanbeveling. Een pluspunt is ook de opname van het vertaalde satirisch dierenepos uit Mesopotamië van ca. 1500 voor Christus. Het blijft jammer dat Posthuma geen literatuuropgave opneemt voor wie verder wil lezen. Gelukkig zijn daar andere recent verschenen edities voorhanden. Ik denk aan Reynaert in tweevoud en aan De gedrukte Nederlandse Reynaerttraditie.Ga naar eind29 Deze edities bevatten veel achtergrondinformatie en uitgebreide literatuuropgaven. De vertaling van Posthuma is een prima aanvulling op de reeks vertalingen die de afgelopen decennia het licht hebben gezien. Het is maar goed dat hij de bezwaren, die hij ongetwijfeld in zijn omgeving gehoord moet hebben over de zoveelste vertaling van de Reynaert, opzij heeft geschoven. Het boek nodigt uit tot kennismaking met een van de hoogtepunten uit onze historische letterkunde.
⋆ Met dank aan Hettie Staats en Willem van Bentum, die de eerste versie hebben gecorrigeerd en enkele verbeteringen hebben voorgesteld. Willem Reynaert de vos. Vertaald door Ard Posthuma met illustraties van Mance Post, Amsterdam, Athenaeum-Polak & Van Gennep, 2008, 114 p. ISBN 978 90 253 6391 8. |
|