Tiecelijn. Jaarboek 2 (jaargang 22)
(2009)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 396]
| |
Recensie
Reinardus 20
| |
[pagina 397]
| |
paard, De ezel en de hond, De kat en de vos en tot slot De wolf en de kraanvogel. Ze zijn terug te vinden op de rand van een geheimzinnige en miraculeuze spiegel die Reynaert uitvoerig beschrijft om zo de gunst van de koning terug te winnen. Drie van deze vier fabels komen ook voor in de dertiendeeeuwse Middelnederlandse Esopet van Calstaff en Noydekijn (die op hun beurt inspiratie putten in de Romulus, de meest verspreide fabelcollectie in de middeleeuwen). Tekstdetails die deze verwantschap bewijzen zijn er volgens Joris Reynaert genoeg. Reinaerts historie bevat echter nog heel wat meer details die concreter en levendiger ingaan op de materiële en psychologische aspecten van de vertelde situaties en de sociale verwikkelingen die plaatsgrijpen als gevolg van de moralisaties. Visie en stijl zijn daarbij analoog. Reynaert wil een nieuwe kijk op die fabels creëren door ook vergelijkend in te gaan op drie van de vier fabels in het Dit d'Ysopet van Marie de France. Ook zij verruimde de Romulusfabels. Reynaert bestudeert de elementen die de twee teksten verbinden. Hij beantwoordt de vraag welke de oorzaken kunnen zijn van de analogieën en de ‘hernemingen’. Het gaat hier om directe intertekstualiteit, een soort Vlaamse ‘receptie’ van de fabels van Marie in de vijftiende eeuw.
Even verhelderend is het artikel van Paul Wackers over Gheraert Leeu (Gheraert Leeu as printer of fables and animal stories, p. 128-152). Ingaand op de door Leeu gepubliceerde boeken met dieren als protagonisten toont Wackers aan dat Leeu experimenteerde met inhoud en lay-out gedurende zijn gehele carrière. Naast het traditionele lezerspubliek (o.a. predikers) probeerde hij nieuwe lezers aan te trekken. Hij maakte zijn product toegankelijk voor nietspecialisten. Daarom voegde hij illustraties toe die zeer bepalend zouden blijken voor de illustratietraditie van het Reynaertverhaal in West-Europa. Leeu probeerde tevens voortdurend de productiekosten te verminderen zonder aan de kwaliteit te raken, o.a. door typografische aanpassingen. Hij bleek ook een goede zakenman te zijn die nauwkeurig zijn doelgroepen afbakende. Voor zijn dierenboeken reserveerde hij een soort ‘basic format’: een beginzin als titel die meteen fungeerde als ‘advertentie’, waarin de publicatie werd aangeprezen als nuttig en plezant. Daarna volgden een proloog met de nodige informatie en een inhoudtafel. Elke publicatie is tevens voorzien van een colofon. Wackers analyseert Leeus drukken met veel zin voor het detail. Na een biografie van Gheraert Leeu volgt een chronologisch overzicht van diens dierboeken: Historie van Reynaert die vos uit 1479, de ‘West-Europese bestseller’ Dialogus creaturum uit 1480 en de vertaling ervan, de Twespraec der creaturen, de Historiën ende fabulen van Esopus' uit 1485 van Julien Macho, twee fabelverzamelingen | |
[pagina 398]
| |
van Esopus in het Latijn en Reynaerts Historie (1487-1490, alleen fragmentair overgeleverd en nu bewaard in de Cambridge University Library) en de Aesopuitgave van Heinrich Steinhowel (Romulus, Avianus...).
Uit de analyse blijkt duidelijk hoe Leeu, door Wackers de origineelste Nederlandse drukker genoemd, voortdurend experimenteerde, steeds weer vernieuwingen aanbracht en echt aan marktonderzoek deed. Hij zag als een van de eersten het belang van verschillende ‘lettertypes’ (hij gebruikte er elf verschillende in zijn carrière) en hij was zich bewust van het economische belang van de handel in gedrukte boeken. Zijn twee Reynaertboeken hadden bovendien een enorme invloed op de postmiddeleeuwse Reynaerttraditie. Wackers' bijdrage wordt geïllustreerd met vijf gekleurde facsimiles, twee uit de Historie van Reynaert die vos en drie uit de Dialogus creaturum.
Heel wat minder toegankelijk is Andreea Weisl-Shaws bijdrage over Lacan and le con. Exploring the feminine in the Roman de Renart (p. 153-169). Iedereen weet wat het woord ‘con’ in platte taal betekent. In het Oud-Frans staat het voor de vagina of ‘kut’. In haar analyse van de branches gebruikt de onderzoekster het werk van de psychoanalyticus Jacques Lacan (1901-1981). Weisl-Shaw onderzoekt in de Roman de Renart de relaties die de hoofdheld heeft met ‘the feminine’ of het vrouwelijke/de vrouw. Eva is de oorsprong (in de Enfances). Zij schiep de ‘woman's essence’: de genitaliën (Labourage Connin). Renart toert als een geobsedeerde rond het vrouwelijke wezen en de genitaliën. Hij wil er zich meester over maken, hetzij door fysiek geweld (de verkrachting van Hersent in Renart et la louve), hetzij door erover te fantaseren (Le puits) of er eindeloos over te praten (La confession de Renart). Tussen haakjes: lezers van Tiecelijn kunnen dit zelf nagaan in de hertalingen van enkele van deze branches door Paul van Keymeulen.Ga naar eind1
Het raadselachtige voorwerp van zijn lust, de ‘con’, is een peilloze afgrond waar hij steeds weer naartoe wil, zoekend naar een verklaring ervan of zelfs proberend die ‘con’ te herfatsoeneren (‘refashion’). Maar nooit is hij in staat er meesterschap over te verwerven. Andreea Weisl-Shaw maakt bij het onderzoeken van Renarts obsessie gebruik van de Lacaniaanse en Freudiaanse theorieën over bespotting of scherts (‘jokes’) met het doel aan te tonen dat de vos als ‘trickster/jokester’ (of schalkaard) zich minder onder controle weet te houden dan hij zelf gelooft. Hij wordt even krachtig beheerst en bepaald door het vrouwelijke als hij er de absolute meester van meent te zijn en zich inbeeldt de sleutel naar de uiteindelijke betekenis ervan te bezitten. | |
[pagina 399]
| |
Ten slotte verwijzen we nog even naar de andere bijdragen in deze jubileumuitgave. ‘La vérité et le fabliau. Le cas d'Estormi’ door M. Abramowicz; ‘La tradition manuscrite des Fables de Marie de France. Le manuscrit 474 de la Bibliothèque du Château de Chantilly (X), un témoin négligé’ door M. Halgrain; ‘Hares on the hearthstones' in medieval England’ door P. Hardwick; ‘Animaux, méprises et tromperies: Réflexions sur l'image littéraire de certains oiseaux dans la nouvelle italienne’ door S. Marruncheddu; ‘Fabliau intertextuality: Some connections between related comic narratives’ door R.J. Pearcy; ‘Les représentations animales sans les stalles du duché de Bretagne: Fonction, modèles, polyvalence’ door F. Piat; ‘Julien Macho et Jean Baudoin relus par François le Moine: Etude de contenu’ door G. Puttero en ‘Murena id est Lampreda: lsQuelques observations lexicologiques et culinaires’ door C. Wille. Reinardus 20 besluit met het overzicht van het programma van het colloquium van Ventimiglia en een In memoriam Elaine Block (1926-2008). Deze uitgeefster van het tijdschrift Misericordia en wereldautoriteit op het gebied van misericorden bracht in 1991 een bezoek aan de Tiecelijnredactie tijdens de ‘post tour conference’ van het Reynaertcolloquium te Groningen. We bewaren aan haar alleen maar goede herinneringen. Baudouin Van den Abeele & Paul Wackers (red.), Reinardus. Yearbook of the Internatonal Reynard Society. Volume 20, Amsterdam/Philadelphia, John Benjamins Publishing Company, 2007-2008. ISBN 978-90-272-4049-1. |
|