Tiecelijn. Jaarboek 2 (jaargang 22)
(2009)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermdTibeert in het klooster
| |
[pagina 327]
| |
spreekt dan, berispt, als volgt: ‘Die zonde zal voor mij
30[regelnummer]
een goede les zijn om bij alles na te denken.
Ik hoop dat mij die zonde kwijtgescholden wordt.
Ik zal nu voortaan altijd wijzer zijn, zo hoop ik,
dan kan de honger mij niet meer tot fouten dwingen.’
Een aantal dagen later komt opnieuw die muis,
35[regelnummer]
volkomen onbevreesd, tevoorschijn uit zijn hol,
rent heen en weer, voor ieders ogen, en weer terug.
Genoemde broeder, overmand door prikkelende
begeerte, ziet het beestje en bespringt het snel,
bespot en bijt het en verraadt zichzelf tenslotte;
40[regelnummer]
zo toont hij met zijn scherpe tanden zijn karakter.
De vader van de godgewijde kudde ziet het
en strenge ijver voor wat juist is doet hem zuchten.
Zijn hart wordt droef, hij gromt en zucht dan diep, in tranen,
dat zijn beroemde huis, alom befaamd om vurig
45[regelnummer]
geloof, geprezen om haar rijkdom en geloofsijver,
verschoond van smetten en tot dusver onberoerd
door loze laster, nu gespreksstof is geworden
voor alle buurtbewoners en voor vele pelgrims.
‘Een groot gevaar! Een ruige wolf verkleed als lam!
50[regelnummer]
Wie werd beschouwd als lam bewijst dat hij een wolf is.
De schijn van honing hield een beker gal verborgen.’
Zo lucht de abt teleurgesteld zijn ziedend hart.
Genoemde broeder overdenkt zijn zonden en
al wat er om zijn fouten van hem is gezegd,
55[regelnummer]
verweert zich zonder aarzeling en spreekt aldus:
‘U laakt mij, vader, veel te hard en onterecht,
veroordeelt mij, zo blijkt, met veel te strenge woorden.
Week ik soms van mijn, sterke aangeboren aard af?
Ik ben wie ik ook gister was, steeds één, dezelfde.
60[regelnummer]
Bij aankomst hier, mijn beste vader, ben ik niet van
gedachten of gedrag veranderd maar van kleding.
Als ik op dat soort beestjes jaag, schrijf dat dan toe
aan aangeboren driften, klaag niet dat ik zondig ben.
Beschuldig toch de vos, mijn beste, niet van sluw
65[regelnummer]
bedrog, verwijt de haas niet dat hij buigt voor angst,
| |
[pagina 328]
| |
een leeuw mag niet veroordeeld worden voor zijn wreedheid.
Als gruwelijk vergif in slangentanden schuilgaat,
zie ik niet hoe u dat serpenten kunt verwijten.
Zo mag men ook een adderwijfje niet vervloeken
70[regelnummer]
dat strijdig met de wet haar man doodt en dan baart.Ga naar eind2
Geen zorgen als een kat op jacht naar muizen gaat;
word dan niet zonder reden droef of verontrust,
want welbeschouwd gebeurt dit alles door de wet
van de natuur die machtig in de hemel en
75[regelnummer]
op aarde regels stelt, met wetten alles vastlegt;
aan zijn gezag is deze aardbol onderworpen,
door zijn wil snellen sterren langs de hemelbaan,
zijn hoge macht bewerkt dat zomers gloeiend heet zijn,
maakt eerlijk onderscheid met ieders eigenheid.
80[regelnummer]
U ziet toch duidelijk dat ik mijn oude leven
niet door een zwartgekleurde pij heb afgezworen.
Ik ben volstrekt dezelfde als voorheen en aangeboren
hartstocht blijft, al draag ik nu dit kleed;
ik denk niet anders nu ik deze kleding draag.
85[regelnummer]
Wat de natuur ons geeft, vergaat niet of heel soms:
een doorgezakte ezel dekt zijn lijf met wol
van iemand anders, maar verandert niet zijn afkomst.
Al toont een kraai zich in een verenpak met tal
van bonte kleuren, zijn karakter blijft hetzelfde.
90[regelnummer]
Zo zal mijn zwartgekleurde kleding, vrome vader,
mij niet doen afzien van het voedsel van mijn ouders.
De kracht van de natuur heeft elke diersoort zo
gemaakt dat zonen jagen zoals vaders doen.
Geen wonder dat een zoon van vader het gezicht
95[regelnummer]
en het karakter toont, een dochter van haar moeder.’
Vervolgens eindigt hij zijn preek aldus: ‘De les:
mijn kleding is veranderd, mijn karakter niet.’
Geloof me, lezer van dit ongekunsteld werk:
100[regelnummer]
leg broeder Tibeert niet onzekerheid ten laste
maar wel de domme dichter, als hij in de versmaat
verdwaald is of grammaticaal gezondigd heeft.
Vergeef hem, smeek ik, want hij is niet overzee
| |
[pagina 329]
| |
gegaan voor studie in Athene of Parijs
105[regelnummer]
om op z'n minst een goede zinsbouw aan te leren.
Een toonbeeld van begrip was Tibeert, maar verviel,
nu minder vastberaden, in zijn oude fouten.
Er zijn er die besluiten zo de Heer te dienen,
de wereld te verachten, maar al kort daarna,
110[regelnummer]
nog slechter, in hun oude wangedrag vervallen.
Te vaak heb ik al lekenbroeders meegemaakt
die nu als smerig uitschot, rovers, dieven leven.
|
|