Nawoord
Het motief van de afwezige vos die door andere dieren wordt aangeklaagd ten overstaan van de koning is lezers van Tiecelijn bekend uit Van den vos Reynaerde. Het is evenwel een motief met een lange voorgeschiedenis, die via Willems bron, de Franse Roman de Renart, teruggevoerd kan worden tot de Latijnse traditie (Ysengrimus (twaalfde eeuw) en Ecbasis captivi (elfde eeuw)), met het hierboven vertaalde gedicht van omstreeks het jaar 900 als beginpunt. Dat wil niet zeggen dat deze dichters allen bekend waren met De zieke leeuw, wel dat het vanaf de Ecbasis captivi een telkens terugkerend motief is van verhalen over Reynaert de vos. In sommige teksten laat de vos verstek gaan wanneer de andere dieren op bezoek gaan bij de zieke koning, in andere teksten, zoals Van den vos Reynaerde, gaat het om een hofdag waar de vos in tegenstelling tot de andere dieren niet komt opdagen. Een opvallend verschil met de latere teksten is dat het in De zieke leeuw de beer is die wordt gevild, en niet de wolf. De bespotting door de vos van het slachtoffer, dat na het villen met een bebloede kop achterblijft, is ook een terugkerend element. In de Ysengrimus is het volledige derde boek (1198 verzen) gewijd aan het verhaal van de zieke koning. In een latere bewerking van het Gentse dierenepos, de Ysengrimus abbreviatus, is dit verhaal teruggesnoeid tot ruim 500 verzen (cf. Bartelink 1977, p. 290-292).
In het verleden is De zieke leeuw toegeschreven aan Paulus Diaconus, een geleerde uit de tijd van Karel de Grote, omdat de tekst is overgeleverd in een collectie gedichten van zijn hand, maar tegenwoordig wordt hij niet meer als de auteur beschouwd. Uitgaande van het gegeven dat het gedicht is overgeleverd in een handschrift (uit het eind van de negende of het begin van de tiende eeuw) uit de abdij van Sankt-Gallen, is het gedicht geschreven door een monnik uit deze abdij, aldus Ziolkowski, de auteur van Talking animals, een overzichtswerk over Latijnse dierengedichten uit de middeleeuwen (Ziolkowski 1993, p. 61-62).
In regel 65 heb ik tyaram vertaald met mijter, waarmee ik het hoofddeksel en de handschoenen van de beer als die van een bisschop interpreteer. Deze lezing is echter niet onomstreden; tyara zou ook kunnen verwijzen naar een hoofddeksel van personen die niet tot de clerus behoren (Ziolkowski 1993, p. 65-66).