Tiecelijn. Jaarboek 2 (jaargang 22)
(2009)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 314]
| |
ArtikelReynaert als analfabeet
| |
[pagina 315]
| |
hij is nooit naar school gegaan, en dat bovendien het veulen niet voor hemzelf is, maar voor Isegrim, die in de verte staat te wachten. ‘Laat hem dan zelf komen,’ zegt de merrie en Reynaert gaat naar de wolf en vertelt hem dat als hij kan lezen, hij naar de merrie kan gaan en de koop kan afsluiten. Isegrim is verontwaardigd. Natuurlijk kan hij lezen. Hij beheerst Frans, Nederlands en Latijn en hij heeft een graad in de rechten (4029-4045). Hij zal dit wel even regelen. En terzijde bespot hij Reynaert: ‘Jij bent ook nergens goed voor omdat je niet kunt lezen en schrijven’ (4050-4051). Isegrim gaat naar de merrie, vraagt of hij de prijs mag zien, wordt bewusteloos geschopt en de merrie en haar veulen ontsnappen. Als de wolf weer bijgekomen is, vraagt Reynaert of hij Frans of Latijn moest lezen (4080-4081) en waarom de wolf niet een beetje van het veulen voor Reynaert heeft overgelaten. Die is immers boodschapper voor de wolf geweest. De wolf vraagt de vos om op te houden met zijn spot. Onder de voet van de merrie stonden geen lettertekens. Daar waren alleen hoefnagels zichtbaar. De wolf heeft niet gegeten, maar is zwaar gewond geraakt. Reynaert doet alsof hij hoogst verbaasd is. Hij dacht dat Isegrim een van de meest geleerde personages ter wereld was. Maar hij begrijpt nu wel dat het waar is wat anderen hem hebben verteld en voorgelezen uit boeken, namelijk dat de grootste geleerden niet altijd de verstandigste mensen zijn. Omdat die geleerden zo opgaan in de subtiliteiten van hun kennis, kunnen leken ze soms te slim af zijn. In het origineel wordt dat zo uitgedrukt: Nu hoor ic wel dat men my heeft
Wel eer geseit ende oec gelesen
In boeken, dat wel wair mach wesen,
Dats dat die beste clercke fijn
Dicwijl die wijste lude niet en sijn.
Die leken vervroeden se by wilen.
Dat doet dat sy so versubtilen
In kunsten, dat sy dair in verdwalen (4100-4107)
Dit is een opmerkelijke scène. Natuurlijk is er geen echte tegenstelling tussen het gedrag van de vos hier en zijn optreden in andere dierenverhalen. Hij wint vrijwel altijd door slim te zijn. Hier is hij slim door de domme, of wellicht beter: de onopgeleide, te spelen. Toch blijft het bijzonder dat de vos buiten deze scène zo zelden die rol gebruikt.
En er is meer. Wat deze scène echt bijzonder maakt, althans voor mij, is de manier waarop hier de geleerde, schriftelijke traditie wordt opgeroepen en op het eind belachelijk gemaakt. Zowel de wolf als de vos speelt zijn rol met verve. | |
[pagina 316]
| |
De wolf pocht op de talen die hij beheerst, hij verwijst naar de plaatsen waar hij zijn opleiding heeft gehad en hij gebruikt termen die universitaire onderwijsvormen aanduiden. Kortom, hij presenteert zich als een echte geleerde clericus.Ga naar eind3 Reynaert speelt tot het einde toe de rol van analfabeet. Als hij de gebeurtenis van Isegrim en de merrie interpreteert als een bewijs van iets dat hem is voorgelezen, dan is hij de archetypische leek die iemand anders nodig heeft om kennis uit boeken te verwerven. En wat Reynaert is voorgelezen uit een boek is dat boekenkennis niet genoeg is om wijs te handelen; dat die kennis in sommige gevallen zelfs een belemmering is voor verstandig gedrag. Maar het is de leek, niet de clericus, die zich deze les heeft aangetrokken. Men zou kunnen zeggen dat hier de geleerde traditie als wapen tegen zichzelf wordt gebruikt, of althans tegen zijn overdreven claim op intrinsieke volmaaktheid.
Ik vind deze ironische houding erg grappig. Ik denk daarnaast dat die houding alleen voor kon komen tijdens een heel specifieke fase in de intellectuele ontwikkeling van Europa, namelijk in de tijd dat geletterdheid zich snel verspreidde en boekenkennis steeds gemakkelijker beschikbaar kwam voor veel mensen, maar daarnaast orale overdracht van kennis en ideeën nog doodgewoon was. Ik doel in concreto op het eind van de veertiende en de eerste helft van de vijftiende eeuw, de tijd waarin Reynaerts historie geschreven is. In een eerdere fase, toen geletterdheid voorbehouden was aan een kleine elite, zou boekenkennis niet belachelijk gemaakt zijn omdat de status daarvan toen te hoog was.Ga naar eind4 In een latere fase, als lezen een normale vaardigheid van de meeste mensen geworden is, heeft een auteur geen reden meer om een dergelijk precies beeld van een analfabeet op te roepen als hier gebeurd is.
Dat is een nogal verstrekkende claim en die kan niet echt worden bewezen. Maar hij kan wel aannemelijk worden gemaakt, namelijk door een vergelijking met de scène in de latere traditie van Reynaerts historie. Er bestaan twee gedrukte bewerkingen van Reynaerts historie in het Nederlands, een in proza (1479) en een in verzen (ca. 1490). Beide zijn vervaardigd door Gheraert Leeu.Ga naar eind5 De prozaversie is in het Engels vertaald en gedrukt door William Caxton (Westminster, 1481). Deze Reynard the Fox is het begin geweest van een lange Engelse Reynaerttraditie. In de Nederlandse prozaversie zijn Reynaerts woorden over wat men hem voorgelezen heeft heel vergelijkbaar met de betreffende passage in Reynaerts historie: Nu hoor ic dat waer is datmen mi welneer [= vroeger] gheseit ende ghelesen heeft...Ga naar eind6 Reynaert weet dus dat leken soms slimmer zijn dan geleerden omdat iemand hem dat heeft gezegd en voorgelezen. In de tekst van William Caxton echter kan Reynaert zelf lezen. Hij zegt: Now I here wel it is true that I long syth haue redde and herde...Ga naar eind7 Hij heeft het nog steeds gehoord, maar nu ook zelf gelezen. De pointe is dus weg. | |
[pagina 317]
| |
Van de gedrukte rijmversie hebben we alleen fragmenten over en die bevatten dit deel van het verhaal niet. Deze rijmversie is de bron geweest van de Nederduitse Reynke de vos (Lübeck, 1498), het startpunt van een Duitse traditie die tot op de dag van vandaag doorloopt. In Reynke de vos is de tweede biecht verkortend vertaald en het relaas over Isegrim en de merrie komt wel voor, maar Reynaerts opmerkingen over de dwaasheid van geleerden zijn weggelaten.Ga naar eind8 Deze tak van de traditie is dus voor een vergelijking niet bruikbaar.
In de latere Nederlandse drukken is Reynaerts antwoord bekort en hij beroept zich nu op een spreekwoord: Och mijn oom seyde ick, ick sie nu wel dattet waer is, datmen ghemeynlijck seyt, De simpele bedrieghen somtijds wel de alder wijste.Ga naar eind9 De tegenstelling tussen wel en niet kunnen lezen komt dus in de afronding helemaal niet meer voor. Hetzelfde geldt voor de latere Engelse drukken. Ook daar is Reynaerts reactie heel kort en ‘citeert’ hij een spreekwoord met de strekking dat eenvoudigen soms heel slim kunnen zijn.Ga naar eind10
Deze gegevens zijn voor mij een aanwijzing dat het literaire spel met (en tegen) het belang van de geschreven geleerdentraditie nog gebruikt kan worden aan het eind van de vijftiende eeuw, maar dat het in die tijd al goed mogelijk is om de grap te missen of hem onbelangrijk te vinden. Vanaf de zestiende eeuw is de houding van auteurs en lezers ten opzichte van boeken zo zeer veranderd dat deze grap uit waarschijnlijk de eerste helft van de vijftiende eeuw niet langer gewaardeerd wordt. De hervertellingen gaan er dus anders uit zien.
En wat is de moraal van dit verhaal? Wat mij betreft is die tweeërlei. Allereerst toont de studie van deze passage uit Reynaerts historie dat soms heel grote cultuurhistorische verschuivingen waargenomen kunnen worden in piepkleine details. En ten tweede laat deze beschouwing opnieuw zien hoe rijk de Europese Reynaerttraditie is. Ik denk dat geen enkel ander Europees verhaal een traditie heeft die ook maar bij benadering zo rijk is en waaruit zoveel verschillends te halen is. |
|