Tiecelijn. Jaarboek 2 (jaargang 22)
(2009)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 228]
| |
Thema
Reinaert (1930-1940), een Vlaamsgezind spotbladGa naar eind1
| |
ProgrammaParasie was van in zijn jeugd betrokken bij het flamingantisme. Hij was actief in het Gentse Vlaamsgezinde studentenleven. Tijdens de Eerste Wereldoorlog sloot hij zich aan bij het activisme. Na de oorlog werd hij daar gerechtelijk voor veroordeeld. Zijn opvattingen evolueerden verder en hij werd een aanhanger van een splintergroep van het Vlaams-nationalisme, die streefde naar een Dietse staat. Andere overtuigingen, politieke of religieuze, stelde hij volledig aan dit streven ondergeschikt. Eveneens sinds zijn jeugd, had Parasie journalistieke ambities. Zijn compromisloze houding met betrekking tot zijn radicale idealen, maakte het samenwerken met anderen echter heel moeilijk. Verscheidene bladen zetten hem aan de kant als schrijvend medewerker. Door het oprichten van zijn eigen blad, Reinaert, hoefde hij met niemand rekening te houden.
In het begin van de jaren 1930, tijdens de eerste jaren van Reinaert, sloot Parasies Dietse gedachtegoed nauw aan bij dat van het Verdinaso (Verbond der Dietsche Nationaal-Solidaristen). Na een koersverandering van het Verdinaso, waarbij werd afgeweken van het ideaal van de Dietse staat, zocht Parasie elders zielsverwanten. Hij sloot zich aan bij Roza de Guchtenaere, een oud-activiste die na de Eerste Wereldoorlog, door haar gevangenschap, als martelares en | |
[pagina 229]
| |
heldin van het Vlaams-nationalisme naar voren werd geschoven. Na enkele mislukte politieke aspiraties richtte zij in 1932 het blad De Nieuwe Voorpost (1932-1934) op, later omgedoopt tot De Dietsche Voorpost (1934-1940). Parasie speelde hierin een belangrijke rol en na verloop van tijd zelfs de hoofdrol, door de sterke achteruitgang van de gezondheid van De Guchtenaere. De Nieuwe Voorpost was een ernstig, politiek blad waarin werd gepleit voor godsvrede onder de Vlaams-nationalisten en voor een Dietse staat, ook wel Groot-Nederlandse staat genoemd. Hierin werd na verloop van tijd een beginselverklaring afgedrukt zodat het voor de lezer duidelijk was waar het blad voor stond.
Parasie verdedigde dezelfde idealen in Reinaert, maar hij was hierin veel minder duidelijk over het ‘programma’. De lezer moest het afleiden uit de artikels en illustraties en moest zich daarbij niet in de war laten brengen door de overvloed aan sarcasme en ironie. Enkel in het allereerste nummer werd een aanwijzing gegeven hoe het programma achterhaald kon worden: ‘Ons programma? Bekijk de plaat.’Ga naar eind2 Deze ‘plaat’, de eerste omslagillustratie, toonde een vos met een strop om de hals. Hij is omringd door een groep dieren die zijn terechtstelling bijwoont. De titel van het tijdschrift, Reinaert, laat er geen twijfel over bestaan dat het om een referentie gaat naar de middeleeuwse, epische dierenverhalen over Reynaert de Vos. Het is niet toevallig dat de sluwe vos uit het middeleeuwse dierenepos werd aangewend als boegbeeld voor de Vlaamse ontvoogding. Door de eeuwen groeide hij uit tot een held van het Vlaamse culturele erfgoed. Hierbij werd hoofdzakelijk teruggekeken naar Van den vos Reynaerde. Vanaf het begin van de negentiende eeuw won het dierenepos in Vlaanderen opnieuw aan belangstelling en verschenen er verschillende vertalingen en bewerkingen. De visie op de vos was echter veranderd. Het verhaal had in vele gevallen een Vlaamsgezinde inslag gekregen. Zo werd de vos als een meer positieve figuur voorgesteld. Hij werd niet meer opgevoerd als middeleeuwse schurk, maar als een moderne vrijheidsstrijder.Ga naar eind3 In de context van het tijdschrift Reinaert was de vos een voorvechter van Vlaamse rechten en een Dietse staat. Hij ging de strijd aan met België dat Vlaanderen beknotte. Een handig wapen hierbij waren zijn redenaarskunsten en zijn listige tong, die hem sinds de middeleeuwen altijd uit de problemen hebben geholpen.
De omslagillustratie van het eerste nummer van Reinaert (afb. 1), toont een galgscène die in de Middelnederlandse Reynaerttraditie terug gaat op Reynaerts historie. Dit is een tweede teksttraditie, die sterk op het verhaal van Van den vos Reynaerde is gebaseerd. Toch zijn er discrepanties in de verhaallijn en deze | |
[pagina 230]
| |
1. Georges van Raemdonck, Reinaert, 1930.
Reinaert, 1, 1 (1930): omslag. | |
[pagina 231]
| |
2. Wilhelm von Kaulbach, Galgscène, 1857.
Wolfgang von Goethe, Reineke Fuchs, Stuttgart, 1857, p. 62. | |
[pagina 232]
| |
galgscène is één daar van. Reynaert werd in beide versies ter dood veroordeeld omwille van zijn wandaden. Waar hij in Van den vos Reynaerde werd vrijgelaten nog voor hij tot aan de galg werd gebracht, kwam zijn executie in Reynaerts historie veel dichterbij. Reynaert kreeg een strop om de nek en werd onder de galg, op een ladder vastgehouden door Bruun de beer (die echter niet aanwezig is in de omslagillustratie). Bovenaan de galg werd de strop vastgemaakt door Tybeert de kater. Net voor zijn terechtstelling mocht Reynaert nog biechten over zijn wandaden. Hij greep deze kans om met een list aan zijn straf te ontkomen.
Deze omslagillustratie refereert aan de beeldtraditie die voortkwam uit de illustraties van Wilhelm von Kaulbach (1804-1874) bij Reineke Fuchs (1793) van Johann Wolfgang von Goethe (1749-1832) bij de druk van 1846 (afb. 2). Goethes versie van het verhaal gaat via een Nederduitse teksttraditie terug op Reinaerts historie.Ga naar eind4 Hoewel Reineke Fuchs nooit in het Nederlands werd vertaald, vonden de illustraties van Von Kaulbach toch op verschillende manieren hun weg naar Vlaanderen. Ze hadden grote invloed op de brede beeldtraditie rond de middeleeuwse vos.Ga naar eind5 De omslagillustratie van Reinaert is geen kopie van Von Kaulbachs galgscène. De dieren zijn echter wel op een gelijkaardige manier gehumaniseerd, door middel van hun ‘menselijke’ lichaamshouding en hun kledij. Ook de compositie van de voorstelling heeft enkele opmerkelijke gelijkenissen, zoals de houding van de vos en de positie van de leeuw daartegenover.
De omslagillustratie van Reinaert, waar men het programma van het blad moest zoeken, verwees uiteraard niet enkel naar de galgscène uit het verhaal van Reynaerts historie. Het tafereel werd aangewend om de visie van het tijdschrift op de politieke situatie in Vlaanderen aan te kaarten. In de eerste rubriek, ‘Bij de plaat’, gaf Parasie zijn verklaringen voor de illustratie weer in verschillende losstaande berichten. ‘We bestelden aan onzen Rubens een illustratie op de troonrede. De schelm heeft er bij vergissing, in plaats van de gelijkheid in rechte en in feite, een tafereel uit een oud Vlaamsch vertelselken in te pas gebracht. Dat hij om [...] de naoorlogse lieftalligheden van krijgsraden en bloedhoven zou hebben gedacht, is heelemaal uitgesloten, want het is een uiterst zachtmoedige jongen’.Ga naar eind6 Deze verklaring is doordrongen van sarcasme en uiteraard niet letterlijk te nemen. Toch waren er de grote lijnen uit af te leiden, van wat met de illustratie werd bedoeld. Om Reinaerts ontevredenheid beter te begrijpen moet worden teruggekeken naar de Eerste Wereldoorlog. Dan kan duidelijk worden waarom de verschillende dieren, die animalificaties waren van politieke figuren en instellingen in België, op de omslag werden weergegeven. De vereenzelviging | |
[pagina 233]
| |
gebeurde niet op basis van fysieke karakteristieken, maar door middel van verschillende andere verwijzingstechnieken. Zo stond het schaap voor Frans van Cauwelaert (1880-1961). Zijn kledij met een motief van kruisjes is een subiel attribuut voor dit katholiek kamerlid. Hoewel Vlaamsgezind zag Reinaert hem als verrader van Vlaanderen. De belangrijkste reden hiervoor was zijn liefde voor België. Van Cauwelaert stelde kort na de oorlog een minimumprogramma op, met de minimale taaleisen om een aanvaardbare situatie te creëren voor Vlaanderen binnen België. Reinaert, met andere Vlaams-nationalisten, noemden de aanhangers van dit programma neerbuigend ‘minimalisten’, aangezien ze vonden dat het programma niet verregaand genoeg was. De leeuw op de omslag was een voorstelling van koning Albert I (1875-1934). Deze vorst beloofde tijdens de Eerste Wereldoorlog ‘gelijkheid in rechte en in feite’ aan Vlaanderen. Na de oorlog is hij deze belofte echter nooit nagekomen. Het rund (Lat. bovis) op de omslag was een verwijzing naar de liberaal François Bovesse (1890-1944), die de ‘culture latine’ vertegenwoordigde. Hij was onder meer een tegenstander van het officiële gebruik van het Nederlands in Vlaanderen vanuit het idee dat het Frans het unificerende element was voor België. Deze personen brachten de vos, Vlaanderen, aan de galg. De vos was niet van plan zich te laten doen, met het tijdschrift Reinaert als zijn verweer. | |
InhoudReinaert had afmetingen van ongeveer 27 bij 18 cm en afhankelijk van de drukker, soms zestien en soms achttien pagina's. Het blad werd opgebouwd uit enkele standaard rubrieken, maar er werden meestal ook tijdelijke rubrieken en losse artikels opgenomen. Op de omslag stond altijd een illustratie. Meestal was het een portret of een karikatuur van een persoon uit de actualiteit, maar soms was het een spotprent omtrent een actueel thema. Bij de omslagillustratie hoorde telkens een artikel dat verscheidene pagina's telde. Een andere vaste rubriek was die met ‘Gemengde Berichten’, waarin verschillende actuele topics in enkele slagzinnen werden beschreven, scherp bespot of becommentarieerd. Verschillende rubrieken werden slechts tijdelijk opgenomen. Voorbeelden zijn ‘De geschiedenis van België’ die in de vorm van een twaalfdelig stripverhaal verscheen, ‘De filosofische opstellen van klein Pallieterken’, die verteld werden vanuit kinderlijk perspectief, en ‘De vervlaamsching van het gerecht (Episodenfilm zonder Einde)’. De grote meerderheid van de artikels en berichten vormden een kritiek | |
[pagina 234]
| |
op de Belgische politiek en op culturele en andere aangelegenheden, vanuit een radicaal Vlaams standpunt. Regelmatig werd ook naar het buitenland gekeken. Bij de beoordeling van de buitenlandse politiek stond het volksbeginsel steeds voorop.
Algemeen kan gesteld worden dat de artikels en berichten vaak met zoveel sarcasme en spot werden geschreven dat ze voor de hedendaagse lezer moeilijk begrijpbaar zijn. Waarschijnlijk was ook voor de lezers in de jaren 1930 niet altijd alles even duidelijk. Parasie gaf immers toe, in zijn brieven aan de geschiedkundige Lammert Buning, dat ‘in [bepaalde] stukken [...] zinspelingen voor[kwamen], die slechts ingewijden konden begrijpen’.Ga naar eind7 | |
Reinaert in de traditie van Vlaamse spotbladen‘Humor en satire, geestigheid en spot, grappen en grollen, in literatuur, karikaturen, pers of kleinkunst..., zij hebben al spoedig de V.B. [Vlaamse Beweging] begeleid, nu eens van dichtbij, dan weer op een afstand’.Ga naar eind8 Deze vaststelling van Gaston Durnez geeft weer dat Reinaert allerminst alleen stond om België vanuit Vlaams standpunt te hekelen. Firmin Parasie vond onder andere inspiratie in de rijke traditie van humoristische bladen in Vlaanderen. In de negentiende eeuw golden deze spotbladen hoofdzakelijk als wapen in de Vlaamse ontvoogdingsstrijd.Ga naar eind9 Eén daarvan was Reinaert de Vos (1860-1869), een Antwerps spotblad met als ondertitel Zondagsblad voor verstandige lieden. Dit blad had zoals Reinaert, een Dietse achtergrond en een afkeer van de Belgische politiek die het voorzag van bijtende en opruiende commentaren. Ondanks de overeenkomsten kon echter geen band aangetoond worden tussen Reinaert de Vos en Reinaert.
Vanaf de twintigste eeuw kregen de satirische bladen langzaam een bepaalde vorm, die als model zou gelden voor vele bladen. Reinaert behoorde tot de vroegste voorbeelden hiervan, maar het blad was geen baanbreker. Ongetwijfeld de belangrijkste inspiratiebron voor Reinaert was het radicaal Vlaamsgezinde Pallieter (1922-1928), waaraan Parasie kortstondig meewerkte. Vele elementen van Pallieter werden in Reinaert bijna rechtstreeks overgenomen. Pallieter had de combinatie van een portret of een karikatuur op de omslag met een bijhorend hoofdartikel binnenin, in de Vlaamse pers geïntroduceerd.Ga naar eind10 In navolging hiervan plaatste ook Reinaert meestal een ‘kop’ van een persoon uit de actualiteit op de omslag, en een bijhorend artikel in het blad. Daarnaast werden ook andere | |
[pagina 235]
| |
rubrieken uit Pallieter door Reinaert overgenomen, zoals de ‘Gemengde berichten’, het ‘Theaterhoekje’ en de ‘Ezelsbank’. Zelfs voor eenmalige bijdragen in het blad zocht Reinaert inspiratie bij Pallieter. In het tweede nummer werd uitgepakt met een wedstrijd voor het schrijven van een nieuwe Brabançonnetekst. Dit had Pallieter enkele jaren eerder ook gedaan, naar aanleiding van een wedstrijd die de Vlaamsche Akademie hiervoor had uitgeschreven.
Door deze overeenkomsten was het niet verwonderlijk dat een deel van het lezerspubliek veronderstelde dat Reinaert een voortzetting was van Pallieter. Om dergelijke geruchten de kop in te drukken moest Parasie verschillende malen in Reinaert vermelden dat zijn blad niets met Pallieter te maken had. Toch bleven lezers vragen naar ‘nieuws van klein Pallieterke’.Ga naar eind11 Ze hoopten dus dat een bijzonder populaire rubriek uit Pallieter, ‘De Filozofische opstellen van 't Pallieterken’, ook in Reinaert zou worden opgenomen.Ga naar eind12 Parasie gaf hieraan gehoor en vanaf het vierde nummer van de eerste jaargang bracht hij zijn eigen versie, ‘De Filosofische Opstellen van Klein Pallieterken’. De band tussen de opstellen van Pallieter en die van Reinaert werd door Vincent Neyt grondig onderzocht.Ga naar eind13 Hij concludeerde dat Parasie de opstellen in Reinaert zelf schreef en daarbij af en toe wel terugkeek naar verschillende opstellen uit Pallieter. Kort nadat ‘De Filosofische Opstellen’ in Reinaert verschenen, werd er al een volgende variant van het genre geboren, namelijk de ‘Brieven van Pierken’ in Koekoek (1931-1936), een bijblad van dagblad Vooruit (1884-1991). De opstellen werden in Reinaert, geïllustreerd met tekeningen. Deze illustraties hadden zoals de tekst, de stijlkenmerken van een kinderhand. Reinaert was met deze geïllustreerde opstellen een onmisbare schakel tussen de ongeïllustreerde opstellen in Pallieter en geïllustreerde brieven in Koekoek. | |
IllustratiesReinaert was een geïllustreerd tijdschrift, waaraan verschillende kunstenaars meewerkten. Ze signeerden hun werk met één of meer pseudoniemen. Daarnaast werden in Reinaert ook ongesigneerde illustraties opgenomen. In de spotbladen uit het begin van de twintigste eeuw werd vaak gebruik gemaakt van pseudoniemen, ook door illustratoren. Dit bemoeilijkt het onderzoek naar de illustraties en spotprenten uit deze periode. In Reinaert komen verschillende pseudoniemen voor bij de illustraties. In alfabetische volgorde gaat het om Efvi, Isegrim, Joost, Joz, Klepel, LED, Leb, P., Pallieterke, Pallieterken, Reintje en | |
[pagina 236]
| |
Tyl. Tot op heden werd slechts de naam van één kunstenaar aan het tijdschrift verbonden, namelijk die van Frits van den Berghe (1883-1939) die in Reinaert signeerde met Joost.
Het was voor Firmin Parasie niet eenvoudig om een geschikte illustrator te vinden voor zijn tijdschrift. In een brief aan de geschiedkundige Lammert Buning schreef hij: ‘In Reinaert heb ik in 1930 heel wat last gehad een passende tekenaar te vinden. De ene wou in de redactie meepraten; de andere had geen gram humor; dan kwam het voorstel der medewerking van Fritz van den Berge [sic] zelf, die er pret in vond, eens “niet ernstig” te zijn. Alle pentekeningen van 1931 tot zowat einde 1938 had Fritz [sic] geleverd.’Ga naar eind14 Het staat echter vast dat deze informatie die Parasie aan Buning gaf, niet helemaal correct is. Van den Berghe werkte immers slechts tot 1934 mee aan Reinaert.Ga naar eind15
Frits van den Berghe behoorde als schilder hoofdzakelijk tot de Vlaamse expressionisten. Dit was in België in de jaren 1920 een avant-gardestroming die geen breed draagvlak kende. Pas aan het einde van de jaren 1920 won Van den Berghe aan internationale bekendheid. Zijn groeiende succes kende een abrupt einde door de beurskrach van 1929 in New York. Het economische klimaat in Europa ging achteruit en zowel de kunsthandelaars als de kustenaars stonden voor een moeilijke periode. Deze situatie noodzaakte Van den Berghe om op andere manieren in zijn levensonderhoud te voorzien. In de jaren 1930 maakte hij daarom van het illustreren van boeken en tijdschriften zijn dagtaak. Zijn belangrijkste werkgever was de Samenwerkende Maatschappij Het Licht, waar hij in 1931 freelance illustrator werd. Van den Berghe onderschreef de socialistische strekking van de uitgeverij en dat bleek uit zijn illustraties, die vaak een sociale aanklacht vormden. Het eerste blad waar hij na de beurskrach voor werkte, was echter Reinaert. Hoe Van den Berghe zich tegenover het Groot-Nederlandse ideaal van het blad verhield, is niet duidelijk. Wel staat vast dat hij grote sympathie had voor de Vlaamse cultuurstrijd, die hij als socialist als middel zag voor de ontvoogding van de Vlaamse arbeiders. Op 2 augustus 1930 verscheen zijn eerste illustratie op de omslag, namelijk een portret van Maurits Josson (afb. 3). In totaal tekende hij een honderdtal omslagillustraties voor het blad, waarvan het merendeel tussen 1931 en 1934 verscheen. Het is mogelijk dat zijn vaste benoeming in 1935 bij de socialistische uitgeverij Het Licht niet te combineren viel met zijn werk voor een Groot-Nederlands blad als Reinaert.Ga naar eind16 Bovendien werkte hij via Het Licht voor vele bladen en was de werkdruk groot. Gelijktijdig aan Reinaert leverde Van den Berghe ook illustraties voor Koekoek, | |
[pagina 237]
| |
3. Frits van den Berghe, Maurits Josson, 1930.
Reinaert, 1, 16 (1930): omslag. | |
[pagina 238]
| |
4. Frits van den Berghe, Dollfuss, 1934.
Reinaert, 5, 5 (1934): omslag. | |
[pagina 239]
| |
5. Frits van den Berghe, Dollfuss, 1934.
Koekoek, 3, 43 (1934): omslag. | |
[pagina 240]
| |
waar op de omslag ook vaak een ‘kop’ werd geplaatst. Omdat de omslag voor beide bladen actualiteitswaarde moest hebben, kwam het soms voor dat Van den Berghe in dezelfde periode een persoon tweemaal portretteerde (afb. 4 en 5). Voor beide bladen hanteerde hij echter een andere techniek.
Een tweede illustrator die aan Reinaert meewerkte is Leo DeBudt (o1919). Deze man is vandaag beter gekend als ‘Buth’, de tekenaar van onder meer het stripfiguurtje Thomas Pips.Ga naar eind17 DeBudt was de enige leerling van Frits van den Berghe. Naarmate Van den Berghes gezondheid achteruitging, nam DeBudt een groter aandeel van diens illustratiewerk over. Hoewel Van den Berghe al in 1934 zijn medewerking aan Reinaert staakte, tekende DeBudt pas in 1939 enkele illustraties voor het blad. Waarschijnlijk is Parasie echter toch via Van den Berghe in contact gekomen met hem. Toen DeBudt in 1939 zijn illustraties voor Reinaert maakte, deed hij dat in een stijl gelijkaardig aan die van Van den Berghe. DeBudt maakte slechts een twaalftal illustraties voor Reinaert, die op de omslag van het blad verschenen. Wanneer hij ze voorzag van een signatuur gebruikte hij soms ‘LED’ en soms ‘Leb’.
Een derde kunstenaar die aan Reinaert meewerkte was Georges van Raemdonck (1888-1966). Van Raemdonck volgde een kunstopleiding in Antwerpen maar vluchtte tijdens de Eerste Wereldoorlog naar Nederland. Daar werd hij in de jaren 1920 bekend als tekenaar van spotprenten voor De Amsterdammer en De Notenkraker. Hij behoorde tot de grondleggers van het stripverhaal in Nederland, met het stripverhaal Bulletje en Boonestaak. Na zijn terugkeer naar België in 1928 werkte hij hoofdzakelijk als portretschilder. Hoe hij bij Reinaert terecht kwam, is niet duidelijk. Hoewel hij slechts kortstondig voor het blad werkte, van januari tot juni 1930, leverde hij vele illustraties die tot in de laatste jaargang van Reinaert vaak werden hergebruikt. Zijn tekenstijl verschilt sterk van die van Van den Berghe en DeBudt, door zijn grote belangstelling voor detail. Dat er stripverhalen in Reinaert werden opgenomen, gebeurde waarschijnlijk op initiatief van Van Raemdonck.
Een laatste kunstenaar die als medewerker van Reinaert kan worden aangeduid is Joz de Swerts (1890-1939). Hij signeerde zijn illustraties met ‘Joz’, een signatuur die hij ook gebruikte voor zijn illustraties in onder meer Pallieter en Nieuw Vlaanderen. Firmin Parasie had in 1927 kortstondig meegewerkt aan Pallieter waardoor het mogelijk is dat hij en De Swerts elkaar kenden. De Swerts moet echter veeleer als gastillustrator dan als medewerker van Reinaert beschouwd worden, aangezien hij slechts twee illustraties leverde. | |
[pagina 241]
| |
De andere pseudoniemen die in Reinaert werden gebruikt konden tot op heden niet aan een kunstenaar worden toegeschreven. Alfabetisch geordend gaat het om Efvi, Isegrim, Klepel, P., Pallieterke, Pallieterken en Reintje. Hopelijk kan hun identiteit in de toekomst achterhaald worden. | |
SlotbeschouwingReinaert was een radicaal Vlaamsgezind spotblad met een Dietse inslag. Het blad werd nagenoeg volledig door Firmin Parasie opgesteld. Hij gaf echter nooit zijn identiteit prijs en daardoor kon hij zich veel veroorloven. Het blad was niet vernieuwend wat de inhoud of de vormgeving betreft. Toch werden enkele opmerkelijke en relatief ‘nieuwe’ genres in het blad opgenomen zoals het stripverhaal en het kinderopstel. Parasie kon ook enkele relatief bekende kunstenaars strikken om zijn blad te illustreren. Of zij het eens waren met zijn politieke ideeën valt echter sterk te betwijfelen. |
|