Tiecelijn. Jaarboek 2 (jaargang 22)
(2009)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 187]
| |
ThemaVan Reinaert de vos en Tybaert de kater
| |
[pagina 188]
| |
minder scherpe tanden had en bovendien steeds slordiger werd gedrukt. En toch verdient dit blad een studie in de geschiedenis van de satire in Vlaanderen.Ga naar eind3 | |
Reinaert de Vos. Een zondagblad voor verstandige lieden: 1860-1868Reinaert de Vos. Een zondagblad voor verstandige lieden aaneengeknoopt door zeven filosofen was een Antwerps satirisch en flamingantisch weekblad dat verscheen van 24 juni 1860 tot begin november 1868.Ga naar eind4 De onderwerpen die in Reinaert de Vos veelvuldig ter sprake kwamen, hadden vooral te maken met de lokale Antwerpse politieke situatie (men vreesde onder andere dat de uitbouw van Antwerpen als militaire vesting de havenexpansie zou belemmeren). Wekelijks werden in Reinaert de Vos naast de lokale, ook nationale en internationale gebeurtenissen (o.a. de Amerikaanse successieoorlog en de annexatieplannen van Napoleon III) geanalyseerd en bekritiseerd met vaak geestige, maar ook cynische en bijtende commentaren. Strijdvaardigheid, vrijheid en Vlaamsgezindheid waren de codewoorden. Het leidmotief was: ‘Dietsch, echt Dietsch zal zyn en alles wat de dietsche belangen kan bevorderen zal voorstaen’ (nr. 1). Het blad verdedigde vrij progressieve ideeën over de vrijhandel, het antimilitarisme, de drang naar gemeentelijke en provinciale autonomie, de uitbreiding van het stemrecht, het herstel van de volkstaal in het onderwijs en de administratie, de sociale maatregelen en de steun aan de arbeidersbeweging die bij de flaminganten in goede aarde vielen.
Reinaert de Vos werd uitgegeven door de Antwerpse unionistischeGa naar eind5 journalist, leraar en flamingant Lodewijk Vleeschouwer (1810-1866) als spreekbuis van de Antwerpse katholieke Vlaamsgezinden. Vleeschouwer was eerder redacteur geweest van onder andere de Franstalige bladen Le Controleur en Le courrier du Limbourg, Het Handelsblad van Antwerpen (waar hij in 1844 de eerste hoofdredacteur werd), het satirische weekblad De Roskam (waaraan ook Hendrik Conscience meewerkte) en het katholieke Journal d'Anvers. Reinaert de Vos steunde de oprichting van de Meetingpartij, die sterk antiregeringsgezinde, antimilitaristische en radicale flamingantische standpunten, over de klassieke partijgrenzen heen, innam. Reinaert de Vos verdedigde de liberaal-katholieke frontvorming in de Nederduitsche Bond, een politieke vereniging die in 1861 te Antwerpen werd opgericht met als motto: ‘eerst Vlaming zijn’ en pas daarna katholiek of liberaal. Vleeschouwer was sterk betrokken bij de oprichting van deze politieke organisatie. Tijdens de oprichtingsvergadering van 22 april 1861 werd hij tot voorzitter verkozen. | |
[pagina 189]
| |
In Reinaert de Vos viel Vleeschouwer zowel de katholieke als de liberale partij aan om hun anti-Vlaamse standpunten. ‘[Ze zijn] allemael kwaed op my, de klerikalen zoo wel als de liberalen; en dat doet my plezier. Nu zullen de menschen my gelooven, wanneer ik zeg, dat ik de twee gezindheden allebei uitlach.’Ga naar eind6
De publicatie kreeg van vriend en vijand positieve kritieken. De liberaal Louis Hymans schreef dat er in heel België geen ‘journal plus spirituel; plus franchement gai, plus narquois et plus incisif que ce malin Reynaert de Vos que rédige à Anvers M. Vleeschouwer’ bestond.Ga naar eind7
Vleeschouwer gaf het blad voor eigen rekening uit. De kop van het Reynaertzondagsblad meldt dat men een abonnement kon nemen in de Antwerpse Lange Nieuwstraat nummer 67 en ‘by alle boekhandelaers en Post Directeurs’. Op dat adres had Vleeschouwer zijn eigen ‘Veeltalige Drukkerij’ opgericht. Op het bewaarde briefpapier lezen we: ‘Weekblad Reinaert de Vos. - Studeerkamer van Reinaert. 67, Lange Nieuwstraet’.Ga naar eind8 ‘Kribbeleer’ Vleeschouwer identificeerde zich dus helemaal met de titelheld van zijn publicatie Reinaert de Vos.
Hoewel de redactie volgens de ondertitel bestond uit een schare redacteuren, was het Vleeschouwer zelf die onder diverse pseudoniemen de meeste teksten schreef. Wie de zeven filosofen die het blad zullen ‘aaneenknopen’ zijn, belooft Reinaert later bekend te zullen maken. We hebben ze niet gevonden. In nummer 2 wordt nauwelijks een tipje van de sluier opgelicht. Reinaert is voorzitter van een bende van zes leden. Isegrim, ‘onlangs uit Duitschland teruggekeerd’, Bruin, ‘diens filosofie in zyn poot zit’, Grimbeert de Das, ‘zo diepzinnig dat hy altyd schynt te slapen’, Tibert de Kater, ‘die zyn verstand al spinnende uitwerkt’, Courtois is het hondje ‘dat door het bewegen van zyn steertjen zyn verstand van achter doet te voorschyn komen’, Belijn de Ram, ‘die er altyd uitziet als of hy veel op zijn horens’ heeft, Canteclaer de Haan, ‘die een felle ruiter moet zyn, want hy gaet met sporen en alles naar zyn bed’. Vleeschouwer zelf is Kribbeleer: ‘hy houdt de pen’. Wellicht dus van alle zeven. Kribbeleer kribbelt de teksten van de zeven filosofen.
En toch schreef hij niet alleen. Vleeschouwer genoot bij veel van zijn tijdgenoten groot aanzien vanwege zijn bijzonder goede pen en zijn verbale kwaliteiten. Hij was een gevierd spreker die met spitse humor de eenheid onder de Vlamingen bepleitte. Dit was volgens A.L. Thijs de reden waarom Vlamingen van alle kleuren aan zijn satirisch blad meewerkten. De bekendste Vlaamse tekstleveranciers waren priester-dichter Guido Gezelle (met als pseudoniem Spoker), die les gaf aan Vleeschouwers zoon aan het kleinseminarie te Roeselare en de vrijzinnige | |
[pagina 190]
| |
liberalen Julius de Geyter (1830-1905) en Frans de Cort (1834-1878). Ook de Gentse boekhandelaar, publicist, orangist en socialist (democraat) Emiel Moyson (1838-1868) werkte onder het pseudoniem Melis, zij het volgens A.L. Thijs pas na de dood van Vleeschouwer, mee aan het blad. Julius Vuylsteke (1836-1903), een antiklerikaal en vertegenwoordiger van de Gentse Liberale Bond, hield een tip van het baarkleed vast op Vleeschouwers begrafenis. Het respect kwam uit erg verscheiden hoeken.
Dat niet iedereen even hoog opliep met het publiceren in het satirische weekblad, bewijst Eugeen van Oyes bede van 15 december 1861 aan Spoker Guido Gezelle om het genre van het journalistieke scheldgedicht niet meer te beoefenen: ‘Zoo een spottersgazette is u niet weerd, Mijnheer! Verhef u, veredel uwe heilige Muze! Zing nogmaals als in uw ranke riet.’ Gezelle luisterde niet. Integendeel. In totaal zou Spoker 39 stukjes publiceren.Ga naar eind9
Na de dood van Vleeschouwer op 12 oktober 1866 poogden zijn kinderen het blad verder te zetten, met J.S. Vandezanden als drukker-uitgever en H. Peters als redacteur, evenwel zonder veel succes. Op 8 november 1868 werd er een punt gezet achter het ambitieuze project. In juni 1872 werden nog twee uitgaven van Reinaert de Vos op de markt gebracht als kiesblad van de Meetingpartij, de voorloper van de Antwerpse Vlaamsgezinde christen-democratische partij.Ga naar eind10
Aantrekkelijk in de kop van het zondagsblad is de sierlijke, niet-gesigneerde pentekening van een spits kijkende vos, met de hoed vol pluimen, met gekruiste armen achter een inktpot en met een ganzenveer gezeten bij een document met de tekst ‘Elc gaet nu bij den Vos te School’ (p. 191), die in de derde jaargang voor het eerst verschijnt. De vos is duidelijk geïnspireerd op de ‘intellectuele’ vossen die we in de staalgravures van de Duitse monumentalistische kunstenaar Wilhelm von Kaulbach vinden. Deze prenten werden in 1846 door uitgever Cotta in Tübingen gebruikt als illustratie bij de postume druk van Goethes Reineke Fuchs.
Vleeschouwer was met het werk van Johann Wolfgang von Goethe vertrouwd. Hij maakte zelfs een Faustvertaling. Veel boekuitgaven had Vleeschouwer niet op zijn publicatielijst staan, zozeer slorpte het journalistieke werk hem op. Diverse columns werden later wel gebundeld. Een aantal van zijn bijdragen, luimige verhalen, reisvoorvallen, spreekbeurten en anekdotes werd uitgegeven in Stukken en brokken in 1851 (met teksten uit De Roskam). Het boek der vertellingen en andere kuizelarijen geschreven, vertaald of verzameld door Reinaert de Vos werd | |
[pagina 191]
| |
[pagina 192]
| |
in 1863 uitgegeven als een bloemlezing van artikels uit de eerste jaargangen van Reinaert de Vos.
Lodewijk Vleeschouwer wordt in het bescheiden aantal bronnen dat we konden terugvinden vaak positief omschreven. ‘De invloed, welke hij op het publiek bezat, was groot, veeltijds onmiddellijk en voortbrengend. Zijne wilskracht was sterk en volhardend, en wat hij eens beraden ondernomen had, zette hij onvermoeid voort en meest altoos bereikte hij zijn doel. Zijn strijdwapen was het stekendste wat's menschen geest kan bezigen: de luimige stekelige spot. Dit wapen, zoo zeldzaam met kunde en ervarenheid aangewend, werd door hem meesterlijk gehanteerd, omdat zijn gezond oordeel, zijne diepzinnigheid en uitgebreide kennissen met vastheid en zekerheid zijne pen bestierden. Zelden overschreed hij in zijne schimpige schriften de grenspalen van het mogelijke, en alle dragen den stempel van eene hem eigene opvatting.’ Dat D.H. in De Vlaamsche School van 1867 een fan is geweest staat buiten kijf, maar het citaat tekent wel de scribent.Ga naar eind11
Ook 50 jaar na zijn dood wordt Vleeschouwer in een bijvoegsel van De Morgenbode (29 juli 1917) nog steeds bejubeld: ‘Als dagbladschrijver, spotvogel, hekelaar, kon hij niet geëvenaard worden: “Roskam” en “Reinaert” schenken hem een eerste plaats; bij de vergelijking lijken de andere bladen zoutloos en zonder kruim.’Ga naar eind12
Getuige van het grote respect dat Vleeschouwer in Antwerpen lange tijd genoot, is het feit dat drukker Gust Janssens in 1915 de een halve eeuw eerder door Vleeschouwer uitgegeven boeken Stukken en Brokken en Het boek der vertellingen en andere kuizelarijen door Reinaert de Vos opnieuw uitgaf. De Tiecelijnlezer of Reynaertverzamelaar die dit boek in zijn bibliotheek heeft staan, raden wij de lectuur aan van de ‘fabel’ van De Wolf en de Mensch, een stuk dat niet zou misstaan in een vertelling van Hans Teeuwen of Wim Helsen.Ga naar eind13
Tot slot willen wij nog terugkomen op een onverwacht effect en de belangrijke literaire betekenis van Reinaert de Vos. Guido Gezelle heeft in dit zondagsblad zijn scherpe, spottende, hekelende stijl en zijn sprankelende taal kunnen ontwikkelen, en dit verder gezet, eerst in het conservatief, Vlaams en katholiek weekblad 't Jaer 30, of politike wegwyzer voor treffelyke lieden (de titel is een variant van de ‘verstandige lieden’ in de titel van Reinaert de Vos), dat hij sedert 17 juli 1864 op zijn Vleeschouwers alleen ‘aaneenknoopt’ (tot 1870) en vervolgens in Rond den Heerd, waarvoor Reinaert de Vos trouwens reclame maakt. De bijdragen in het Antwerpse blad waren belangrijke pennenproeven in de ontwikkeling van Gezelles journalistieke carrière. Hij werd een Brugse Kribbeleer. | |
[pagina 193]
| |
Tybaert de kater. Een weekblad voor verstandige lieden: 1890-1896Reinaert de Vos. Een zondagblad voor verstandige lieden, hield het door de vroege dood van zijn uitgever slechts enkele jaargangen uit. En toch was Reynaerts rijk in de sinjorenstad niet uit. In 1890 startte de in 1872 gestichte firma ‘Snelpers-Boekdrukkerij werkende bij middel van gaskrachtbeweging Boekbinderij, Boek- en Papierhandel Lodewijk Janssens en Zonen’ uit de Carnotstraat 125 met Tybaert de kater. Een weekblad voor verstandige lieden. Opgesteld door zeven Filozofen. Meer dan twintig jaar na het ter ziele gaan van Reinaert de Vos verrijst Tybaert de kater als een feniks uit de as der satire. Niet alleen de titel en de ondertitel refereren ondubbelzinnig aan de illustere voorganger, maar ook de lay-out van de kop en vooral de illustratie (gesigneerd: [Karel] 't Felt) zijn nauwelijks verholen kopieën. Dit keer zit Tybaert zelfbewust en met pak en strik bij een inktpot met veer en een blad met de tekst: ‘Wie slim wilt wesen / moet Tybaert lesen’. De druk is verzorgd, af en toe in kleur zoals bij het eerste nummer van de jaargangen 4 en 5. Een abonnement kost in 1895 2,50 frank per jaar en 1,50 frank voor zes maand, een los nummer 5 centiemen. Door de jaren wordt de druk steeds slordiger. | |
[pagina 194]
| |
In wat volgt presenteren wij een eerste kennismaking met het blad. Het is misschien de aanzet voor een lijvige universitaire scriptie.Ga naar eind14
Het allereerste nummer van Tybaert verschijnt op 24 augustus 1890. De heimwee naar het blad van Vleeschouwer, ‘den gewezen Kribbeleer van Reynaert zaliger’, is groot. ‘Waar is de tijd, dacht ik, toen er nog gazetten waren die men lezen kon, toen er diepzinnige bladen bestonden voor verstandige lieden opgesteld!...’, schrijft ‘Tybaert de Kater, heer van Rattendonck (in 't Muizenland)’. Vlaanderen wordt geregeerd door domheid en bluf en de vetste brokken van het Vlaamse schapraai worden gestolen ‘door de ratten van Parijs’. De Franskiljons houden de Vlaming voor gek en ‘franschdolheid zit op den rechterstoel, in de raadzalen van land en stad, in den leerstoel van school en kerk’. Woorden als slavenjuk en verbastering vallen en verder is het doel: ‘zedelijke heropbeuring van een verachterd volk’ (p. 2). Het blad is uitgesproken Vlaams. ‘Dat is een echt vlaamsche gezindheid, die ons bevrijden moet van al den franschen wind en de dwingelandij van het zuiden’ (p. 2). Nummer 1 bevat onder andere de rubrieken Gemengde berichten (eenregelige berichtjes, wellicht gedeeld met of geput uit verwante bladen zoals de Gazette van Gent, Burgerwelzijn uit Brugge, het Fondsenblad uit Gent, Land uit Brussel en Zondagsblad uit Waregem), Hutsepot (mopjes), Spreekoefening en een Feuilleton. Er wordt veel plaats ingeruimd voor een fondslijst van de uitgever.
De Reynaertmaterie is niet prominent aanwezig, maar de samensteller kent zijn klassieker. Cantecleer is Tybaerts eerste abonnee. Het blad wordt verkocht in de krantenwinkels en aan de deur van de schouwburg op de speelavonden van het ‘Vlaamsch Tooneel’. Het ligt ook ter inzage in koffiehuizen, maar het wordt daar ten onrechte te veel meegenomen.
In nummer 5 herhaalt Tybaert nogmaals dat ‘Zijn beste vrienden zijn die, welke noch het een [liberaal] noch het ander [katholiek] zijn; maar vlaming voor alles’. In hetzelfde nummer verschijnt een variant op de kikkers die een koning wilden (Jupyn en de kikvorschen - over de Vlaamse advocaten), maar er wordt niet aan Van den vos Reynaerde, maar aan La Fontaine gerefereerd. Het blad zit in dezelfde lijn van Vleeschouwer. De tijden zijn echter anders. En ook de samensteller (samenstellers?) blijkt (blijken?) niet even gemakkelijk als Kribbeleer de criticasters in de hand te houden.
Op 28 september 1890 zit het spel reeds op de wagen: ‘En daarbij, Tybaart wordt door ieder verstandig mensch geprezen en bemind; de ezels alleen zijn kwaad op hem, maar dat is alleen omdat ze... ezels zijn.’ Het zou ons niet verwonderen | |
[pagina 195]
| |
dat het weekblad opgericht werd naar aanleiding van de verkiezingen in de herfst van 1890. Het blad geeft sterk Antwerps, Vlaams stemadvies: ‘al wat niet echt Antwerpsch en Vlaams is, moet weg’. Op 12 en 19 oktober luidt het advies: ‘Kiest Vlamingen, niemand dan goede, echte Vlamingen en antwerpsche burgers, geen vreemdelingen.’
In juni 1892 zijn volgens Tybaert de katholieken boos op hem omdat de kiezers door de opruiende woorden zouden zijn thuisgebleven. Krantenverkopers zouden geld krijgen om Tybaert niet meer in de rekken aan te bieden. Het blad vecht tegen de censuur.
Over de identiteit van de auteur(s) komen we weinig of niets te weten. In nummer 21 wordt de identiteit van Floris van Westervoort, van wie van bij aanvang teksten waren opgenomen, prijsgegeven. Het betrof Lambertus Kettman,Ga naar eind15 die enkele weken voor zijn dood zijn literaire productie cadeau had gedaan aan uitgever Janssens. Bij de publicatie van Kettmans eerste grote stuk, Hypocriet, gewijd aan prins Boudewijn, in wie men een Vlaamsgezinde koning zag, wordt zijn naam onthuld. Het artikel geeft ons een zeldzaam inzicht van hoe dergelijke bladen werden volgeschreven. Op 6 september 1891 krijgt het weekblad Uilenspiegel een veeg uit de pan. De redactie had zonder enige bronvermelding de verzen van Floris van Westervoort overgenomen en dit - vanzelfsprekend - ook zonder enige afspraak tot vergoeding van de uitgever of de rechthebbenden. ‘Ik zeg, of neen, ik vraag u vriendelijk en beleefd; of ge met uw lijf van me goed wilt blijven!’
Bij het einde van de eerste jaargang draagt het weekblad de titel Tybaert de kater, vlaamschgezind satyriek weekblad. Er wordt door de uitgever een oplage van 25.000 exemplaren vermeld. Door het grote succes wordt de abonnementsprijs gehalveerd (2,5 frank).
Veel sterker dan in Reinaert de Vos het geval was, is in het nieuwe blad het hoofdpersonage een begrip waarmee naar hartenlust wordt gespeeld. Tybaert (het blad) wordt continu gepersonifieerd. Vanaf jaargang 2 verschijnen tussen de rubriekjes kattenkopjes. ‘Tybaert’ zal over elk nieuw boek spreken. ‘Tybaert’ blijft eigenaar van de ingezonden manuscripten etc. Stukken worden niet ondertekend door ‘Kribbeleer’, maar door ‘Tybaert zelf’. In 1910 (jaargang 20) wordt gesteld dat: ‘Ik [= Tybaert] opneem wat ik wil’.
Amusant is een reglement van inwendige orde van een imaginaire (voor de tijdgenoten herkenbare) toneelinstelling dat op 26 augustus 1894 (jg. 5 nr. 2, p. 3) verschijnt en waarin de identificatie met Tybaert/Tibeert erg sterk is: | |
[pagina 196]
| |
Nederlandsche Poesjen van Antwerpen
Tybaert de kater ruimt per nummer een kwart van de oppervlakte in om de uitgebreide literaire fondslijst van Janssens af te drukken. Dat Janssens dit blad als publicitaire spreekbuis gebruikt, is duidelijk in de advertentie in hetzelfde nummer, waar hij adverteert dat hij 500 exemplaren van de Volledige Dichtwerken van Jan van Rijswijck voorbehoudt voor de lezers van Tybaert. Hij biedt ze een maand lang, tot 31 september [een grapje of een vergissing?], aan tegen 2 in plaats van 7,50 frank. Bovendien gooit hij er nog enkele Volledige werken van neef Theodoor van Rijswijck bij, ‘voor diegenen welke ook de werken van jan nemen’.Ga naar eind16 Koppelverkoop is van alle tijden. De uitgever-samensteller (hij spreekt over zichzelf in de ik-vorm) signeert met ‘Tybaert (zelf.)’. De advertentie wordt diverse weken hernomen.
Hoeveel auteurs/redacteurs het blad volschreven, is niet bekend. Een rubriek als ‘Rechterlijke Kronijk. Correctionele rechtbank van Kortrijk’, maar | |
[pagina 197]
| |
ook nieuws van Brussel en Gent, wijzen erop dat er wellicht hier en daar in Vlaanderen redacteurs stukken instuurden. Mogelijkerwijs gaat het zoals in het geval van Reinaert de Vos over één redacteur die het blad grotendeels volschrijft en aanvult met stukken die tussen gelijkgezinde kranten werden uitgewisseld. Zo konden aankondigingen, kleinere rubrieken, literaire stukjes, mopjes en boodschappen als bladvulling worden gebruikt en resulteerden ze meteen in literaire verscheidenheid en stilistische variatie. Naast Tybaert en Tybaert zelf (T.z.) vinden we de pseudoniemen Kribbeleer (het pseudoniem van Vleeschouwer!), Graatveger, Janus Shylok en anderen... Mogelijkerwijze zijn het allemaal pseudoniemen voor dezelfde auteur. Ook de lezersbrieven zijn ondertekend, zo onder andere met ‘Tijl Uilenspiegel’. Ene ‘Neel’ schrijft enkele gedichten. Een enkele maal verschijnt een stuk onder de ware naam van een (gast)redacteur. Zo publiceert auteur en toneelcriticus Lode Monteyne op 30 mei 1920 een uitvoerig stuk onder eigen naam.
Typisch voor satirische weekbladen is het spelen met de naamgeving. Niet alleen de samensteller en eventuele andere redacteurs hebben schuilnamen, maar ook de door hen aangesproken ministers, lokale schepenen en bekende Antwerpenaren hebben een ‘spelnaam’. Sommigen zijn onmiddellijk herkenbaar zoals ‘Rax Mozes’ en ‘Mol de Pont’ (Max Rooses en Pol de Mont). Bij anderen is de identificatie een stuk moeilijker, zoals Fons Lupus, Janneken inspecteur, Bliksems, Van Kwik, Toone Blootgat, Graatveger. Soms wordt enkel met voornamen gewerkt: wanneer de Van-Nu-en-Straksers nog maar eens een veeg uit de pan krijgen (‘de kullemannen voor Noord en Zuid’) gaat het over Cyriel [Buysse], Mane [de Bom] ‘en de andere nieuwlichters’ (10 december 1893). Het baanbrekende tijdschrift moet het meermaals ontgelden, zo bijvoorbeeld in Een schoon liedeken voor ‘Van Nu-en-straks’: Van Nu-en-straks, den grooten raad, / zat statig rond den disch,
En taterde heel esthetisch / en heel érotérisch;
En op de nieuwerwetsche Nu- / en-Straksige manier
Bewees men daar, heel maneklaar, / dat 2 plus 1 is vier.
En op zijn sloefkens, zachtjes aan / kwam op die kiekens los,
De ouwe, sluwe recensent: / Messir' Reinaert die Vos.
Hij luisterde, en gichelde, / en likte eens aan zijn baard,
En kwispelde, bij 't kunstgeka-/kel, lustig met zijn staart.
| |
[pagina 198]
| |
't Cenakel sprak zooeven van / karakter en génie,
En riep: ‘Wie is er die met ons / den strijd durft aangaan, wie?’
‘Ik!’ zei de vos, en greep een hoop / geniekens bij den kop,
En 't kritikeeren ging zijn gang, / met klauw en tand, volop!
Hij maakte wel is waar, voor al / die lui geen compliment,
De welgestaarte en behaar- / de slimme recensent,
Hij pluimde met genoegen al / de kiekens klein en groot,
En beet ze onmeedoogend ra- / dikaal door hunnen stroot...
Ziedaar wat ik onlangs gebeu- / ren zag, met grooten schroom;
Maar 't was, en dat is waarlijk te / betreuren, slechts een droom!
Want Reintjes vindt men nu niet meer, / zoo fijn en vlug en snel,
Maar ezels, en Van Nu-en-Straksers, / vindt m'helaas, nog wel!
Bijna in elk nummer van de jaargang 1893 verschijnt een kritiek op Van Nu en Straks. Op 20 oktober 1895 citeert men maar al te graag uit het Nieuws v.d. Dag van Amsterdam over Cyriel Buysse' wegens den mislijk banalen inhoud van zijn jongsten werk ‘Wroeging’. Over Buysses taalgebruik wordt geciteerd: ‘Eén enkel, lang, doorloopend gallicisme is het’ (jg. 6 nr. 10 p. 1) en verder: ‘En zij die de malle kerels, welke met de letteren omgaan gelijk apen met porcelein, goedsjeugdig bewonderen, en uitmaken voor “puikdichters” “keurige schrijvers” enz. mochten zich wel eens afvragen of het nog geen tijd wordt een einde te stellen aan laffe ophemeling uit camaraderie, en gezond verstand te gebruiken bij de beoordeling van de lettervruchten.’ De literatuurgeschiedenis heeft er gelukkig anders over geoordeeld...
In Tybaert de kater vinden we meer sneren dan loftuitingen. Positieve noten zijn zeldzaam. We vinden ze vooral aan het adres van de Antwerpse liberale burgemeester Jan van Rijswijck (1853-1906), die burgervader van de Scheldestad was van 1892 tot 1906. Deze liberaaldemocraat en antikatholiek wordt de ‘vlaamschen volksvriend’ genoemd. Bij de gemeenteraadsverkiezingen in november 1895 is Tybaerts stemadvies duidelijk: ‘Daarom houdt Tybaert aan Jan Van Rijswijck, wiens vlaamsche stamboom ons een waarborg is van volkslievendheid en vlaamschgezindheid erbij.’ (24 november 1895, p. 1)
Grote sympathie van Tybaert gaat ook uit naar kapelaan Adolf Daens (1839-1907): ‘Wie pastoor Daens gehoord heeft, zal bekennen dat het onmogelijk was, strenge waarheden te zeggen in meer gematigd woord, - en dat er gendarmen | |
[pagina 199]
| |
en een sterke policiemacht noodig geweest zijn, om den achtbaren priester, die kwam spreken voor de heropbeuring van het arme vlaamsche volk, te beschermen tegen de onbeschofte beleedigingen van een horde opgehitste politieke kwezelaars.’ (Tybaert, 12 mei 1895, p. 1).
Tybaert taxeert zichzelf als ‘listig, vrank, vrij, vroom en vroed’ (2 januari 1910). Het wil de waarheid vertellen, ‘zonder partijbelang, rechtzinnig het volk wijst op plicht en recht’ (2 september 1894, p. 1). Maar er is natuurlijk een kloof tussen wat de redactie meedeelt en hoe de teksten gepercipieerd worden. Tybaert wordt van alle kanten aangevallen, zo ook op 10 maart 1895 door een ‘groote liberale gazet’. Ook de japneuzen (katholieken) verwijten de kater een geus te zijn. Tybaerts antwoord luidt: Geuskens en japneuskens van mijn hart, het kan mij niet schelen, waaronder gij mij rangschikt: - ik ben en blijf gansch buiten uwe ellendige politieke knoeierijen; ik bemin de waarheid en zeg die ook, ondanks wien en ten spijte van wien ook.
Wanneer de liberalen de gemeenteraadsverkiezingen in november 1895 verliezen, krijgt Tybaert de schuld. Vanuit liberale hoek wordt het weekblad als klerikaal bestempeld. Tybaert meldt dat hij ‘veel liever verstandige vlaamsche japneuzen naast onzen vlaamschen Jan op 't stadhuis zie[t], dan maanlichtende schedels, glanzend van domme verwaandheid en liberaal uit noodzakelijkheid des middels.’ (8 december 1895). | |
1896-1921Nog steeds brandt de vraag wie nu de teksten schreef voor het weekblad (met vrijdag als dag van publicatie). Van de eerste zes jaargangen kennen we de drukker-uitgever. Dat was de Antwerpse beeldhouwer en volksschrijver Lodewijk | |
[pagina 200]
| |
Janssens (Antwerpen 1842-1896), die voordien redacteur was van Het Handelsblad en die zich in 1876 in de Kerkstraat als boekverkoper had gevestigd.Ga naar eind17 Hij specialiseerde zich in theater. In 1881 bevatte zijn catalogus ruim 500 werken. Hij bracht ook heruitgaven van Antwerpse klassiekers als de Volledige werken van Theodoor van Ryswyck (1883-1885, 3 delen) en de Dicht- en prozawerken van Jan van Ryswyck (1885-1888, 3 delen) uit. Het zou ons niet verbazen indien Lodewijk Janssens als initiatiefnemer in de aanvang ook zeer sterk bij het redactionele werk betrokken was. Beschouwde hij zich als de opvolger van Lodewijk Vleeschouwer? Maar hij is zeker niet de enige initiatiefnemer geweest.
Na de dood van drukker-uitgever Lodewijk Janssens in 1896 zetten zijn zoons de vooral in toneelwerk gespecialiseerde Antwerpse uitgeverij verder. Gust (1873-1924) werd beheerder van de uitgeverij-drukkerij-boekbinderij waar Tybaert werd gedrukt. Hij herdrukte negentiende-eeuwse romans, maar gaf ook nieuw werk van Pol de Mont, Maurits Sabbe en Paul van Ostaijen uit. Na de Eerste Wereldoorlog was hij ook drukker, uitgever, directeur en enig beheerder van het Vlaams-nationalistische dagblad De Schelde (1919-1936), waarmee hij de Frontpartij steunde.Ga naar eind18 Deze Frontpartij of Het Vlaamsche Front ontstond in 1919 na de Eerste Wereldoorlog (waarin Vlaamse soldaten zich onheus behandeld voelden door het hoofdzakelijk Franstalige officierenkorps) met als centrale thema's ‘zelfbestuur’, ‘Nooit meer oorlog’ en ‘Godsvrede’. Gust Janssens jr. kon De Schelde, dat de voorganger zou worden van Volk en Staat, echter maar tot 1929 in het familiebezit houden.
1921 is het scharnierjaar voor Tybaert de kater. In het nummer van 4 september 1921 komt de moderne onderzoeker te weten wat voor de Antwerpenaar een goed bewaard geheim was. We nemen via een rouwbericht van een volle pagina kennis van het overlijden van Lodewijk Krinkels. Er wordt meegedeeld dat hij 25 jaar lang het gezicht van het blad is geweest, de schrik van uitbuiters en de verdediger van ‘de arme werkman’. Hij krijgt een plaats in de eregalerij bij Jan van Ryswyck,Ga naar eind19 Lodewijk Janssens en Lodewijk Vleeschouwer. Krinkels was vooral sterk ingewerkt en spits op het gebied van het theater. We mogen gerust aannemen dat hij de opvolger was van Lodewijk Janssens en dat hij dé Tybaert, de chef-redacteur van het tijdschrift was. Er wordt in het rouwbericht meegedeeld dat Tybaert in de hemel is en men vraagt hem het tijdschrift van daar uit verder te zetten.
Petrus Antonius Ludovicus Krinkels werd op 5 maart 1863 geboren en overleed op 1 september 1921. Hij huwde met Ludovica Bouteller (1858-1932). | |
[pagina 201]
| |
Het echtpaar kreeg twee kinderen. Zoon Louis August (o1889) stierf op jonge leeftijd in 1913, dochter Hélène (1893-1973) was coloratuursopraan aan de Koninklijke Vlaamse Opera en dichteres. Lodewijk Krinkels werd literair criticus en journalist. Hij stichtte samen met Emmanuel de Bom en August Vermeylen Het Tooneel, dat het slechts uithield van 14 september 1890 tot 4 januari 1891. Hij was hoofdredacteur geweest van het socialistische dagblad De Werker (gesticht op 18 oktober 1868) en werd partijsecretaris van de Socialistische Partij. In 1904 leidde hij het Gilde van de diamantnijverheid. Krinkels werkte mee aan De Schelde, Lucifer. Kunst-weekblad, (eveneens uitgegeven door de gebroeders Janssens), en Het Antwerpsch tooneel en was literair correspondent voor de Times. Hij schreef, vertaalde en recenseerde theaterstukken en was van 1915 tot 1920 regisseur bij de Koninklijke Nederlandse Schouwburg in Antwerpen onder Louis Bertrijn.Ga naar eind20
In 1890 was Krinkels volgens Luc Daems medestichter van Tybaert geweest, maar pas in 1893 zou hij het gewicht van het blad dragen. Hij vervulde de functie van ‘verantwoordelijke opsteller’ 28 jaar lang, tot aan zijn dood.Ga naar eind21 Dat Krinkels zich sterk met zijn titelheld associeerde kunnen we niet alleen afleiden uit het feit dat hij zijn stukken signeerde als ‘Tybaert zelf’, maar ook doordat hij in 1906 in de Gasthuisstraat 99 in de Antwerpse gemeente Brasschaat een villa liet bouwen met een Tybaertmedaillon in de gevel. De woning werd meteen Huize Tybaert gedoopt en er werden adreskaartjes gedrukt met de naam erop.Ga naar eind22 Voordien woonde Krinkels in de Tuinbouwstraat 26 in Antwerpen (eigenlijk Borgerhout), waar ook het redactiesecretariaat van Tybaert gevestigd was (en niet bij de uitgever-drukker). In de schaars bewaarde briefwisseling in het amvc-Letterenhuis signeert hij een kaartje aan Edward Keurvels (1853-1916), oud-leerling van Peter Benoit en orkestmeester aan de Koninklijke Vlaamsche Schouwburg, met ‘Tybaert zelf’.Ga naar eind23
Dat Lodewijk Krinkels de ‘schrijver’ van het blad was, was in het Antwerpse wellicht een slecht bewaard geheim. Dat hij met zijn wekelijkse publicatie bijzonder veel invloed had, moet eveneens geweten zijn. Anders is het niet te verklaren dat in 1895 een nieuw blad werd opgericht als een direct antwoord op Krinkels geschriften. En weerom in niet mis te verstane Reynaerdiaanse sfeer. Tybaert wordt tegengesproken door de vos zelf. Het Vosken: Hekelblad voor verstandige menschen verscheen op (enkele?)Ga naar eind24 zaterdagen vanaf 30 november 1895 en dit met variërende ondertitel gedurende enige jaren. Het redactieadres was gevestigd in de Lange Bisschopstraat 28 te Antwerpen. Het werd wellicht gedrukt | |
[pagina 202]
| |
© Hendrik Consciencebibliotheek Antwerpen, B256719932
- getuige de grote reclames - bij drukkerij C. De Cauwer in de Oude Beurs 35 te Antwerpen. De motto's ‘Wie zich onpartijdig noemt die is 't niet’ en ‘Geen appelen voor citroenen’ waren directe verwijzingen naar Tybaert. Het vossenkopje verwijst direct naar Wilhelm von Kaulbach en naar Lodwijk Vleeschouwers Reinaert de Vos. Het eerste nummer van Het Vosken vertelt een anekdote over hoe Lodewijk Vleeschouwer Spaanse les gaf. De tekst wordt gesigneerd met: ‘Jan Van Beers, mijn en mijn vaders vriend en mijn leeraar, naverteld door mij, Reinaert II.’ Het sluit onzes inziens naadloos aan bij Vleeschouwers Reinaert. In het eerste nummer verschijnt het lied Van Krinkel de Kronkel, wat meteen wijst op de bedoeling van de publicatie: Krinkel de Kronkel, die kronkelt in 't rond,
Van kring al tot kring en van bond al tot bond.
Krinkel de Kronkel was lang liberaal,
Maar Krinkel de Kronkel is heden sociaal. [...]
Krinkel de Kronkel die zwemt in het vuil
Krinkel de Kronkel is lang nog geen uil.
Krinkel de Kronkel loopt over van nijd,
Al wat hij krabbelt is louter uit spijt.
| |
[pagina 203]
| |
Krinkel die spookt er op burger en boer,
Kronkel die is er een dagbladenh...
Smoddert en smeert over Pauw ende Piet,
Krinkel de Kronkel die kent hen nog niet. [...]
Het genre van het karamellenvers werd in de satirische tijdschriften met plezier beoefend. In nummer 2 staat onder de titel Broodtnydt een interessant stuk in pseudo-Middelnederlands (een vaak gebruikte techniek in de satirische bladen met reynaerdiaanse naam): ‘Die oude clerck van mynen vaeder saeligher, - heer Tibert di Caeter, - heeft sedert een jaer of dry het fleresyn in synen poot, ende daeromme heeft hy den hongherigen, bleecken, maegheren wolf Isegrim in synen dienst ghenomen, ende die is byghenaempt den Crinkel ofte den Cronkel ofte den Maegheren Doorjegher. Dat is een nydigh beest ende loopt altydt raesdigh van afjonsten over die straeten’.
Krinkels is ‘eenen valschen Isegrim’. Hij was advocaat van de Antwerpse werklieden ‘die sich met den naem van Socialisten noemen’, en schrijft onbeschaamd voor zowel een katholieke als een sociale ‘chronycke’. ‘Hij kan het niet verdragen dat ik het ambt van mijn vader heb overgenomen’. (Eerder dan direct aan de kinderen van Vleeschouwer te denken, moeten we gewoon aan de naam Vosken denken.) Blijkbaar zat het spel meteen op de wagen en heeft Krinkels onmiddellijk gereageerd, wat Het Vosken doet uitroepen: ‘In syne sooghenoemde onafhanckelyke chronycke die Tibert heet, heeft hy al van verleden weeck gheroepen alsdat Het Vosken ghemaeckt wordt om hem doodt te doen ende in syn sociael papierken seght hy alsdat dese chronycke niet en beteeckent’. Ik kan ertegen dat de kater leeft, maar niet omgekeerd. De satire keert zich tegen de concurrent en niet meer tegen de samenleving en de politiek.
Het Vosken roept de kater (het blad Tybaert) en de wolf (L. Krinkels) op om te stoppen met het besmeuren en ‘becruysen ende vuyl maecken ende schuym smyten met synen valsche raesdighen muyl op eenighe enckele persoonen die hem of synen baes in den wegh loopen’. Hij meldt dat ze nog veel van Reynaert te leren hebben.
Dat Krinkels hevige vijanden had, moge blijken uit een open brief van Henry Engelen in De Gazet (Lucifer) van 27 februari 1909 naar aanleiding van een door Krinkels ingezonden stuk in het Nederlandsch Tooneel. De toon is ongemeen scherp en getuigt van een diepe haat: | |
[pagina 204]
| |
Daardoor zijt gij in de pers geworden wat de prostituée's in de samenleving zijn. Gij moet het hebben van den afval der andere bladen, gij moet gelezen worden door diegenen voor wien een zindelijk blad onbereikbaar is [...] Onafhankelijk noemt gij uzelf? Triestige grappenmaker! Gij zijt afhankelijk van het goorste deel van het publiek, dat iedere week zooveel pagina's vuiligheid van u eischt, waaraan gij laboreeren moet om uw smerig schimpblad te vullen en waarvan gij de vruchten plukt in baar geld als de hoer die weet dat ze leeft, leven moet van vuiligheid!!
En verder: ‘Kom, triestige grappenmaker, broodschrijver, verkooper van schandaal en laster tegen zooveel per regel!’
De volgende week neemt Krinkels het stuk op in zijn eigen Tybaert de kater.
Toch had ook Krinkels zijn bewonderaars. Zijn uitgever verwoordt het in De Schelde in zijn In Memoriam als volgt: ‘Beschouwde hij zijn taak van dagbladschrijver niet als een verheven zendelingenschap? Hij was de journalist, dat is dè man die gist en bespot de maatschappelijke wanverhoudingen, de kleinzielige en slechte menschjes. Zijn werk was opvoedend, daar hij met zijn scherpen blik en gezond verstand de verkeerdheden dadelijk vatte en in een paar rake zinnen ze ons treffend voor oogen spiegelde’. Hij wordt in één adem genoemd met Lodewijk Vleeschouwer en Lodewijk Janssens. Journalistiek en theater waren zijn ‘groot en geliefd arbeidsveld’.Ga naar eind25
We gaan nog even in op Krinkels interesse voor theater en vooral zijn bemoeienissen rond de Vlaamse opera. Bijna in elk nummer komt hij als een rode draad op de perikelen van het huis terug en hij kant zich vooral tegen de leiding en raad van bestuur, veelal snerpend en cynisch, maar soms ook verdedigend en aanmoedigend. Ook na de opening van de nieuwe schouwburg op 17 oktober 1917 blijft Tybaert beuken tegen de instelling. Zowat in elk nummer in de periode 1908-1909 komt Tybaert kritisch uit de hoek. De leiding, die tussen 1902 en 1909 wordt waargenomen door J. Judels en B. Tokkie, krijgt het hard te verduren. Pas wanneer Henry Fontaine opnieuw de leiding krijgt, slaat de stemming om.
Cultureel en politiek Antwerpen staat centraal in het weekblad. Naast de theaterrubrieken zijn de oprichting van een monument voor Peter Benoit, de verfransing van het Koninklijk Vlaamsch Conservatorium speerpunten en worden de benoemingen in het stadsonderwijs (over de ‘schoolvossen’) zwaar op de kor- | |
[pagina 205]
| |
rel genomen. Ook de oeververbindingen met het Waasland - de keuze voor een tunnel of voor de zogenaamde overzetbakken - krijgen aandacht. (Niets nieuws onder de zon!) Vooral de burgemeesterskwestie komt op de voorgrond met Tybaerts hevige strijd tegen de franskiljonse vrijmetselaar Desguin, die zijn naam heeft gegeven aan de statige laan waar deSingel en het Conservatorium zijn gevestigd. Zonder ons vrolijk te maken over de voorbije politieke en ambtelijke situatie in de Scheldestad in het begin van de eenentwintigste eeuw (de zogenaamde Visa-affaires), kunnen we na het lezen van de Tybaertcolumns alleen maar besluiten dat de geschiedenis zich voortdurend herhaalt. Op 30 januari 1910 handelt een stukje over Stadsbediendenstreken: Ge kunt er van zeggen wat ge wilt, ik vind dat de bazen van 't stadhuis toch flinke kerels zijn, die vierkant hun broek vegen aan recht en wet en reglement en overeenkomst. Geen wonder dat er te Antwerpen zoo weinig eerbied heerscht voor de overheid: waar die zelf het voorbeeld geeft van ordeloosheid, moeten de gewone burgers wel zeggen dat ook zij vrij gevochten zijn.
Steeds is de reflex van Tybaert de kater Antwerps en uitgesproken Vlaams. Wanneer er groot nationaal nieuws is, worden duidelijke Vlaamse standpunten ingenomen. Vooral tegen de Congopolitiek van Leopold II en de Belgische regering wordt zwaar gechargeerd. Drukkerij Janssens gaf jaarlijks zowel Tybaerts Almanak (zie p. 206) als Tybaerts Congoleeschen Almanak uit.
Toch ging het niet uitsluitend om een lokaal Antwerps blad. In 1920 waren er verkooppunten in Turnhout, Ekeren, Lier, Kapellen, Boom, Leuven, Sint-Niklaas, Tongeren, Mechelen, Oostende en Schaarbeek. Later wordt het verspreid in alle Belgische stations.
In de jaargangen 20-21 van 1908-1909 komt de Reynaertmaterie alleen nog voor in de pseudoniemen van de redacteuren. Opvallend is dat Reynaert volledig afwezig is, in tegenstelling tot Tybaert, Bruin, Isegrim en Grimbeert (die hevig reageert tegen de inlijving van Congo bij België in een stuk van 25 april 1909) die vaste klanten zijn. Curieus is het stukje over de opvoering van de Reynaertopera van Felix de Boeck met libretto van Raphaël Verhulst. In de bespreking van 17 januari 1909 gaat de recensent (Courtois de Hond - naar alle waarschijnlijkheid Krinkels zelf) in op het feit dat de hond, maar ook Tybaert niet in het stuk voorkomen. Het libretto was uitgegeven door Janssens zelf. Op 10 januari 1910 lezen we in de Gemengde berichten: ‘Verschenen en verkrijgbaar | |
[pagina 206]
| |
bij alle Boek- en Gazetverkoopers: Reinaert de Vos van Rafaël Verhulst, waarvan Zaterdag de eerste [opvoering] plaats heeft in de Vlaamsche Opera. Luxeuitgaaf met teekening fr. 0.50.’
Dezelfde Raphaël Verhulst (1866-1941), die na de Eerste Wereldoorlog wegens collaboratie bij verstek ter dood werd veroordeeld, moet het zwaar ontgelden in Krinkels geschriften na 1914. Krinkels kritiek tegenover de activisten is striemend en genadeloos. Op 19 januari 1919 schrijft hij een stuk met als titel Activisten, waarin de Vlamingen die de Duitse kant hadden gekozen, het zwaar moeten ontgelden. ‘Maar ze sloegen ons vele jaren achteruit, zij zijn oorzaak dat velen die de Vlaamsche Beweging genegen waren, haar onverschillig worden, uit schrik in onmin te geraken met de franskiljons uit hunne omgeving, en dat onverschilligen beslist tot vijandschap zijn overgegaan. Dat is hunne groote misdaad waarvoor ze niet genoeg kunnen gestraft worden. Het andere, hun samenspannen met de Duitschers, om zoogezegd de vlaamsche | |
[pagina 207]
| |
eischen in vervulling te brengen, is een speculatie van een hoopken buitzoekers, die mislukte, mislukken moest omdat de kaart waarop men ons volk wou doen wedden, op al te grove wijze was vervalscht. Maar de Borms', de Brijs', de Meert', de immoreele, amorale woordenkramer Raf Verhulst, en andere Van men [sic] Broecks waren overtuigd van de triomf der Duitsche wapenen.’ Het artikel eindigt met een oproep om de activisten zwaar te straffen en de Vlaamse rangen te sluiten, ‘in drie woordjes [door Spoker / Guido Gezelle van Reinaert de Vos] zoo welsprekend vervat: In Vlaanderen Vlaamsch.’ Op 31 augustus 1919 schrijft Krinkel het artikel Het geheim van Malpertuus over een Vlaamse collaborerende toondichter en eronder een fabel van de vos en de rhinoceros.Ga naar eind26
Krinkels was bijzonder scherp geworden, mede door het feit dat hij tijdens de oorlogsjaren enkele weken achter de tralies was gezet in de Antwerpse Begijnenstraat. De enkele brieven die in het amvc-Letterenhuis bewaard worden zijn het lezen waard.Ga naar eind27 Op 3 juli 1915 schrijft Krinkels vanuit cel nummer 50 dat hij nog 5 weken in gevangenschap verblijft en dat hij zijn tijd doodt met de lectuur van Shakespeare, Maurice Leblanc en Max Dreyer (Das Thal des Lebens). De bijdrage Een voorspelling die uitvalt van 16 augustus 1914 ademt het grote gelijk: ‘Herinnert u maar, lezers, hoe vinnig ik te velde ben getrokken tegen de verduitsching der Vlaamsche opera, - en hoe zekere vieze paljassen toen uitvaardden, omdat ik de groote, goede, welwillende, machtige duitsche kolonie had aangetast met groote oneerbiedigheid. 't Was een gruwel en een schande, die brave duitsche burgers aan te vallen, de keure van hun volk, het sieraad van onze goede vlaamsche stad! De kater Tybaert moest beschaamd zijn, die hechte steunpilaren, die ware vrienden van de vlaamsche kunstinstellingen te bekladden.’Ga naar eind28
Dat Krinkel ook voordien zijn pen in azijn doopte, blijkt uit de vele aanvaringen die hij had en waarbij hij de lezersbrieven tegen zichzelf met veel plezier afdrukte om er dan nog een scherper nawoord aan toe te voegen. | |
1922-1960Wat na Krinkels dood in 1921 met het redactiesecretariaat gebeurde, is niet duidelijk. Ook niet wat er in de periode 1921-1924 gebeurde. In 1924 overlijdt Gust Janssens jr. Na het overlijden van Krinkels en Janssens vaart het blad een andere koers, die verder aan het licht moet komen door verder en meer diepgaand onderzoek. Detailonderzoek levert zeker sporen op van wie na Krin- | |
[pagina 208]
| |
kels de pen hebben gehanteerd. Eén van de redacteuren was Dendermondenaar Willem Gijssels (1875-1945), die onder het pseudoniem Salamander bijdragen produceerde.Ga naar eind29
In de jaargang 1936, het jaar van de verkiezingsoverwinning van de rexisten van Leon Degrelle, wordt ook in Tybaert de kater de sfeer scherp en krijgen we editoriale stukken met als titel Fascistische ploerten (12 juli), Benito Bandito (8 augustus) en Olympische leugen (23 augustus). In deze periode zijn er nieuwe rubrieken, zoals een uitvoerige sportbijdrage. Bruin de Beer spreekt onder andere onze renners toe en ook Charel van Bierendale (de sportjournalist Karel van Wijnendale, pseudoniem van Karel Steyaert) is aanwezig.
De verdere studie laten wij aan thesisstudenten over. Wij willen alleen het einde van Tybaert meemaken. In de zomer van 1960, zal Tybaert de kater. Een weekblad voor verstandige lieden. Opgesteld door zeven Filozofen een stille dood sterven. De verantwoordelijke opsteller is Jos. Verhoeven. De bijtende satire is verdwenen. Het blad is niet scherper dan Geert Hoste momenteel voor de Belgische politici en het koningshuis is. De toon is eerder ondeugend dan bijtend en cynisch. Vlak voor het overlijden stond het blad natuurlijk in het teken van de Wereldtentoonstelling Expo 58 in Brussel. De Antwerpse begrotingstekorten, de stakingen, Congo, de eedaflegging van prins Albert in de Senaat, de verkiezingen, het schoolpact, de pausverkiezing van Johannes XXIII, de oprichting van de universiteit Antwerpen en het NIR (Belgisch Nationaal Instituut voor Radio-omroep) krijgen de aandacht. Van satirisch weekblad naar een aanzet tot advertentie- en tv-blad. De Vlaamsgezindheid is latent aanwezig, maar sterk afgezwakt. De Reynaertpersonages blijven bescheiden opduiken in kopjes en rubrieken (zoals Briefkens van Bruin den Beer). Af en toe is de strijdbaarheid van de vorige decennia merkbaar. Op 20 juli 1958 lezen we: ‘En het Vlaanderen der toekomst moet geen klerikaal Vlaanderen onder bisschoppendictatuur zijn, maar een humanistisch Vlaanderen met de ramen wijd open op alle brede opvattingen. En een vrijzinnig man van goeden wil kan nu als tientallen jaren terug nog altijd zeggen: arm Vlaanderen. T.z.’
Het laatste nummer verschijnt op 3 juli 1960. ‘Op 't ogenblik dat deze regels verschijnen, wordt Congo een onafhankelijke staat.’ T.z. [Tybaert zelf] schrijft een hoofdartikel over de Congo-belastingen. Het nummer bevat geen verwijzing naar het einde van Tybaert de kater. Na de vakantie is er geen spoor meer van de kater. Hij is van de aardbol verdwenen. Spoorloos. Door niemand gemist. | |
[pagina 209]
| |
En nog een satirisch tijdschrift...Het verhaal van de Antwerpse satirische Reynaerttijdschriften is hiermee nog niet volledig verteld. Van 25 januari 1891 af verscheen Reinaart de Vos: Vlaamschgezind, Onafhankelijk, Vooruitstrevend Zondagsblad. Het werd gedrukt door drukker H. Ernest, Hopland 32 te Antwerpen. Het blad begint bescheiden met twee bladzijden redactionele bijdragen en twee pagina's publiciteit. Het bevat een oproep om beschaafd de tanden te laten zien, nooit tegen de zwakkeren. Reinaart is slim en geleerd en welopgevoed, ‘immers ik zorgde ervoor dat uwe opvoeding vrijzinnig was, terwijl grootpapa bij de boerkens opgroeide. Kortom, hy was catoliek en gij, liberaal’. De twaalf geloofsartikelen van Reinaart worden opgesomd, waaronder het algemeen stemrecht, de gelijkheid van de talen, het verplicht en ‘onzijdig’ onderwijs, de scheiding tussen kerk en staat, de persoonlijke dienstplicht enzovoort.
Van niet al deze weekbladen is een volledige collectie overgeleverd. Ze verdienen elk nog verder doorgedreven onderzoek. En de geschiedenis stopt natuurlijk niet bij de beschreven weekbladen. De zoekmachines van de amvc-Letterenbibliotheek en de Hendrik Concience Erfgoedbibliotheek leveren nog enkele interessante titels op. Wat dacht u van: Reynaert de Vos: radikaal orgaan van het arrondissement Mechelen, of Reynaert de Vos, orgaan van het Verbond der Volkskringen van Antwerpen, der Maatschappijen en Ondersteunt Elkander en de Antwerpsche Lijfrentekas, dat verscheen in 1899, dat geschreven werd door werklieden, pachters en filosofen (!) en met als medewerkers het Melkboerinneke, de Eierboer, Druoon Antigoon, Lange Wapper, Cupido en Opsignoorke. Er bestaat zelfs verkiezingsdrukwerk van de Antwerpse burgemeester Camille Huysmans met als titel Reynaert de Vos (1938). Verder verdienen: Reinaert de vos, orgaan van den Volkskring der 8ste wijk (1896), Reinaert de vos: zondagsblad voor iedereen (bewaard exemplaar uit 1894), Reinaert de vos: Vlaamschgezind, onafhankelijk, vooruitstrevend zondagsblad (1891-1892), Reinaert de Vos: gelegenheidsblad van de Werklieden-Partij (1921-1925), Reinaert de Vos: een almanak voor het Vlaamsche volk uit 1916 en een Brugse Reinaert de Vos uit 1927 in de toekomst de nodige aandacht.
Momenteel verschijnt reeds een klein decennium de Antwerpse satirische e-krant 't Scheldt van Bert Murath. En ook het Pallieterke is nog springlevend. Ook deze publicaties bedienen zich op een geheel eigen manier van de satire, echter niet meer van een Reynaerdiaanse naam. Hoe alle hierboven genoemde | |
[pagina 210]
| |
titels zich ideologisch tot hun voorgangers verhouden, moet deel uitmaken van grondig en evenwichtig onderzoek. Uit ons korte, verkennende onderzoek blijkt in elk geval dat de Vlaamsgezindheid in de onderzochte Antwerpse Reynaertweekbladen de rode draad is. Ze zijn niet (altijd) aan een bepaalde ideologie of politieke stroming verbonden. De vos was in Antwerpen in alle ideologische hoeken te vinden, vooral waar politiek gekonkel en machtsmisbruik aan de orde waren. In elk geval hebben de twee meest uitvoerig besproken weekbladen twee merkwaardige schrijvers opgeleverd, Lodewijk Vleeschouwer en Lodewijk Krinkels, de eerste geprezen, de tweede omstreden.
Het lijkt in elk geval interessant om in toekomstig onderzoek ook de Antwerpse drukkers-uitgevers en vooral de familie Janssens onder de loep te nemen. Lodewijk en Gust Janssens waren wellicht nog belangrijker dan de mannen die hun ‘gazetten’ vol schreven. Reynaert en co waren de iconen van hun publicaties, wat iets reveleert over de negentiende- en twintigste-eeuwse pij die Reynaert en co hebben aangetrokken. |
|