Tiecelijn. Jaarboek 2 (jaargang 22)
(2009)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 149]
| |
ThemaBoorman en de metamorfosen
| |
‘Oh Lord, save poor Bob, if you please’ (Robert Johnson, Cross Road Blues)Als jonge snaak was Robert Johnson (1911-1938) naar men zegt een knoeier op zijn instrument, maar na een periode waarin hij als het ware van de aardbodem verdwenen was, werd hij snel erkend als virtuoos gitarist.Ga naar eind3 Men zei dat Johnson zijn ziel had verkocht aan de duivel en die had hem zogezegd op korte tijd alles geleerd. Johnson zelf deed geen moeite om in te gaan tegen die legende: 's nachts oefende hij met zijn kompaan Ike Zinnerman zijn gitaartechniek op het kerkhof (daar was het immers rustig) en in zijn teksten komen vaak verwijzingen voor naar het bovennatuurlijke. Titels als Me And The Devil en Hellhound On My Trail laten in die context weinig aan de verbeelding over. Het motief van de artiest die zijn ziel aan de duivel verkoopt, komt wel vaker voor in zowel de Amerikaanse als Europese folklore.Ga naar eind4 | |
[pagina 150]
| |
Robert Johnson werd niet ouder dan 27 jaar. Hij stierf (waarschijnlijk door vergiftiging met strychnine) in duistere omstandigheden, en het is niet duidelijk waar hij eigenlijk begraven is: op minstens drie plaatsen in de USA staat een grafsteen met zijn naam. Volkskundig interessant aan zijn verhaal is dat we hier te maken hebben met een historisch persoon over wie betrouwbare en authentieke gegevens bestaan (teksten, twee foto's, geluidsopnamen) uit een al bij al recent verleden, maar toch zie je als het ware de mythevorming gebeuren en het volksverhaal van de duivelsgitarist ontstaan doordat feitelijke gegevens over de ‘transformatie’ ontbreken.Ga naar eind5 | |
‘In Dublin gebotteld, zonder gekheid’In tegenstelling tot die vaagheid geeft Willem Elsschot in Lijmen wel een heel duidelijke beschrijving van een metamorfose, zowel van het resultaat als van de manier waarop ze tot stand wordt gebracht.
In het eerste hoofdstuk raakt de vertellende ik-figuur in de war door de aanblik van een onbekende herbergbezoeker, ‘want hij riep herinneringen in mij wakker, al wist ik zeker dat ik nooit met zo iemand had omgegaan. Hij zag er voorspoedig en burgerlijk uit, als een man van zaken, en toch deed hij mij denken aan Vlaamseleeuwenvlaggen en Guldensporenslagen, aan jongens met baarden en vilthoeden. In zijn knoopsgat zat een decoratie en naast hem, op de tafel, lag een paar keurige handschoenen. Neen, ik had nooit omgang gehad met mensen van dat soort en toch kon ik mijn blik niet van hem afwenden’ (Lijmen - verder afgekort tot L -, p. 251).Ga naar eind6
Als de onbekende dan een Guinness stout bestelt, ‘in Dublin gebotteld, zonder gekheid’, wordt hij herkend als Laarmans, ‘want zijn stemklank was niet veranderd en tien jaar geleden had hij dezelfde woorden precies zo uitgesproken.’ De metamorfose van ‘haveloze voorvechter [...] tweemaal door de politie ingerekend voor dingen die hij niet gedaan had, alleen maar omdat hij er zo gevaarlijk uitzag’ tot chique man van zaken is het werk van Boorman, directeur-generaal van het Algemeen Wereldtijdschrift voor Financiën, Handel, Nijverheid, Kunsten en Wetenschappen, een soort magazine zonder abonnees waarin artikels worden opgenomen over diverse firma's, die de exemplaren van het Wereldtijdschrift dan kunnen gebruiken als publiciteit. Boorman heeft een vanzelfsprekende flair om zulke firma's op te snorren en beheerst in grote mate de kunst om de bedrijfslei- | |
[pagina 151]
| |
ders te ‘lijmen’, hen zoveel mogelijk exemplaren te doen bestellen - want in feite is Boorman, zoals hij zelf zegt, ‘eigenlijk koopman in bedrukt papier’ (L, p. 282). Natuurlijk is hij meer dan dat, hij is een volstrekt legale uitbuiter van de ijdelheid des mensen, die niet wacht tot ze in een val lopen, maar die zijn slachtoffers zelf opzoekt en hun vonnis laat tekenen op een bestelbonnetje.
Het schrijven van ‘studies’ voor het Wereldtijdschrift is niet zo moeilijk, want er bestaat een soort basistekst die voortdurend aangepast wordt. De startzin van die wervende tekst komt als een soort running gag verschillende keren in LijmenGa naar eind7 terug, en is onbeperkt bruikbaar met bijvoorbeeld ‘de tous les rouages économiques, la banque est certes celui qui offre au prodigieux et inépuisable thème du développement national les plus admirables ressources [...] want de opvolging van onze “tous”, “certes”, “prodigieux”, “inépuisable” en “admirable” slaat in als de bliksem, het doet er niet toe wat je er tussen in last: marmer, cement, papier of maarschalk Foch,’ aldus Boorman (L, p. 303). Is hij een bedrieger? Hij vertelt geen leugens maar boekt zijn successen doordat zijn ‘klanten’ niet beseffen wat ze beslissen. Zijn doel is ‘een zaak’ af te sluiten, en wat je hem daarin kwalijk zou kunnen nemen is dat hij zelf drommels goed weet welke stommiteit hij zijn klanten laat begaan als ze een te grote bestelling plaatsen. Daarom doet Boorman ook vaak of de telefoonverbinding hapert, en laat hij zeggen dat hij op een conferentie is in het buitenland, zodat zijn klanten niet terug kunnen om hun contract te verbreken als ze eenmaal gestrikt zijn. Nadat hij de firma Lauwereyssen zo gek heeft gekregen om 100.000 exemplaren te bestellen, wil die onder het contract uit. Pieter Lauwereyssen komt in naam van zijn zuster onderhandelen, uiteraard vruchteloos. ‘“Ik heb haar vanmorgen gezegd dat mijn bezoek tot niets zou dienen, maar ik moest gaan, begrijpt u, want zij slaapt er niet van. Maar of zij nu beter zal slapen, daar twijfel ik aan. En daar moest ik mij voor kleden, en een halve morgen verzuimen,” besloot hij met een zwartgallige blik op zijn jas’ (L, p. 345).
Boorman is op dat ogenblik nog volop bezig met de metamorfose van Laarmans. Uiterlijk is die al volledig gelukt, want nadat Laarmans zijn baard heeft laten afscheren, zijn snor heeft laten bewerken ‘volgens 't ontwerp van Boorman’Ga naar eind8 en in een nieuw pak is gestoken, wordt hij al niet meer herkend door een zekere Verhaegen met wie hij enkele weken voordien nog heeft gebiljart. Diens ‘plotse verschijning trof mij [= Laarmans] als de bliksem en ik bleef staan, want aan ontkomen viel niet te denken. Welnu, hij vroeg verschoning, groette alsof ik de burgemeester was en verzwond in de menigte’ (L, p. 305). | |
[pagina 152]
| |
Laarmans moet echter ook innerlijk veranderen: hij moet niet alleen een verzorgde indruk maken, hij moet ook amoreel, hard en zakelijk worden als Boorman zelf. Boorman ziet het zo: ‘Laarmans, wij moeten de Wereldtijdschriften leveren of afstand doen van alles en in een klooster gaan. Honderdduizend is veel, zeer veel, nog veel meer dan zij vermoeden, dat geef ik toe. Want het is wel gauw uitgesproken, maar als je ze dan voor je ziet liggen, dan is het nog iets heel anders. En toch moet ik ze leveren, omdat de bon getekend is. En jij zal iedere maand de termijnen gaan ontvangen [...] en plicht kan hard zijn, Laarmans. Denk maar eens aan die arme deurwaarders en aan de beul’ (L, p. 345). | |
Demonische BoormanIn zijn Notities over Willem Elsschot noemt Simon Carmiggelt Boorman ‘de duivelse directeur van het Wereldtijdschrift’ (mijn cursief), en ook Lode Monteyne gebruikt de term ‘duivels’ en ziet Boorman als de ‘demonische patroon’ van Laarmans in zijn bespreking van het latere Het Been.Ga naar eind9 Het is duidelijk dat die auteurs Boorman vooral in zijn misleiding van mogelijke klanten ‘duivels’ vinden, maar ook als leermeester/transformator van Laarmans heeft Boorman speciale eigenschappen, die discreet verwijzen naar het bovennatuurlijke, alsof hij vanuit de onderwereld is opgedoken om Laarmans via een contract aan zich te binden en een ander mens van hem te maken. Laarmans heeft dat ook door, want als hij in dienst gaat bij Boorman en op het punt staat het contract te tekenen, heeft hij ‘een beklemmend gevoel, als verkocht ik mijn ziel’ (L, p. 257), net zoals Robert Johnson of Paganini waarschijnlijk, want wie zijnGa naar eind10 ziel verkoopt, komt bij de duivel terecht. Andere klanten zijn er voor die koopwaar immers niet te vinden.
Een duivel moet natuurlijk wel iets meer kunnen dan de gemiddelde sterveling, maar Boorman is ook geen Jan Doorsnee. Bij de eerste ontmoeting heeft Laarmans bijvoorbeeld al de indruk dat Boorman de kracht van zijn blik beseft, ‘want hij keek niet zozeer op als door mij heen, zeker opdat ik niet zou omvallen’ en Laarmans heeft bovendien ‘het gevoel alsof hij mijn hemd kon zien en mijn voeten, die in geen weken gewassen waren.’ De ontmoeting situeert zich bovendien midden in de nacht,Ga naar eind11 en hoewel de weersomstandigheden verder rustig lijken (Boorman gaat even later wateren tegen een afsluiting en heeft daarbij blijkbaar geen last van windvlagen (L, p. 258)) wordt Laarmans bij het buitengaan van het café ‘begroet door een rukwind die mij bijna weder binnen smeet’ (L, p. 254-255). | |
[pagina 153]
| |
Het lijkt warempel of Boorman in die nacht vat heeft op de elementen, maar zeker ook op Laarmans, die hij volgt tot hij murw genoeg is voor een overeenkomst waarin hij zijn ziel verkoopt aan de al bij al vriendelijke demon.
Zodra Laarmans zijn knuppel heeft kapotgeslagen op een fietsenrek, komt Boorman op hem af en suggereert: ‘Nu je baard...’, waarmee Laarmans' metamorfose begint, en ‘meteen nam hij mijn hoed van mijn hoofd, gaf hem een originele deuk, zodat hij er werkelijk veel netter uitzag en zette hem mij weder op. Hij handelde met mijn eigen hoofd precies alsof ik het van hem slechts in huur had’ (L, p. 256-257). Boorman verandert de naam van Laarmans meteen in Teixeira de Mattos, bedenkt dan later dat hij een valse naam toch niet zo veilig vindt en moet aan Laarmans vragen hoe hij nu echt heet. Boorman zal voor Laarmans ook een nieuwe handtekening zoeken en spreekt af dat Laarmans bij hem inwoont. Het kan hem niet schelen of Laarmans getrouwd is of niet, maar hij moet doen wat Boorman zegt, praten zoals hij praat en zwijgen zoals hij zwijgt. Laarmans moet dus inderdaad veranderen in een Boorman, en in Lijmen schijnt dat ten dele ook te lukken. Als de twee hun overeenkomst sluiten, is Laarmans zo onder de indruk van de kracht die uitgaat van Boorman, ‘dat ik een eindje opschoof om niet met hem in aanraking te komen want hij leek mij wel een dynamo’ (L, p. 257). Op het eind van het verhaal is de cirkel blijkbaar rond, en dan stelt de verboormanste Laarmans aan de ik-figuur voor om zijn secretaris te worden, maar hij staat toch niet zo stevig in zijn schoenen als Boorman indertijd. Integendeel, ‘zijn lang verhaal had hem blijkbaar vermoeid’, maar de ik-figuur is wel op zijn hoede, want zelfs bij het voordragen van een gedichtje voelt hij ‘dat toegeven aan de nieuwe Laarmans een helling afvoerde, aan de voet waarvan het Wereldtijdschrift zijn monsterachtige muil opensperde.’ Na een gesprek over geld verdienen legt de ‘nieuwe’ Laarmans een hand op de knie van de ik-verteller, die dan siddert onder de aanraking en het huis uitvlucht. Dat ‘sidderen’ roept meteen herinneringen op aan de kracht van de ‘dynamo’ die Boorman is. | |
Archetypische misleidersWie is die Boorman nu eigenlijk? Hij is een jaar of 50, heeft een enorm voorhoofd en lijkt op Beethoven (L, p. 254). Zijn voornaam Karel wordt maar één keer gebruikt, als zijn vrouw hem 's nachts uit de directiekamer wegroept.Ga naar eind12 Uit zijn adviezen aan Laarmans (bijvoorbeeld: ‘kom vooral in 't gesprek niet | |
[pagina 154]
| |
binnenvallen, want een nieuw geluid brengt een hele omwenteling teweeg...’ (L, p. 294)) blijkt dat hij een kenner is van de menselijke psyche.
Boorman observeert en concludeert, en in zijn verkoopspraatjes reageert hij dan ook bliksemsnel en gevat op de reacties van zijn mogelijke prooi. Boorman vindt de mensheid eerst en vooral ijdel, en volgens hem heeft het gepraat van Jezus Christus ‘als had hij de wijsheid in pacht [...] daar niets aan veranderd’, want de massa is ‘van die duivel bezeten’ (L, p. 304). ‘Betrouw niet op God, De Mattos,’ stelt Boorman, ‘wees beleefd tegen je klanten, want het zijn je vijanden, vergeet het niet.’ Bij Mevrouw Lauwereyssen is echter sprake van abdijzalf uit Averbode en zij krijgt dan weer de raad te ‘bouwen op die zelfde God waartegen hij mij zo uitdrukkelijk gewaarschuwd had’ (L, p. 315).
Boorman kiest adressen van te werven klanten uit een adresboek en patrouilleert over zijn territorium. Net als een roofdier laat hij zich niet van de wijs brengen door mislukkingen (bijvoorbeeld de zaak Van Ganzen, zie verder) en is hij opportunistisch genoeg om het kleinste signaal op te pikken als was het een geurspoor. De reuzenzaak van de firma Lauwereyssen start met ‘een verweerd uithangbord [...] op de gevel van een vervallen huis’ (L, p. 311), en de zaak Korthals wordt mogelijk doordat Boormans gordijntjes opmerkt aan een lijkwagen (L, p. 270).
Die roofdierachtige opmerkzaamheid voor het detail doet een beetje denken aan de figuur van Reynaert uit Van den vos Reynaerde, maar het apert kwaadaardige van de vos is bij Boorman niet aanwezig. Boorman is wel cynisch in zijn ‘plicht kan hard zijn’, maar zijn tevredenheid haalt hij uit het welslagen van zijn zaken, niet uit de ellende van zijn slachtoffers. Dat is bij de wrede Reynaert (die bijvoorbeeld plezier schept in het lijden van Tibeert en Bruun) wel duidelijk anders. Net als Boorman heeft ook Reynaert een leerling, de haas Cuwaert die het Credo zou leren, maar die komt er wel slechter vanaf dan Laarmans. Cuwaert wordt door Reynaert onthoofd en door zijn gezin opgegeten.
Boorman en Reynaert zijn als ‘misleiders’ zeker geen zeldzaamheid in de literatuur; ook in de oudere folklore en mythologie komt dat soort figuren zo geregeld voor dat ze archetypisch genoemd zouden kunnen worden. De demon aan wie Robert Johnson zijn ziel verkocht, is volgens M. HyattGa naar eind13 Papa Legba, een ‘trickster god’ in de voodoocultuur, en dichter bij huis hebben ook de Germaanse god LokiGa naar eind14 en de Griekse god Hermes kenmerken van de ‘misleider’. | |
[pagina 155]
| |
Loki helpt de goden om onder een contract uit te komen: ze hebben een afspraak met een reus die in bijzonder korte tijd een muur moet bouwen, en Loki (een mannelijke god) verandert zichzelf in een merrie, die de hengst van de reus weglokt. Doordat de reus achter zijn paard aangaat, raakt de muur niet af op de afgesproken tijd, en de ‘merrie’ Loki baart als resultaat van het avontuurtje met de hengst het achtbenige paard Sleipnir.
In andere verhalen werkt Loki de andere goden echter vaak tegen, en omwille van zijn moord op Balder, god van het licht, wordt Loki tot het einde der tijden vastgebonden aan een rots... met de darmen van een van zijn nakomelingen. Loki is een eersteklas ‘transformator’: hij verandert zichzelf niet alleen in een merrie, maar ook in een zalm.
Bij de Grieken is Zeus ongetwijfeld de god die het vaakst de techniek van de gedaanteverwisseling gebruikt, meestal met amoureuze bedoelingen. Leda zal een zwaan beslist kritischer bekeken hebben na haar ontmoeting met de oppergod,Ga naar eind15 maar het transformeren van andere wezens is iets wat alle Griekse goden wel eens doen, ook Hermes, Zeus' metgezel op zijn aardse wandelingen (zoals in het verhaal dat eindigt met de transformatie van Philemon en Baucis). Hermes is bovendien een soort boodschapper van de goden, maar is ook een misleider die Argus verschalkt door zijn 100 ogen in slaap te zingen - vergelijkbaar met de volzinnen van Boorman, die zijn klanten bijna in trance brengen en sprakeloos doen worden. Als Laarmans de studie over Lauwereyssens keukenliftjes voorleest, gaat het zo: ‘na “vervaardigd worden” viel een stilte in, die mij koud maakte, iets als 't zwijgen in de kerk onder de nuttiging’ (L, p. 328).Ga naar eind16 Hermes is logischerwijze ook god van de sluwheid en de berekende list, van de oplichterij, maar (misschien een rare combinatie met oplichterij?) ook van de scholen en de welsprekendheid. Net naar die dingen vinden we ook verwijzingen bij Boorman, die inderdaad een listige welsprekende oplichter is, maar die ook Laarmans opleidt tot communicatiepsycholoog en ‘lijmer’. Hermes is bovendien de god van de handel, en handel (in bedrukt papier) is de bezigheid bij uitstek van Boorman. | |
Het kruispunt tegenover de wegsplitsingIn de christelijke wereldvisie en in andere monotheïstische godsdiensten wordt de wereld, en zeker die van het bovennatuurlijke, opgesplitst door goed tegenover kwaad te plaatsen, met God en een anti-god (de duivel) als elkaars tegenspelers | |
[pagina 156]
| |
aan het schaakbord van de wereld, maar in de voorchristelijke polytheïstische godenwereld is dat niet het geval. In Loki lijkt het negatieve te overwegen, maar toch helpt hij de andere goden wanneer hij de reus misleidt. Hermes lijkt positiever, maar hij doodt Argus om Zeus te helpen in alweer een overspelig avontuur: door Zeus te helpen werkt hij diens eega Hera tegen.
Volgens H. Hyatt leven in de Afro-Amerikaanse cultuur ook relicten voort van zo'n voorchristelijk polytheïsme, en dus is de ‘duivel’ uit de teksten van Robert Johnson geen zuivere voorstelling van het kwaad. Het contract waarmee Johnson zijn ziel aan de duivel verkoopt, betekent dan ook niet dat hij daardoor echt verdoemd is. Op basis van de teksten van Johnson situeert regisseur Walter Hill in zijn film Crossroads het pact met de duivel op een kruispunt. Het kruispunt is uiteraard symbolisch voor de plaats waar keuzes gemaakt moeten worden. Het is echter niet een weg die zich in tweeën splitst, bijvoorbeeld met een dwingende keuze tussen goed en kwaad, maar een plaats waar je verschillende kanten uit kan. Via een kruispunt kan je in een andere wereld (de onderwereld dus) terechtkomen, en toevallig of niet, ook Hermes is de god van de kruispunten,Ga naar eind17 net als Papa Legba.
Laarmans ondertekent zijn contract met Boorman niet op het kruispunt zelf, maar in een café ‘om de hoek’, even na hun eerste ontmoeting in een andere gelegenheid in een zijstraat die Laarmans kiest om zijn mededemonstranten te ontlopen (L, p. 254 en 255). Ook hier wordt het kiezen in verband gebracht met een ‘gekozen weg’ in de letterlijke zin van het woord. Maar evenmin als Legba, Loki of Hermes in de voorchristelijke overlevering past Boorman in een duidelijke tweedeling tussen goed en kwaad. Voor een vlotte zakenman bestaat er altijd een alternatieve optie, lijkt het wel. Elsschot maakt er zelfs letterlijk melding van aan het eind van Lijmen, als Laarmans de laatste termijn moet gaan incasseren bij de firma Lauwereyssen. Op dat moment stelt Boorman hem een keuze voor: Laarmans mag de laatste kwitantie geven zonder geld te incasseren ofwel incasseren voor eigen rekening. Op weg naar de smederij wordt Laarmans gewaar ‘dat wij met ons drieën waren. Aan mijn rechterhand liep mijn schutsengel, en links werd ik een donkere gedaante gewaar.’ De zwarte gedaante suggereert het geld te incasseren en zelf te houden, de engel wijst op ‘een glimlach van dat half verrotte mens.’ Dat lijkt een mooie invulling van de tweestrijd tussen goed en kwaad, engel en duivel, uit de monotheïstische godsdiensten. Maar Boorman past daar niet in, want ‘'t was mij opeens alsof ik een derde stem hoorde, die van Boorman. Hij zei dat het onzin was, en dat ik zowel de glimlach als het geld | |
[pagina 157]
| |
kon krijgen, als ik het maar handig genoeg inpikte’ (L, p. 357). Als Laarmans haar dan het saldo wil kwijtschelden, besluit mevrouw Lauwereyssen dat ze van Boorman geen cadeaus kan aannemen, en Laarmans gaat zijn ‘vernedering bij Dikke Jeanne verdrinken’ (L, p. 358). | |
Een andere BoormanHet verhaal lijkt daarmee keurig afgerond, maar vijftien jaar na Lijmen (1923Ga naar eind18) wordt de draad terug opgenomen in Het Been (1938), dat je als het tweede luik van het verhaal kunt zien, en waarin zowel Laarmans als Boorman terug van de partij zijn.Ga naar eind19
Bij het begin van Het Been komt de ik-verteller per toeval beroepshalve in contact met Laarmans, die dan opnieuw bediende is geworden. De verteller kijkt verbaasd naar ‘wat er overschoot van de directeur van 't Algemeen Wereldtijdschrift voor Financiën, Handel, Nijverheid, Kunsten en Wetenschappen’: geen gold-tipped sigaretten meer, en terug het begin van een sik. Laarmans getuigt: ‘Boorman had mij opgetuigd, Boorman heeft mij afgetakeld. De naam van Boorman zij geloofd’ (HB, p. 365Ga naar eind20). Met scheepstermen wordt hier de oude spreuk ‘God geeft, God neemt, de naam van God zij geloofd’ geparafraseerd. Boorman als god? Een god uit de onderwereld dan toch, een demon, die de metamorfose van Laarmans tot ‘man van de wereld’ weer ongedaan gemaakt heeft nadat die zijn contract had teruggestuurd. Als je Boorman vergelijkt met andere ‘tricksters’ of demonen, komt Laarmans er gemakkelijk vanaf: hij komt zonder problemen weer terecht in de wereld waar hij vandaan kwam, en Boorman heeft zijn plaats als directeur van het Wereldtijdschrift weer ingenomen. De cirkel is rond.
Net als Lijmen is Het Been opgebouwd als raamvertelling waarin Laarmans zijn verhaal doet aan de naamloze ik-verteller. In dat verhaal, één lange chronologisch geordende flashback, probeert Boorman aan mevrouw Lauwereyssen het geld terug te bezorgen dat hij haar via haar bestelbon met het Wereldtijdschrift afhandig gemaakt heeft. Dat lijkt niet alleen vreemd, het is het ook. De Boorman uit Het Been heeft zowaar een gedaanteverwisseling ondergaan.
Niet alleen lijkt hij na haar overlijden meer begaan met zijn echtgenote Martha dan voordien (‘zolang ik bij hem in de leer was geweest had hij haar nooit bij name genoemd, terwijl hij nu geregeld aan Martha refereerde als was ik aandeelhouder in dat mens,’ (HB, p. 367) stelt Laarmans), maar nadat hij mevrouw | |
[pagina 158]
| |
Lauwereyssen per ongeluk omver loopt op een markt, krijgt hij af te rekenen met fysieke kwaaltjes (hoofdpijn en diarree). Dat ze ondertussen haar been verloren is en met een houten prothese rondpikkelt, heeft hem aan het denken gezet over een en ander: ‘Zou er enig verband kunnen bestaan tussen onze honderdduizend exemplaren en het verlies van dat lid?’ (HB, p. 370). Die overweging staat bepaald in schrille tegenstelling tot de ijzeren logica van het contract die Laarmans moet aanleren in Lijmen met ‘plicht kan hard zijn’.
Hoewel Boorman in Lijmen steeds zelf de zaken in handen heeft genomen, vraagt hij in Het Been Laarmans om hulp: ‘ik zou iemand willen raadplegen’ (HB, p. 372). Eigenaardig genoeg kiezen ze als notoire vrijdenkers voor een pastoor als hulpverlener, want Boorman gaat ervan uit dat ‘zo iemand door 't voortdurende biecht horen, telkens gevolgd door het voorschrijven van een passend medicijn, een soort man van de praktijk kan geworden zijn die misschien wel een wenk kan geven’ (HB, p. 373). Pastoor Jan, een neef van Laarmans, suggereert dat Boorman het geld terug geeft aan Lauwereyssen, om zo van zijn gewetensproblemen af te geraken. Boorman volgt het advies, maar Lauwereyssen neemt het geld niet aan en houdt zich aan de wet van de handel: er was een bestelling, ze is geleverd, en ze is betaald, de bedrijfsleidster ‘wil met de heren Boorman, Laarmans en Demattos niets te maken hebben, meer is er uit haar niet te krijgen’ (HB, p. 389). Tot in de rechtszaal verschuilt ze zich achter het contract met haar bedenking ‘wilt u mij dan ook even zeggen of ik door iemand die mij rotte appelen geleverd heeft gedwongen kan worden mijn geld terug te nemen als ik dat rotte goed liever behoud?’ (HB, p. 394). De rollen worden dus gewoon omgekeerd, en Lauwereyssen is onwrikbaar, waardoor Boorman met zijn ongemak blijft zitten. Als er in dezen iéts demonisch is, dan is het bij Lauwereyssen te vinden en niet meer bij Boorman. Die is zich er wel degelijk van bewust dat zijn wil om terug te betalen in feite niet past in de wereld van de handel: ‘Alles is mij in het leven medegelopen, maar dat ene wordt mij nu eenmaal niet gegund, want de eerste maal dat ik van het rechte spoor afwijk sta ik te slaan als een blinde naar een ei. Laat het een les voor u zijn. Wij mensen van zaken moeten het geld en de vervloekingen gelaten als ons deel accepteren en malligheden als deze overlaten aan die daartoe geroepen zijn en die als het Rode Kruis kunnen nakomen’ (HB, p. 391).
Lauwereyssen willen terugbetalen is dus streven naar het onmogelijke, naar een doel dat ook Laarmans ‘van in 't begin absoluut onbereikbaar voorgekomen was’. Volgens Laarmans is de koppigheid van Boorman dan ook de enige drijfveer, want hij vindt dat ‘opwellingen van naastenliefde meestal van voorbijgaande aard zijn’ | |
[pagina 159]
| |
(HB, p. 397). Nu is koppigheid een karaktertrek die bij de Boorman uit Lijmen zeker niet zo nadrukkelijk aanwezig is, die is vooral soepel en opportunistisch. Als een klant niet toehapt (bijvoorbeeld Van Ganzen, zie verder), dan is dat maar zo, en hoe vasthoudend Boorman ook is (hij laat zich niet door bedienden afschepen), hij schat de situatie steeds heel realistisch in en iets dat onhaalbaar is, laat hij rusten. De Boorman uit Het Been daarentegen ziet een uitdaging in zijn onbereikbaar doel, en het herstellen van zijn oplichterij wordt zijn roeping. In het uitvoeren van zijn roeping is hij niet langer de minzame demon die zelfverzekerd op zijn doel afgaat, hij wordt integendeel een soort ‘wilde weldoener’ die op een openbare verkoping slaag krijgt van de politie en zelfs in een gekkenhuis belandt omdat hij bij de vereffening de hele stapel Wereldtijdschriften wil terugkopen voor de prijs van de bestelling in plaats van voor de prijs van oud papier.
Als was het om die ‘messiaanse roeping’ van Boorman kracht bij te zetten, worden in Het Been geregeld Bijbels aandoende formuleringen gebruikt en bovendien worden er allusies gemaakt op de verhaallijn over het lijden van Christus uit het Nieuwe Testament. In Lijmen blijft de Bijbeltaal beperkt tot ‘de bazuin van 't laatste oordeel had ons niet schielijker kunnen doen opstaan’ (L, p. 365) als Martha's nachts ‘Karel’ roept.
In Het Been vraagt Boorman dus raad aan een priester, en die begroet hen met de woorden ‘Welkom, adderengebroed.’ Het ‘welkom’ is gemeend, want ze worden vriendelijk onthaald met wijn, kaas en sigaren, maar het ‘adderengebroed’ evenzeer. De term mag misschien een studentikoos aandoend dysfemisme lijken, hij is toch zeker negatief geladen, want Laarmans krijgt te horen: ‘Eerlijk gezegd heb ik je nooit vertrouwd en het valt mij nog mee dat je al die jaren op vrije voeten gelopen hebt. Maar dat blijft niet duren, dat zal je zien’. Het woord ‘adderengebroed’ wordt in de Bijbel door Johannes de Doper gebruikt als begroeting voor de Farizeeërs en Sadduceeën als die zich bij hem komen laten dopen,Ga naar eind21 maar ook door Jezus Christus in een ‘strafrede’ tegen die huichelachtige schriftgeleerden (Matteüs hoofdstuk 23), en daarin is vers 33 wel heel negatief: ‘Slangen, adderengebroed, hoe zult ge het hellevonnis ontkomen?’Ga naar eind22 Na dat ‘adderengebroed’ gaat neef Jan nog even door tegen Laarmans: ‘Je ziet er anders keurig uit, van buiten tenminste, maar hoe zit het daar vanbinnen, kerel?’ Dat lijkt bijna een parafrase van Matteüs 23, 27: ‘Gij lijkt op gekalkte graven die er van buiten wel mooi uitzien, maar van binnen vol zijn met doodsbeenderen en allerhande onreinheid.’ | |
[pagina 160]
| |
Na Boormans verhaal is neef Jan veel milder. Hij complimenteert Boorman omdat hij toch ‘een gewetenszaak’ heeft gemaakt ‘van een kwestie waarin niemand u iets verwijten mag, ook die klant niet, omdat de God van de handel [Hermes] met vlammend zwaard aan uw zijde staat. [...] Ik geloof dat u een licht is opgegaan. Beter laat dan nooit.’ Laarmans daarentegen krijgt geen mededogen: ‘Jij, ellendeling, heb jij er dan helemaal geen hinder van? [...] als Boorman die zure appel doorbijt, dan is Boorman genezen. Maar Frans zal branden’ (HB, p. 374-376). Geen respijt voor de leerling, ook niet als de leraar/transformator het licht ziet? Zelfs als neef Jan tegen het eind van het boek Lauwereyssen ‘murw gepredikt’ heeft, zodat ze aanvaardt dat Boorman haar terugbetaalt en dat die zo van zijn wroeging afraakt, krijgt Laarmans nog een veeg uit de pan: ‘Zorg vooral dat de heer B. medekomt want die speelt een hoofdrol. Zeg hem niet waar het om gaat. Maar dat jij branden zal daar kan je staat op maken’ (HB, p. 407). Dat doordrammen over het helse vuur voor Laarmans lijkt wat overdreven, maar als je het ‘adderengebroed’ ziet als een verwijzing naar die strafrede uit Matteüs dan heeft het wel zin, want dan is het een toespeling op de verhouding leraar/leerling daarin: ‘Gij doorkruist zee en land om één bekeerling te maken, maar als hij het geworden is, maakt gij hem tot een hellekind, tweemaal erger dan gijzelf (Matteüs, 23, 15)’. En het is duidelijk dat neef Jan Laarmans ziet als de discipel, zelfs een die te laf is om zijn positie te erkennen, vandaar zijn verwijtend ‘zit daar niet als een Petrus die deze man niet kent.’ Laarmans wil inderdaad wat afstand scheppen, want over ‘het been’ had hij voordien al bedacht: ‘ik kende Boorman en wist dat hij mij te sterk was. Indien ik één atoom aanvaardde zou hij weldra volkomen gelouterd en ik met alles beladen zijn [...] Hoe hij het kwijt moest raken, dat was zijn zaak, maar ik wies alvast mijn handen in onschuld’ (HB, p. 370-371)... als een moderne Pilatus. | |
Boormans ‘lijden en opstanding’Als neef Jan Laarmans verwijtend vergelijkt met Petrus die niet wou toegeven hoeveel hij met Christus te maken had (zie boven) dan heeft hij gelijk, want net als Petrus verloochent Laarmans naar eigen zeggen (HB, p. 409) zijn meester drie keer (de eerste keer bij Jan, de tweede keer op de veiling waar Boorman in de boeien geslagen wordt (HB, p. 399) en de derde keer bij het terugzenden van zijn contract (HB, p. 409)). In de scène van de veiling wordt bij dat verloochenen overigens ook weer verwezen naar het lijdensverhaal van Christus. Vergelijk | |
[pagina 161]
| |
bijvoorbeeld Matteüs, 26, 71: ‘Hierna ging hij [Petrus] naar het poortgebouw maar een ander dienstmeisje merkte hem op en zei tot de aanwezigen: “Die daar was bij Jezus de Nazoreeër!”’Ga naar eind23 met de zin: ‘“Die was ook in het complot,” zei het vrouwtje en wees mij met de vinger, waarop ik schuilen ging in de menigte.’
Er zitten in Het Been nog meer allusies op het lijdensverhaal van Christus: Boorman en Laarmans worden door Jan ontvangen aan ‘een tafel als voor een laatste avondmaal’Ga naar eind24 (HB, p. 374). Boorman is geslagen bij de arrestatie, en neef Jan vindt het loskrijgen van Boorman een dringende zaak, ‘want je weet nooit wat zij nog met hem uithalen. Een geluk dat de kruisiging in onbruik is’ (HB, p. 405). Bij het bod op de veiling vormt zich een ‘spreekkoor dat “zo-ot, zo-ot” aanhief en dan opnieuw “bui-ten, bui-ten”’ (HB, p. 399), ongeveer zoals de menigte ‘aan het kruis met hem!’ roept in Matteüs, 27, 22. Dat de agenten aan het bridgen zijn terwijl Boorman in de cel zit, doet denken aan het dobbelen van de soldaten bij het verdelen van de kleren van de gekruisigde Christus (Matteüs, 27, 35). Laarmans is dan ‘flauw van de honger, want het was bijna drie uur’. Om drie uur sterft Christus aan het kruis, en drie dagen later verrijst hij. Laarmans laat drie dagen voorbijgaan (‘de vierde middag’ (HB, p. 402)), zonder aan Boorman te denken, maar bezoekt hem dan in het gekkenhuis, waarnaar Boorman verkast is omdat hij met zijn ongelooflijk bod op de veiling een fundament van de samenleving heeft aangetast: het geloof in winstbejag als motor van de economie. Eigenaardig genoeg voelt Boorman zich ook effectief deel uitmaken van de groep gekken, hij heeft het geregeld over ‘een van ons’ (HB, p. 403) en hij geeft duidelijk aan dat hij in een andere wereld zit waar je niet zomaar uitraakt: ‘ik ben nog niet aan 't eind van mijn cyclus, begrijp je 't niet?’ (HB, p. 402). Opmerkelijk is het dus wel dat hij toch afstand neemt en als het ware uit zichzelf treedt: ‘Dan rust mijn blik telkens op mijn eigen bed en op de gek die er in ligt’ (HB, p. 404). Het verblijf in het gekkenhuis krijgt daardoor de allure van een verblijf in de onderwereld of de dood, in de kou van het graf: ‘Een verkillende ademtocht is over mijn huid gevaren toen de verpleegsters de hand op mij hebben gelegd om mij gereed te maken voor de ceremonie van het bad’ (HB, p. 404). Maar door de hulp van neef Jan, die hier bijna letterlijk als een deus ex machina optreedt, ‘gebeurde het wonder’ [mijn cursief]: Boorman mag terug naar de buitenwereld, ‘bleek als hij zag en met die groene streep over zijn gezicht leek het wel een opstanding’ (HB, p. 406, mijn cursief).
Laarmans doet aan Petrus denken, en Boorman is de leraar en leider die net als Christus een fase doormaakt waarin hij beschimpt en geslagen wordt, en die | |
[pagina 162]
| |
eindigt met het ‘wonder’ van de opstanding. Die fase is het gevolg van Boormans messiaans aandoende roeping: het geld teruggeven aan Lauwereyssen, een bijna onmogelijke taak waar hij eigenlijk door bezeten is, maar die niet helemaal klopt met de cynische houding van de Boorman uit Lijmen. Het is duidelijk een fase, want nadat neef Jan Boorman geholpen heeft om het geld terug te bezorgen aan Lauwereyssen, ontpopt (metamorfoseert) Boorman de ‘messias’ zich weer tot zijn gewone zelf (‘een parasiet als ik’ HB, p. 404). Bij het verlaten van het gekkenhuis mompelt hij immers ‘Het einde van een droom’ (HB, p. 406), en na de finale verzoening met Lauwereyssen geeft de ‘verrezen’ Boorman Laarmans al een tip voor een nieuwe zaak (de Staatsloterij).Ga naar eind25 ‘Wat heb ik eigenlijk gezocht?’ vraagt Boorman zich af. ‘Begrijp jij er iets van? En zo heb ik weer eens ervaren dat het wijzer is niets te zoeken, maar te nemen wat je krijgen kunt’ (HB, p. 405). | |
De bedrieger bedrogenWat heeft Boorman gezocht? Wat heeft hem in de zaak Lauwereyssen zo geraakt dat hij ingaat tegen zijn eigen principes, terwijl hij nadien toch zonder gewetensproblemen zijn handel in te duur bedrukt papier heropneemt? De aanleiding is natuurlijk de scène op de markt, de val van mevrouw Lauwereyssen met haar houten been, maar waarom blijft hij er weken over piekeren en is hij zelfs bereid een rechtszaak te beginnen om te mogen terugbetalen wat hij haar afhandig gemaakt heeft? Daarvoor moeten we terug naar Lijmen, het eerste deel van het tweeluik.
Eerst is er de ‘zaak Korthals’, die Boorman met succes afsluit. Dan is Laarmans alleen op kantoor en komt een zekere Wilkinson 70.000 exemplaren bestellen, maar Laarmans' domme reacties maken duidelijk dat het Wereldtijdschrift eigenlijk een farce is, en Wilkinson stapt op. Laarmans besluit maar gewoon om niets te vertellen en wacht als een kind dat iets mispeuterd heeft af wat er gebeuren gaat, maar als een goede vader vergeeft Boorman hem het debacle. Dan komen ze bij Van Ganzen terecht, een verkoper van houten Louis XV-bedden, die zo eerlijk is dat hij niet te lijmen valt. ‘Lodewijk XV is dood en zijn bedden moeten in museums begraven worden, onder de hoede van slapende wachters, in een ouderwets pak. Maar deze goedkope spullen vinden nog wel aftrek [...] maar aan publiciteit doe ik op 't ogenblik niet’ besluit de oprechte Van Ganzen, nadat Boorman zich in duizend bochten heeft gewrongen. Na die mislukking volgt dan de reusachtige bestelling van Lauwereyssen: een kleine smederij die | |
[pagina 163]
| |
zich specialiseert in het maken van keukenliftjes, en die in het Wereldtijdschrift voorgesteld wordt als een innovatieve firma die wereldfaam verdient. Het lijmen van Wilkinson en Van Ganzen is mislukt, Korthals en Lauwereyssen zijn binnengehaald.
Bij de firma Korthals wordt eigenlijk ‘de bedrieger bedrogen’. Korthals is een begrafenisondernemer die Boormans vrouw heeft overdonderd met een veel te dure totaalservice: hij heeft de schoonzuster van Boorman laten balsemen en overbrengen uit Gent, wat Boorman een gepeperde rekening zal opleveren. Maar Boorman ontdekt dat de firma Korthals slechts één motorvoertuig gebruikt, dat volgens de nood van het moment opgetuigd wordt als ambulance of als lijkwagen, en dat af en toe zelfs gewoon dienst doet als verhuiswagen. Met die wetenschap chanteert hij Korthals: hij laat hem een bestelbon voor 20.000 exemplaren van het Wereldtijdschrift tekenen, en brengt bij het afrekenen het bedrag van Korthals' onterecht hoge factuur voor balsemen en vervoer van de dode schoonzus in mindering. Na het nalezen van de drukproef is Korthals eigenlijk best wel tevreden met die vorm van publiciteit. Iedereen gelukkig dus: Korthals heeft reclame en wordt niet als onhygiënische ambulancier aan de kaak gesteld, en Boorman heeft geen cash moeten betalen voor het vervoer van zijn dode schoonzus.
Het spel is blijkbaar ook nooit helemaal uit: als Boorman in zijn ‘messiaanse fase’ van het politiekantoor wordt overgebracht naar het gekkenhuis, wordt hij vervoerd in de ‘Korthals XV’ (HB, p. 401). De dubbelzinnigheid van dat voertuig (ambulance/lijkkoets) werkt overigens mee aan de associatie van de dagen in het gekkenhuis met de dagen voor de opstanding, dus in de dood.
Bij de zaak Lauwereyssen is er geen sprake van chantage van een andere oplichter: hier is de bedrijfsleidster het slachtoffer van haar ijdelheid en ze verkijkt zich compleet op het aantal magazines dat zinvol gebruikt kan worden in de reclame voor haar firma. Is bij Korthals de duivel beduveld en krijg je als lezer sympathie voor de ‘slimme’ oplichter tegen de ‘dommere’ oplichter, bij Lauwereyssen is dat niet zo. Het Wereldtijdschrift brengt de firma aan de rand van het bankroet (‘vroeger [werkten er] bij momenten tot dertig mensen en nu nog drie’ (HB, p. 381) en de openbare verkoping van materiaal uit de Rue de Flandre impliceert in alle geval dat de zaak is stopgezet) en Boorman vraagt zich af of het ook iets met de amputatie van het been te maken heeft. Wat zou er gebeurd zijn als ‘zij met dat geld een bekwame dokter bekostigd had in plaats van het maandelijks aan mij af te dragen’ (HB, p. 370)? Door de confrontatie met het slachtoffer op | |
[pagina 164]
| |
de markt lijkt Boorman te beseffen dat hij indertijd te ver gegaan is, want het grootste verwijt van mevrouw Lauwereyssen is ‘dat u mij voor mijn naamloze vennootschap slechts woorden geleverd hebt in plaats van kapitaal’ (HB, p. 369). Tijdens het lijmen had Boorman inderdaad valse hoop gegeven toen de bedrijfsleidster hem voorstelde commissaris te worden bij een eventuele omzetting van haar zaak in een vennootschap, en die schijn van persoonlijke betrokkenheid komt niet voor in de andere afgesloten zaken. Dat is de stap teveel die Boorman gezet heeft, en daarom wil hij na de confrontatie met Lauwereyssen restitutie doen. Hoe misleidend of begoochelend de tekst ervan ook is, de misleider houdt zich aan zijn afspraken.Ga naar eind26 | |
Nog metamorfosen?Het is ondertussen wel duidelijk dat niet enkel Laarmans metamorfosen ondergaat: er is de basistekst van de studie die steeds wordt aangepast zodat hij zowel voor cement, marmer, groepsreizen, begrafenissen of piano's en keukenliftjes kan dienen, er is de lijkwagen van Korthals die met enkele ingrepen verandert in een ambulance, en er is Boorman zelf die van nuchtere oplichter een tijdlang verandert in een wilde weldoener. Laarmans brengt zijn eigen laatste metamorfose overigens direct in verband met die van Boorman. ‘Als de aanvoerder blijk geeft van zwakheid, al is het dan maar tijdelijk, wat kan je dan nog verwachten van een halfbakken soldaat, vooral wanneer die aan trouwen begint te denken’ (HB, p. 409), overweegt hij na Boormans opname in het gekkenhuis en zijn wederopstanding nadien, waarop hij zijn contract terugstuurt en zelf weer van zakenman in kantoorklerk verandert.
In Het Been komt daarbij nog een metamorfose voor die Boorman niet direct doorheeft. Tegenover de smederij van Lauwereyssen in de Rue de Flandre ligt het café van dikke Jeanne, en in dat café informeren Boorman en Laarmans zich van bij het begin over wat er omgaat bij Lauwereyssen. Om de waardin spraakzamer te maken, verteert Laarmans er nogal wat, en neemt hij haar zelfs op zijn schoot. Als de exemplaren van het Wereldtijdschrift geleverd worden, heeft Laarmans geen tijd voor haar, maar ze spreken wel af dat hij de volgende nacht tot de ochtend bij haar blijft (L, p. 353). Er mag tussen die twee dus wel een zekere vertrouwelijkheid verondersteld worden, maar toch herkennen Boorman noch Laarmans haar later in ‘een zwaar gepoederde lichtblonde vrouw op jaren’. ‘Vijf jaar geleden wàs zij zwart, maar dat was uit de mode [...] Zij | |
[pagina 165]
| |
had al menige weddenschap gewonnen van mensen die niet geloofd hadden dat zij het was. De suiker had haar zo vermagerd’ (HB, p. 380). Opmerkelijk is overigens dat Laarmans op het eind van Lijmen aan de ik-verteller meedeelt dat Jeanne die werkmansbuurt verlaten heeft. ‘Na hare kennismaking met mij wilde die alleen nog maar met heren te doen hebben’ (L, p. 361). Toch verzekert de huidige uitbaatster Boorman en Laarmans dat ze al twaalf jaar in de zaak zit. En hoewel Laarmans er vijf jaar laterGa naar eind27 in Het Been nog steeds als een heer moet uitzien, herkent Jeanne hem op dat moment toch niet, vandaar haar vraag ‘of ook wij met de smederij wat te maken hadden?’ Pas nadat Boorman en Laarmans weer buiten zijn bij Lauwereyssen herinnert Jeanne zich iets: ‘haar verroeste dynamo had blijkbaar na ons heengaan onverhoopt een vonk verwekt, want van de overkant riep zij geestdriftig “dag François!” en wuifde ons hartelijk afscheid toe’ (HB, p. 384).
Beter laat dan nooit? Of doet het er eigenlijk niet toe, en houden we het op wat BoormanGa naar eind28 zou zeggen: ‘de tous les artifices narratifs la métamorphose est certes celle qui offre à la prodigieuse et inépuisable production littéraire les plus étonnantes ressources.’ |
|